Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |
Franse romans in een Vlaamse krant
| |
Lees wat er staatOm te beginnen, alle kroniekjes wemelen van over elkaar heen tuimelende data. Ik zal mijn ontdekking en mijn verdere citaten dus ook maar dateren, zo krijgt mijn studie ook nog een wetenschappelijke allureGa naar voetnoot1. Zaterdag 27 februari 1988: een bespreking van een nieuwe roman van | |
[pagina 352]
| |
Françoise Mallet-Joris. Ik moet ze bijna in haar geheel citeren, anders ziet u niet wat ik zag. Hier gaat ze: ‘Een erg gehakt, compleet alineair, moeilijk en toch een biezonder rijke driekwarteeuw cultuur (1900-1975): veel historie; een beetje zwemmende literatuur; ferm besproken variërende schilderkunst... tot en met een in spiraalvormig fresco van beneden tot boven, in de toren van een zogeheten kasteel; maar, boven alles, de overwegend huiselijk vrouwelijk familiale macht enerzijds en mannelijke aanwezigheid o.a. in de textielindustrie; anderzijds zijn in een warwinkelachtige hutspot en in “a nutshell” ook inhoudelijk de reuze-roman van bijna vierhonderd bladzijden, groot formaat, korte en veelzeggende zinnen: La tristesse du cerf-volant, de 12de roman van Françoise Mallet-Joris. Ik onderbreek even, want ‘een deeltje’ van die ‘arbre généalogique’ zal onze recensent direct wel even ‘suggereren’. Maar wat lees ik tot hiertoe? ‘Een erg gehakt, compleet alineair driekwart-eeuw cultuur’. ‘Een in spiraalvormig fresco van beneden tot boven’. ‘Anderzijds zijn ook inhoudelijk de reuze-roman korte en veelzeggende zinnen’. ‘Een kroniek die onbevlekt gebeurd is’. ‘Een structuur die loopt en holderdebolder en helemaal hals over kop neergekletst is’. ‘Een beetje zwemmende literatuur’. Holderdebolder en helemaal hals over kop een beetje zwemmende literatuur: merkt u hoe hier een criticus aan het woord is die, schrijvend over een ander, onbevlekt zijn eigen taal en stijl weet te typeren? Dát is alvast een goed punt. En dan die stamboom. Ik zou er nog veel tegenkomen. De nieuwe roman van Hervé Bazin Le démon de minuit is mede zo goed omdat hij ‘zelfs met een stamboom van de familie Laguenière prijkt’ (17/9/88) - ‘De roman Les vendanges du silence heeft bovendien het voordeel van een duidelijk stamboompje (...) een tijdelijk noodzakelijke stamboom’ (20/8/88). Bijna alle samenvattingen van het verhaaltje (daartoe beperken zich bijna | |
[pagina 353]
| |
alle kroniekjes) komen neer op een door de recensent ‘gesuggereerde’ stamboom. Tijdelijk noodzakelijk zijn die stamboompjes niet alleen om alle ‘vrouwen, meisjes, moeder of niet, grootmoeders, overleden familieleden en hun resp. al dan niet gestorven vaders, grootvaders, vrienden, vriendinnen’ uit elkaar te houden, maar vooral om duidelijk te maken dat bijna alle Franse romans nergens anders over gaan dan over ‘gestelde en goede’ families, geslachten, generaties. De Franse roman is een familieroman, een kasteelroman, een bourgeois roman. ‘Een verhalende kroniek van drie generaties in de familie Piron’ (30/4/88) - ‘Een roman die een bijna familiale keuken-inhoud prijsgeeft’ - ‘Een uitstekende familiale fictie’ (17/9/88) - ‘Een originele, zij het uitgerekte, familiale roman uit hun verleden’ (23/7/88) - ‘Een echt verhalend verhaal over het leven en de ontwikkeling van een familie (...) een gestelde en goede familie uit het verleden’ (8/10/88). Maar terug naar de bespreking van La tristesse du cerf-volant, mijn ontdekking. ‘Een deeltje van de “arbre généalogique” kan ik even suggereren: in de buurt van of in Rijsel (...) circuleren in of rond het grote huis Mathijssen en (of) in het deel, geheten “La Tour” (...) niet ver van de textielindustrie Matthijssen. Veel syntactische, stilistische en taalkundige trouvailles, inderdaad. Maar nog meer vraagtekens. En wie zou denken dat dit virtuoze stukje proza een unicum is, omdat de constructie ervan zo pijnlijk en onbevlekt gebeurd is, vergist zich. In een warwinkelachtige hutspot en in ‘a nutshell’ staan hier niet alleen alle taal- en stijlelementen, maar ook alle beoordelingscriteria samengekletst die je holderdebolder en helemaal hals over kop | |
