Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
De Vlaamse contrarevolutie
| |
[pagina 333]
| |
Republikeinsch zouden gekeerd zijn. We weten het niet. Maar we vernemen uit een nota van deken Tubbax dat er wel overloopers waren, die weldra erger en erger tegen kerk en godsdienst en meer en meer in den dienst der Franschen optraden’. Vanzelfsprekend zijn dit geen goede mensen, maar boosaardige dieven: ‘Het waren koopers van zwart goed (door de Fransen verbeurd verklaarde kerkelijke goederen, LG), bepaaldelijk iemand die de moerkuilen in het Zeggenbroek, welke toebehoorden aan het bisdom van Antwerpen, gekocht had; of het waren personen die oude kerktienden hadden aangeslagen en door den deken waren gewaarschuwd dat, naar het concilie van Trente, daar excommunicatie op stond. En er waren er anderen nog die vonden dat men nu eenmaal leven moest, en die alle oproerigheid afkeurden, en stilaan bij de Franschen profijt begonnen te vinden. Ze moeten wel klein in aantal geweest zijn, degenen die zoo afvielen, maar des te inniger verbinden zij zich met de Fransche macht. En het zijn personen van dit allooi geweest die de schuilplaats van deken Tubbax aan de Franschen verrieden’. Zijns ondanks schetst Prims in deze passage de quasi-feodale sociale structuur van de Kempen in 1798. De vele kerkelijke goederen, de kerktienden en dergelijke, die door de Fransen verbeurd werden verklaard en verkocht, tonen hoezeer de kerk met deze feodale structuur verbonden was. Elke vergelijking gaat natuurlijk mank, maar je zou kunnen zeggen dat de geestelijkheid in onze gewesten toen een beetje de rol speelde van de feodale anti-communistische rebellenleiders in het Afghanistan van vandaag. Door de antigodsdienstigheid van de Franse Revolutie werd het Vlaamse volksleven grondig verstoord. Zo kon de godsdienstigheid van het volk het bindmiddel vormen voor de gezamelijke actie van edellieden en straatarme boeren. Interessant is ook dat Prims zich afvraagt of er in Geel, een van de haarden van de Boerenkrijg, geen Vonckisten waren die ‘Fransch-Republikeinsch gekeerd’ waren. Niemand minder dan Jan Baptist Verlooy, afkomstig uit Houtvenne (Oosterwijk) in de Zuiderkempen, is een modelvoorbeeld van een ‘Vonckist, Fransch-Republikeinsch gekeerd’. Verlooy is de geschiedenis ingegaan als de ‘Vader van de Vlaamse Beweging’ door zijn Verhandeling op d'Onacht der Moederlyke Tael in de Nederlanden (1788), een pamflet dat de Brabantse Omwenteling aankondigdeGa naar voetnoot3. Maar | |
[pagina 334]
| |
Boerenkrijgstandbeeld te Hasselt.
| |
[pagina 335]
| |
tien jaar later, tijdens de Franse bezetting, was deze ‘vader van de Vlaamse Beweging’ tevens burgemeester van Brussel! Hij was een van degenen die volgens Prims ‘overloopers’ waren, een jurist met de modernistische ideeën van de Verlichting. Zijn flamingantisme was blijkbaar niet in tegenspraak met zijn sympathieën voor de Franse Revolutie. De lectuur van slechts enkele historische werken over de periode van de Boerenkrijg volstaat om een veel genuanceerder visie te krijgen dan die we aantreffen in onze literatuur. Daar wordt deze periode immers gebruikt voor ideologische vorming, voor nationalistische bezieling, als wapen in de Vlaamse strijd. In De BoerenkrijgGa naar voetnoot4, een studie van 1948, kort na de Tweede Wereldoorlog, 150 jaar na de feiten, zegt Arthur De Bruyne het heel duidelijk. ‘En toch is het goed, dat ons volk ook nu, - zo spoedig reeds nadat het tweemaal in korten tijd het leed van een onmenselijken oorlog en een smartelijke bezetting kende, en terwijl het, evenals de andere volken, gelaten schijnt te wachten op een derden wereldbrand, - zichzelf nog eens wil terugvinden in het lijden en de grote daden der verre vaderen van 1798. Niet om verbleekte haat- en wraakgevoelens op te frissen, - waar de wereld reeds ziek is van haat en angst, - maar om in een geest van christelijke en volkse trouw nog eens te verwijlen bij hen