[pagina 354]
| |
week na week terugvindt. Het is vooral de herhaling, de opstapeling ervan die zo vermakelijk is. Om dat te laten zien moet ik, vrees ik, nog veel meer citeren. Maar er mag hier ook wel eens een amusant stukje verschijnen. Ze zeggen al zo vaak dat Streven veel te moeilijk is. | |
Een beetje occultismeLaat ik de syntactische ongeregeldheden die deze kroniekjes teisteren, maar even door de vingers zien. Er zijn er bij waaraan wij ons allemaal wel eens bezondigen. Een schoolmeester die zich eraan ergert. Iedereen begrijpt toch wat we bedoelen? ‘Met uitzondering van literair criticus Angelo Rinaldi is Modiano de geliefde auteur van ongeveer alle recensenten’ (27/9/86). Geestiger wordt het nog als je leest: Le repos du guerrier van Christiane Rochefort (waarvan de publikatie krek dertig jaar geleden ‘onvergetelijk voor ons literair groepje en in Brugge’ werd besproken) was ‘een feministisch steuntje dat “de” vrouw nooit meer tot louter vrouw-aan-de-haard kon verplicht worden’ (8/10/88). Een steuntje dat nooit meer verplicht kon worden. | |
[pagina 355]
| |
Maar onze amuseur wil niet alleen taalkundig maar ook anderszins wel eens geestig zijn. In een stukje over Patrick Modiano en Bertrand Visage: ‘Beiden weten al te goed wat herfstprijzen betekenenGa naar voetnoot3: Modiano werd tweemaal versierd, nl. met de grote Romanprijs van de Académie 1972 en met de Goncourt 1978; Bertrand Visage (“wiens gezicht ook niet van gisteren is”) viel reeds in de armen van de Femina-prijs 1984’ (19/3/88). Origineel taalgebruik kan soms ook intrigerend worden: ‘Hij is veel meer dan louter amoureus op Allegra’. - ‘Ook Valérie werd op haar beurt veel méér dan louter opgepakt’ (20/2/88). - ‘Toch begint de vader de charmes van de kleine Lolita steeds meer dan louter te respecteren’ (8/10/88). Wat zou dat ‘veel meer dan louter’ allemaal kunnen zijn? De pudeur van de recensent waar het de ‘onvermijdelijke sensuele en seksuele stukjes in de Franse romans’ betreft (4/10/86), zou je nog op slechte gedachten kunnen brengenGa naar voetnoot4. Veel meer dan louter intrigerend wordt het wanneer de taalacrobaat hele- | |
[pagina 356]
| |
maal dol gaat draaien. Dan raak je er helemaal niet meer uit wijs. Maar vermakelijk blijft het. ‘Een levendige kabbeling van de drie vermelde figuren, gecompenseerd met wat elektrochemische passages. (...) de magnetische toestand van Lucie versus Marc en Albert’ (23/4/88). Maar ja, de titel van de roman is Le bonhomme d'Ampère, en dus... In een zin als deze voel je a.h.w. hoe de chroniqueur zich tot in zijn stijl en zijn frasering in de hoofdfiguur, een dementerende dame in een bejaardentehuis, heeft weten in te leven. Gelukkig worden we hier vooraf gewaarschuwd. De titel van het stukje luidt: Beetje occultisme. | |
Lieve lezer(e)s(sen)Aan wie, zo vraag je je af, is al dit fraais besteed? Voor wie schrijft deze taalacrobaat (en publiceert de SdL) deze occulte kroniekjes? Allang niet meer alleen ‘voor ons literair groepje en in Brugge’, maar voor ‘de zaterdagse SdL-compagnie’ (29/10/88)Ga naar voetnoot5. Wie heeft hij daarbij voor ogen? Bij voorkeur al zijn lezer(e)s(sen) (passim). Maar niet altijd is hij even galant, | |
[pagina 357]
| |