die in wanhopige omstandigheden, toen alles scheen te begeven, “Voor Outer en Heerd” deden, offerden en leden ál wat in hun vermogen was, zonder dat de gewenste uitslag hun inspanning bekroonde’. De Bruyne is een van de weinigen die bij het opmaken van de balans durven stellen: ‘Wie dacht er nog aan de ruim tien duizend doden uit dien verren opstand “Voor Outer en Heerd”? Die waren immers gevallen voor het oude, dat roemloos ten onder gegaan was, overal’. Met een directe verwijzing naar de Vlaamse Oostfronters voegt De Bruyne daaraan toe: ‘Zij waren de verdedigers geweest van een ondergaande wereld; naar gelijk en ongelijk werd niet gevraagd; in de nieuwe wereld was voor hun opvattingen geen plaats meer’. Ondanks zijn empathie met de Boerenkrijg ziet De Bruyne hem als een achterhoedegevecht tegen de modernisering. De Boerenkrijg van Hendrik ConscienceGa naar voetnoot5, De voetbranders (1929) van August SniedersGa naar voetnoot6, Brigands in 't geweer (1939) van Frans VerachtenGa naar voetnoot7, De | |
[pagina 336]
| |
harde weg (1945) van Emiel Van HemeldonckGa naar voetnoot8, ziedaar enkele literaire werken die mijn jeugd hebben verblijd. Ze hebben mij ook een reactionair wereldbeeld proberen op te dringen. Daarom een korte terugblik met de ogen van vandaag. | |
Conscience‘België is het geboorteland der vrijheid’ is de openingszin van Consciences De Boerenkrijg. Alsof hij het citaat Du Contrat Social, dat als motto boven dit artikel staat, gelezen heeft, legt Conscience eerst en vooral uit waarom dit ‘geboorteland der vrijheid’ helemaal geen revolutie nodig had. Frankrijk daarentegen kon niet zonder. ‘De openbare zedeloosheid en de schaamteloze onrechtvaardigheid dergenen, die in Frankrijk als wettige oversten des volks het volk ten voorbeeld moesten zijn, hadden in dit groote land de gemoederen rijp gemaakt tot het ontvangen eener leering, die alle gezag loochende en diensvolgens de bron van willekeur en ergerende losbandigheid voor altijd scheen te zullen doen opdrogen’. Dat die achterlijke Fransen in onze verlichte Kempen geen poot aan de grond zouden krijgen, was dus duidelijk. Bovendien deugden die revolutionairen zelf ook niet. ‘Hoogmoedige geesten, gewapend met wetenschap en kunst, goten er langzaam en met berekende vlijt het venijn des twijfels in den boezem des volks. Zij verklaarden den mensch tot God der schepping en loochenden den God des hemels; zij vuurden in elk het gevoel der menschelijke rechten aan en doofden de laatste sprankel van het gevoel der plichten uit’. In soortgelijke bewoordingen werden ons in de humaniora in het begin van de jaren '50 nog altijd diabolisch sluwe booswichten als Voltaire en Rousseau afgeschilderd. De extreme haat van Voltaire tegen al wat ‘katholieke kerk’ was (Ecraser l'infâme) wordt er een beetje begrijpelijk door. In zijn ogen zag het er precies omgekeerd uit; hij zou van Conscience hebben kunnen zeggen dat hij heel sluw en met berekende vlijt het venijn van de onderworpenheid aan het door God gewilde gezag in de boezem des volks druppelde. De slogan van de Franse revolutionairen ‘Dood aan de kastelen, vrede aan de hutten’ komt in Consciences boek dan ook niet voor. Dat het contrarevolutionaire verzet in de hutten van de Kempen begon, is een contradictie die Conscience gelijk lijkt te geven. | |
[pagina 337]
| |
Onze grote romancier geeft scherp aan, wat het bindmiddel tussen de Vlaamse kastelen en de arme hutten was. De roman begint in een niet nader genoemd dorp met ‘een nederig kerkje’, ‘als om aan te wijzen, dat hier een aantal menschen onder de schaduw van Gods tempel woonden’. De pastoor is uiteraard een heilige: ‘Geen eerbiedwekkender mensch dan dezen priester kon men zien’. En meteen zet Conscience de toon voor de kwalificaties die tot op vandaag onze letteren teisteren: ‘stil en zoet’, ‘diepe rimpelen’, ‘heldere ogen’, ‘vreedzame blik van liefde en goedheid des harten’. Minder zoeterige tongen zouden zeggen: de ideale man om de hutbewoners dom te houden, terwijl de kasteelheer ze arm hield. Conscience wordt soms echt leuk, wanneer hij put uit de schatten van het volksleven. Zo treedt reeds in het ‘Voorhangsel’ de marktzanger Jantje van Lier op met een lied over de moord op de slechte Marat door de brave Charlotte Corday. Het is jammer, dat het grote conflict in de roman dit afbreekt. De brave Bruno moet afrekenen met de beschonken ‘zoon des brouwers’ Simon. De eerste wordt een held in het boerenleger, de tweede een afvallige. Kortom, de strijd der ideeën wordt vervangen door enkele moraliserende kwalificaties. Tegenover de brave held staat een onsympathieke zuipschuit, geen Verlooy. Dit was in de romans van Conscience nu eenmaal een conventie, maar de ideologische boventonen worden er niet minder schril door. De lezer van vandaag moet geduldig zoeken om van enkele leuke, authentieke schetsen uit het volksleven te kunnen genieten. | |
SniedersHet onderwerp van De voetbranders van August Snieders lijkt daarvoor beter geschikt. Hier is een volksjongen de verteller. Tijdens de eerste Franse bezetting van 1792, lang vóór de Boerenkrijg dus, raakt hij verzeild in de achterhoede van het leger van generaal Dumourier. Omdat hij te jong is om met kapitein Cordonnet op te trekken tegen de Bataafse Republiek (Nederland), blijft hij achter tussen het canaille dat in de sleep van zo'n leger het land moordend en brandend onveilig maakt. Enkele gruwelen worden beschreven, maar een Vlaamse Simplicissimus, een ware schelmenroman, wordt het boek niet. Ook hier doorkruist het moraliseren de vertelkunst. Zo is kapitein Cordonnet een veel trouwer en edelmoediger man dan generaal Dumourier, al wordt zelfs over deze laatste gezegd dat hij uitspattingen probeerde te vermijden. Geen wonder dat Cordonnet op het einde verkiest in ons ‘oprecht, vrij en edelmoedig land te blijven wonen’; hij is immers de zoon van ‘eene Vlaemsche edelvrouw’. | |
[pagina 338]
| |
Zeer zeker heeft toen heel wat rapaille van Franse origine als voetbranders in onze contreien huisgehouden. Maar er waren ook onvervalste Vlaamse bandieten. In Kronijk van AntwerpenGa naar voetnoot9, het dagboek van een Antwerps burger lezen we bijvoorbeeld het verhaal van Cornelis Guldentop. Hij vocht tegen de Fransen, juist zoals de brigands in de Boerenkrijg, maar hij was een gevreesde boef in de streek tussen Lier en Antwerpen. Ook hij hield niet stand tegen de moderne organisatie. Hij werd in zijn been geschoten en aangehouden. Het been moest worden afgezet. Eenmaal genezen, werd hij van het Steen naar de Grote Markt gedragen, waar zijn hoofd in de guillotine werd gelegd. Ook de beroemdste en meest legendarische voetbrander uit die periode, Charlepoeng, wiens lotgevallen worden beschreven door De Bruyne, was geen Fransman, maar een Belgische boef die huishield in het Brusselse. Over deze beide Vlamingen is er geen schelmenroman geschreven. | |
VerachtertSnieders vond tenminste nog een variatie op de thematiek van Conscience. In Brigands in 't geweer grijpt Frans Verachtert terug op het Consciencemodel: de rivaliteit van een man met een Franse naam en dito sympathieën, Delville, en een oprechte, gelovige, trouwe Vlaming, een aanhanger van Van Gansen, die beiden om hetzelfde meisje dingen. De roman begint in het kantoor van de - historisch authentieke - commissaris van Geel, Millot. De geldzucht van deze Millot grenst aan het karikaturale, en hij is hypocriet genoeg om zich in degelijk oud geld te laten betalen en niet met de papieren assignaten van de Franse Republiek, die inderdaad pijlsnel devalueerden. Millot is het toonbeeld van al het kwaad dat een mens overvalt als hij God niet meer eerbiedigt. ‘De godin der Rede verstond dat heel anders. “Profiteeren”, zei ze, “als we dood zijn een schup eerde, en 't gras groeit op ons lijf”. 't Leven is al te kort om met den daver op 't vel te zitten voor spoken en geesten van hiernamaals, waar ze de kleine kinderen en de ongeschaafde (sic) boerkens mee tam hielden, die zwarte raven van pastoors’. De balans die Verachtert van de Boerenkrijg opmaakt, klinkt veel positiever dan die van De Bruyne. ‘Nimmer vochten ze, op enkele uitzonderingen na, onder de banier van den vreemdeling’. En vooral: ‘De Franschen | |