of speelt zijn idiosyncratisch taalgebruik hem hier weer parten? Soms heeft hij het over de lezersmeute. ‘Als criticus kan men toegankelijk en vriendelijk zijn, maar niet “onnozel”. Men mag de lezersmeute niet met list of leugen misleiden of teleurstellen’ (6/8/88). - Of: ‘Geschreven op een begrijpelijke inhoud kan Une femme ook in losse woorden aan de lezersmeute worden overgeleverd’. Romans die niet helemaal op een begrijpelijke inhoud geschreven zijn, zijn nog altijd geschikt voor ‘echte romanlezer(e)s(sen) die ook dramatische ontwikkelingen kunnen verteren’ (4/10/88), maar daarnaast zijn er nogal wat die ‘heel leesbaar en menselijk aantrekkelijk (zijn) voor jan en alleman en voor zowel bejaarde als jongere vrouwen’ (20/8/88) - ‘klaar voor jan en alleman, en voor bejaarde en jeugdige vrouwen’ (22/10/88). Tussen haakjes, bejaarde en jeugdige vrouwen spelen in de Franse roman zelf een niet geringe rol. Het spel met hun namen verleent de taal van de recensent af en toe een niet te miskennen muzikaliteit: ‘Laure (...) verscheen later voor de balie in het paleis voor justitie. Daar verschenen o.a. Isabelle, Chantal, Claire, Sylvie, Marie-Hélène...’ (22/10/88). - ‘Een ontelbaar aantal jonge of “verjongde” mooie vrouwen als - ter informatie voor naam-zoekende ouders - Anne, Véronique, Delphine, Marie-Antoinette, Gisèle, Cécile, Caroline, Flora, Clara, Serena’ (27/9/86). Naast de romans voor bejaarde en jeugdige vrouwen is er tenslotte ook wel eens een ‘boekje’ waarvan ‘de tekst en de taal (ik wens er uitdrukkelijk op te wijzen) in hun Franse klanken en woorden zo eenvoudig en begrijpelijk zijn, zelfs voor hen die slechts over een zeer primitieve kennis Franse taal beschikken’, of tien regels verder: ‘voor allen die ooit wat Franse taal hebben geleerd’ (24/9/88). Af en toe wordt het wat moeilijker: ‘Daarom wens ik duidelijk te onderstrepen dat de verse Goncourt alleen echte toegang schenkt aan hen, die de Franse taal goed en vlot kunnen slikken’ (26/11/88). Dat er onder zijn publiek zich ook lezer(e)s(sen) bevinden die ooit wat Nederlandse taal hebben kunnen slikken, daarop is onze romanist niet bedacht. | |
[pagina 358]
| |
Lineaire suggesties in kort gedingNogal wat Franse romans zijn dus geschikt ‘voor jan en alleman en voor zowel bejaarde als jongere vrouwen. Tegelijk betekent het, i.c., dat de criticus met een minimale introductie de romans aan de lezer(e)s(sen) kan voorstellen’ (20/8/88). Dat maakt de taak van de criticus veel gemakkelijker. Hij kan volstaan met een nauwgezette opsomming van de titels van de verschillende kapitteltjes of delen in de roman. Pareltjes in het genre zijn te vinden in de bespreking van Yves Navarre, Romans, un roman (27/8/88) en die van Bernard-Henri Lévy, Les derniers jours de Charles Baudelaire (29/10/88). Of dit: ‘(Françoise Dorin) komt nu met een roman, groot formaat, kleine letters, van 400 volgestouwde pagina's in 20 kapittels, beginnend met kapittel 1, opgaande vanaf 2, 3, 4... tot 19, en eindigend op kapittel 20, zijnde blz. 402’ (23/7/88). Voor de rest kan de criticus zich beperken tot enkele suggererende algemeenheden: ‘Over deze roman moet en kan een recensent, suggestief en betrekkelijk kort, zich houden aan de “headlines”’ (20/2/88). De lezer(e)s(sen) moeten de roman dan nog wel zelf lezen - ‘het zal hen allerminst niet ontgoochelen’ (17/9/88) - ‘want de lectuur is honderdmaal beter en verleidender dan mijn suggestieve losse woorden’. Dat van de hak op de tak springen tussen de losse passages wordt hun vergemakkelijkt door de lineair gesuggereerde samenvatting van het verhaaltje. | |
[pagina 359]
| |