[pagina 339]
| |
hadden bovendien geduchte kloppen gekregen, niet alleen in de groote veldslagen als Meerhout, Diest, Mol, Hasselt, maar meer wellicht in de tallooze bloedige gevechten van man tegen man, in bosch en struik, bij het nazitten der conscrits om ze bij het Fransche leger in te lijven’. Veel meer dan een fraaie manier om te zeggen dat de Boerenkrijg een voetnoot was bij de geschiedenis van de Franse Revolutie, is deze balans niet. | |
Van HemeldonckEmiel van Hemeldonck toont zich in De harde weg dan nog de beste romancier van allemaal. De historische situering is ruimer: van de Brabantse Omwenteling tegen Oostenrijk tot het bittere einde van de boerenopstand. Dank zij zijn historisch inzicht is hij ook niet blind voor de rol die de adel in deze periode speelde. De hoofdpersoon is graaf Michaël de Velthoven. Hij moet onderduiken bij drukker Corbeels. De klassentegenstellingen zijn hier reëel. ‘Als Michaël binnenkwam, stond zijn moeder nog aan tafel met den brief in de hand. Ze lachte bitter en hoonend. “Beschutting moeten aanvaarden van brigands”’. Op die manier ontstaat een realistischer en minder stereotiep beeld van de Boerenkrijg. Ook al zijn er nogal wat ogen ‘helder en diep als onberoerde veenplassen’, de romantische clichés verdringen de realiteit niet. Dit belet niet dat ook hier de ideologische keuze duidelijk is: tegen de Verlichting, voor het Ancien Régime. Een en ander maakt de schitterende heldhaftigheid van Michaël de Velthoven noodzakelijk. Hij kiest ‘de harde weg’ en wel met een zo grote bezetenheid dat de historische authenticiteit ervan kraakt. Zelfs zijn moeder, die niet veel op heeft met de brigands reageert heroïsch op Michaëls heldhaftige dood. De laatste zin van de roman is een juweeltje van pathetiek. ‘Wie kon weten of het kleinmoedige droefenis was, dan wel overweldigende trots die haar stugge moederhart doorwoelde?’ Met dit vraagteken toont Van Hemeldonck zich een vakman. Ook al maakt deze heroïsche frase van het achterhoedegevecht tegen de moderne tijd een groots epos, de menselijkheid van het personage wordt gerespecteerd. | |
Een conclusie?Het was niet mijn bedoeling een lofzang op de Franse revolutionaire bezetters van ons land te zingen. Ook hun wandaden, hun onverzadigbare geld- | |
[pagina 340]
| |
en bloeddorst zijn maar al te reëel. Veel van wat onze mensen voor wreedheid of moedwil hielden (de nieuwe kalender bijvoorbeeld), zal ook wel samenhangen met het Franse intellectualisme dat geen oog had voor wat het volksleven kon absorberen en wat het moest afstoten. Dat geldt zeer zeker voor de drieste aanval op de kerk, die de Revolutie meer kwaad dan goed deed. Daarover gaat het hier evenwel niet. Wat duidelijk wordt uit een nieuwe lectuur van deze ‘jeugdboeken’ is, dat de Vlaamse Beweging gevoed is met contra-revolutionaire frases. Van de progressieve tendens, zoals die belichaamd werd door J.B. Verlooy, is in deze literatuur over de Boerenkrijg niets, maar dan ook niets te merken. Daardoor lijkt het wel alsof de Franse Revolutie bij ons nog minder sporen heeft nagelaten dan Mei 1968Ga naar voetnoot10. Er is een massief ideologisch offensief gevoerd - via de literatuur en door de beste schrijvers - om de burgerlijke revolutie uit het Vlaams bewustzijn te bannen. Precies zoals dat later - zij het minder massief - met de arbeidersbeweging zou gebeuren. Toch kan dit offensief niet beletten dat de ‘Vader van de Vlaamse Beweging’ een enthousiast aanhanger was van die revolutie en er zelfs veel voor op het spel zette. Verlooy diende na de eerste bezetting uit te wijken naar Frankrijk. |
|