‘De beperkte samenvatting (heeft) het voordeel dat de tekst zelf van Le coeur en poche (...) voor allen leesbaar is’ (9/4/88). Maar niet altijd zijn ‘de enkele suggererende gegevens over een hele familie’ (20/8/88) even lineair, ze bevatten soms ook nogal wat losse passages. Vooral dan kan de lezer zelf het scenario nog uitweiden of naar believen beëindigen. Eén voorbeeld naast de vele (ik kan er, helaas, slechts een gedeelte uit citeren en ik hoop dat u het kunt volgen): ‘De centrale figuur is het meisje of de jonge vrouw Jeanne (...). Ze is de dochter van een moeder die de slagboom van “buiten gebruikte” treinen moet controleren en, naar keuze, van vader Corintin Chaume, dierenschilder, of van vader lokale kasteelheer Paul de Freine, zwarthandelaar van wapens. (...) De wederzijdse vrouwen Madeleine en Clémence (...) wedijveren voor Jeanne als twee “marraines”, zijnde de weduwen van Corintin en van Paul. Enigszins verbijsterd was soms ook de pastoor van Chavignin, pater Mikhaïlovitch, verkort, père Miko, die als missionaris in Amazonië een vinger werd afgebeten, die tegen een klein prijsje chocolade-ijs verkocht, die meer dan eens een eigen “mea culpa” moest kloppen (...). Merkwaardig, althans in de roman, waren ook psycho-, fysio- en genetisch de vermelde twee zgh. “marraines” (...). De twee “peettantes”, al waren ze weduwen, hielden allerminst van elkaar (...). Op de duur kreeg Madeleine kanker en Clémence verbleef 15 dagen in het ziekenhuis (...). Maar hoofdfiguur is en blijft de “Jeanne” die, o.a. via Père Miko, de restaurateur Joseph Bugnard die zich nu Mac-Bugnard noemt, een ex-politieagent die zich Queen Mary noemt, ook via af en toe een bar en via een oude “Rover” om o.a. te kunnen slapen met... en ook een Jeanne die gedurende 2 jaar leeft in een boerderij (...) en die stap voor stap in Parijs geraakt’ (15/10/88). De titel van het stukje luidt: Macht van het verhaal. | |
Lineaire of literaire literatuurHervé Bazin, zo lazen we daarstraks, is in zijn nieuwe roman ‘opnieuw “in optima forma” van zijn anti-familiale aspecten’. In optima forma van zijn kritische aspecten is onze Oostendse criticus waar hij, na ter attentie van zijn lezer(e)s(sen) het verhaaltje in losse woorden te hebben verhakt en eventueel een tijdelijk stamboompje te hebben gesuggereerd, op het idee komt dat er misschien ook nog iets te zeggen valt over de literaire kwaliteit van een roman. De grote vraag, het doorslaggevende criterium schijnt te zijn of we met een lineaire of een a-lineaire, met een literaire of een a-lite- | |
[pagina 360]
| |
raire roman te maken hebben. Eén keer schijnt hij even geneigd zijn persoonlijke opvatting over stijl en literaire kwaliteit prijs te geven. Een Frans criticus noemt La porte du fond van Christiane Rochefort ‘een mirakel van de literaire literatuur’. Is onze recensent het daarmee eens? ‘Op het “mirakel” en over de stijl van La porte du fond kom ik straks terug’. Ha, ha, nu gaan we het horen. Maar eerst de ‘kroniekgegevens’. En dan: ‘Over “mirakel” en “stijl” moet ik nog melden dat de lezer dankzij de kroniek-gegevens enige klaarheid zal vinden, want ondanks de rijke stijl is de tekst vaak méér dan duister. Dat noemt men nu “echte literaire literatuur”!’ (8/10/88). Geef hem dan liever (in hetzelfde stukje) François Clément, die ‘een totaal correcte, duidelijke en in 't algemeen rechtlijnig verhaal, een echt verhalend verhaal over het leven van een familie’ schrijft. Helaas, in een schijnbaar Nederlands geschreven, zeggen deze kroniekjes niet eens schijnbaar ooit iets over wat deze criticus onder literatuur of literaire kwaliteit, laat staan over ‘de kunst van de roman’ verstaat. | |
Ooit van Baudelaire gehoord?Dat hoeft ook niet te verwonderen als je ziet wat een ratjetoe hij ervan maakt als hij zich aan een roman waagt die nu eens niet over een ‘gestelde en goede familie’ gaat, maar die refereert aan een thema of een auteur uit de klassieke Franse literatuur- of geestesgeschiedenis. Drie voorbeelden.
1. Een roman van Danielle Delouche, Bérénice, la reine humiliée (3/9/88). ‘Franse literaire specialisten en ernstige romanisten’ hebben natuurlijk wel eens gehoord van de Bérénice van Racine, ‘rond en omtrent Flavius Vespasianus Titus (39-81) en gedeeltelijk omtrent de ruïnestad Pompeï (24 aug. 79) aan de voeten van de Vesuvius’. Maar de lezer(e)s(sen) van de SdL? ‘Eerlijk toegegeven: het enige | |
[pagina 361]
| |
wat een lezer(es) kan doen is, gewapend met degelijke encyclopedieën, gespecialiseerde biografieën en stevige desbetreffende geschiedenis, uren, dagen, weken pogen klaarheid te krijgen (...). Samen met de goed geordende tabellen, delen en onderdelen, met de genealogie (de stamboom!) van Herodes de Grote, (...) en met de duidelijke kaart van Liban-AntiLiban (hij bedoelt waarschijnlijk het Libanongebergte en de Anti-Libanon) via Galilea, Samaria, Judea tot Idumée (ong. 400 km) (...) kan ik nauwelijks er nog enige (algemene) informatie aan toevoegen. Een ernstige recensie kan niet’. Maar als je de roman dan toch leest, hou je er wel ‘aangenaam en verblijdende herinneringen zonder meer’ aan over. ‘Zonder meer betekent hier heel veel en origineel’. 2. ‘Veel, heel veel en misschien onvergetelijk’ kan ook de roman Origines van Annie Leclerc worden (16/4/88). Tenminste voor de ‘rari nantes in gurgite vasto’, want ‘voor “roman-roman”-lezers en -schrijvers wordt het niets. Dit wordt dan ook, zoals onze criticus zelf aankondigt, ‘een rare kroniek’. ‘Waarop, waarover, waarom?’ ‘Annie Leclerc verhaalt haar leven aan, vergelijkt zich (als vriendin) met en citeert soms tussendoor uittreksels uit het werk van filosoof, romanschrijver, componist, Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)’. Heeft de SdL-compagnie al ooit van Rousseau gehoord? Toch wel. ‘Rousseau's eigenaardige leven (...) en zijn (...) werk werd weleer en soms nog uitvoerig besproken en (voor)-gelezen in Franse lessen (...). Wie echter betreffende de 18de eeuw op het nulpunt staat, kan een degelijke encyclopedie raadplegen en eventueel “Histoire de la littérature française” (...), “Dictionnaire des écrivains français” (...) e.v.a. lezen en (of) instuderen. (...) Sommigen beschouwen Rousseau als “de” Franse denker uit de eeuw van de Verlichting en als de vader van de romantiek. (...) In de 37 hfst. van Origines is J.-J. Rousseau als een god aanwezig: kort, langer, rechtstreeks, onrechtstreeks, met teksten, met een goeie morgen, een goeie nacht (...) en onvermijdelijk tientallen keren met de naam “Jean-Jacques” en de eveneens van hem overgenomen, herhalende J.-J.-gezegden en teksten’. Maar waarom zou een romancière, waarom zou een roman-roman-lezer zich vandaag de dag nog voor Jean-Jacques interesseren? Nooit iets gehoord van de actualiteit van Rousseau? Is daar in deze roman iets van te merken? De recensent heeft het in ieder geval niet gezien.
3. ‘Filosoof, essayist en eenzaat Bernard-Henri Lévy, afgekort BHL (o 1948), werd bekend door vier prompte filosofische essays’. Nu verscheen van hem de roman Les derniers jours de Baudelaire (29/10/88). ‘Na 4 dagen ernstige lectuur en bladzijden notities (...) heb ik mij tientallen keren afgevraagd: kent, begrijpt, snapt de oudere of de stevig volwassene of de jongere enz. nog wie, wat, wanneer, hoe, enz. BHL bedoelt. (...) Gelukkig bestaan er over de Franse literatuur van de 19de eeuw boeken, collecties, passages in encyclopedieën en zelfs losse uitgaven over Charles Baudelaire. Voor de “literatuur Frans (1800-1970)”-geïnteresseerde lezers zijn (sic) er o.a. (...) ook en vooral Dictionnaire des écrivains français’. | |
[pagina 362]
| |
Maar de chroniqueur kan de lezer(e)s(sen) behulpzaam zijn. Hij zal ‘een dubbele voorstelling’ schrijven: ‘1. over (sic) Charles Baudelaire, en 2. over BHL's romaninhoud’. De voorstelling over Charles Baudelaire vermeldt vader Baudelaire, die sterft in 1827; de moeder die, 33 j., hertrouwt; Charles' liaison ‘met de mulattin en toneelspeelstertje Jeanne Duval’, zijn ‘passionele liefde voor Apollonie Sabatier (1852-1857)’ en het schandaal van Les fleurs du mal (1857); zijn ‘smoorliefde voor de jeugdige Louise Deschamps, actrice in het Odéon’ (1863). ‘Van april 1864 naar Brussel: weinig, geen succes; begint een werkje Pauvre Belgique (...). Terug naar Parijs (...) en hij sterft er in 1867, op zijn 46ste jaar’. De voorstelling van de romaninhoud (‘Maar nu moet ik de eigenaardige, originele en nogal naakte wijze van de inhoud voorstellen’) begint zo: ‘BHL schrijft prachtig, uitvoerig, verfijnd, literair (...) en ook a.h.w. eindeloos en verrassend, springend als een renpaard op, neer, naast, en eigenlijk ook vergetend dat niet iedereen de inhoud van allen en alles wat anderhalve eeuw gebeurde in zijn zakken heeft’. Nu niet alleen meer holderdebolder en hals over kop, maar zich helemaal inlevend in de stijl van BHL en dus ‘eindeloos en verrassend, springend als een renpaard op, neer, naast’, kletst de recensent vervolgens het beste van zijn ‘bladzijden notities’ ‘duidelijk en zo correct mogelijk’ neer. De roman bestaat uit ‘zes hoofdstukken met telkens vijf delen (samen 30) die geen titel hebben, tenzij de acht delen die ik onderstreep. Tussen haakjes: ook dát vergt wat plaats’. Ik kan dus ook niet al zijn notities citeren. Daarmee ‘zullen eventuele lezers betrekkelijk goed thuis zijn in: Les derniers jours de Charles Baudelaire van Bernard-Henri Lévy’. ‘Zij moeten de recensie lezen en dan volgens hun kennen en kunnen zelf beslissen of ze Les derniers jours de Baudelaire zullen aanpakken, kopen, lezen of voorgoed uitvegen’. Ik zou zeggen: laten we deze roman, die als een renpaard | |
[pagina 363]
| |
op, neer, naast springt, maar voorgoed uitvegen. Maar dan blijf ik wel met de vraag zitten: waarom zou iemand als Bernard-Henry Lévy, die toch al vier prompte filosofische essays geschreven heeft, zich nu voor Baudelaire interesseren? Wat ‘anderhalve eeuw gebeurde’, is natuurlijk al heel lang geleden, dat kunnen we wel vergeten. Maar heb ik niet hier en daar iets gehoord over de hernieuwde actualiteit van Baudelaire?Ga naar voetnoot6 Als hij daar zelf al iets van gehoord mocht hebben, vindt onze recensent in ieder geval dat dat niet aan de lezersmeute van de zaterdagse SdL-compagnie besteed is. | |
OverkillBezondig ik me met deze veel te lange leesoefening, met deze opstapeling van voorbeelden en citaten, met de tijd en de energie die ik erin geïnvesteerd heb, niet aan overkill? Je schiet niet met een kanon op een mug. Maar is het een mug? Ik kan wel zeggen dat ik me met deze kroniekjes week na week kostelijk vermaakt heb, maar u zult wel gemerkt hebben dat ik me er verschrikkelijk kwaad om maak. Kwaad niet eens zo erg op deze scribent. Ach, dat hij geen Nederlands kan schrijven, dat is zijn persoonlijke handicap, daar moet hij mee zien te leven. Maar kwaad vooral omdat niemand er iets van schijnt te merken, de redactie van de SdL niet, de lezers niet. Als ik aan collega's vraag of zij deze kroniekjes lezen en wat zij ervan vinden, krijg ik steevast ten antwoord: ‘Ik weet niet, ze lijken me wel informatief’. Leest er dan niemand meer? Ik bedoel lézen. Lezen wat er staat. Ze kunnen nog veel pamfletten over het lamentabele culturele klimaat in Vlaanderen schrijven, de Deleu's en de Reynebeau's. Zolang we niet leren lezen, zal daar niet veel aan veranderen. Als we niet lezen wat er staat, maar alleen wat we denken dat er staat, denken we niet, maar denken we alleen dat we denken. En dat is een collectieve kwaal. Daaraan lijden wij allemaal, zolang we niet eens zíen wat voor nonsens een ‘culturele’ bijlage als de Standaard der Letteren jaar in jaar uit en week na week voor culturele informatie laat doorgaan. |
|