Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Acht jaar golfoorlog tussen Irak en Iran
| |
[pagina 319]
| |
Cuellar, in augustus 1988 bereid waren de oorlogshandelingen tegen de Irakezen te staken. De oorlog tussen Irak en Iran heeft naar schatting aan ruim een miljoen mensen het leven gekost. Daar komen nog de honderdduizenden bij die voor de rest van hun leven door deze oorlog getekend zijn. De economische schade valt met geen pen te beschrijven, met vermoedelijke ramingen die aan het onvoorstelbare grenzen: 400 miljard dollar oorlogsschade voor Iran en 250 miljard dollar voor Irak. Dat is in een paar woorden de afschuwelijke balans van een oorlog waaraan na ruim acht jaar een einde lijkt te komen nadat op 20 augustus 1988 een staakt-het-vuren tussen de strijdkrachten van beide landen is ingegaan. | |
Eeuwenoude spanningenDe spanningen tussen de volkeren die de Iraanse hoogvlakte en het Iraakse laagland (tussen Eufraat en Tigris) bewonen zijn eeuwen oud. De natuurlijke barrière van het Zagros-gebergte scheidt twee verschillende beschavingen die elkaar letterlijk niet verstaan. Het Arabisch behoort tot de Semitische taalgroep terwijl het Perzisch tot de Indo-europese taalgroep behoort. In de loop der eeuwen kregen Irak en Perzië (pas in 1935 veranderde sjah Reza Pachlavi de naam van het land in Iran) voortdurend nieuwe moslim heersers die vrijwel alle ver uit Azië afkomstig waren, op veroveringstocht waren gegaan en rijken stichtten die nadien weer ondergingen. Die rijken hadden één ding gemeen: Perzië en Iran maakten er slechts deel uit van een groter geheel of waren betwiste gebieden. Pas in de zestiende eeuw verwierf Perzië onder de heerschappij van de Safavidendynastie zijn politieke eenheid, terwijl Irak in die periode door de Ottomaanse Turken als provincie werd ingelijfd. Sjah Ismail Safavi, die herhaaldelijk bloedige oorlogen uitvocht met zijn Ottomaanse concurrent sultan Selim I, voerde een bewuste politiek van nationale ‘eigenheid’ en gebruikte daarvoor het sji'isme. Ofschoon zijn onderdanen in meerderheid sunnieten waren legde hij hun desnoods met geweld het sji'isme op - zelfs aan zijn Turkse onderdanen - en slaagde in zijn opzet. De sji'a werd in Perzië staatsgodsdienst. In de Ottomaanse provincie Irak daarentegen hadden - en hebben nog steeds - de sunnieten het voor het zeggen, hoewel de sji'ieten er de grootste religieuze groep zijn. De strijd tussen de twee imperia bleef niet beperkt tot de zestiende eeuw: nog in de achttiende eeuw werden er oorlogen gevoerd en tot in de negentiende eeuw waren spanningen en grensschermutselingen aan de orde van de dag. | |
[pagina 320]
| |
Shatt al ArabVoor Irak is de Shatt al Arab (de rivier waarin Eufraat en Tigris samenvloeien en die in de Golf uitmondt) de enige uitweg naar zee. In het verdrag van 1847 tussen de toenmalige Ottomaanse machthebbers (in wat nu Irak heet) en Perzië werd de grens langs de oostelijke oever van de rivier gelegd. Perzië had toentertijd nog geen belangrijke handelsvloot of marine, en zijn zeehandel liep via zuidelijker gelegen havens. De regeling werd in 1913 bevestigd in het Protocol van Constantinopel, dat de loop van de hele grens vastlegde. De Perzen distancieerden zich later wel van deze overeenkomst. In de jaren dertig liet de Sjah van Iran zijn oorlogsschepen zonder voorafgaandelijke toestemming van Irak de rivier opvaren. Het inmiddels ontstane koninkrijk Irak kon daar weinig tegen inbrengen. In 1935 eiste Teheran zelfs de hele rivier op, omdat haar bedding zich intussen door natuurlijke oorzaken geheel op Iraans gebied zou hebben verplaatst. Toch werd twee jaar later een nieuwe overeenkomst gesloten, waarbij de grens opnieuw langs de oostelijke oever liep, zij het met de Iraakse toegeving dat Iran bij Abadan en Khorramshahr - twee oliesteden van groeiend belang voor Iran - eigen ankerplaatsen kreeg. Telkens als de relaties tussen Perzië en het Ottomaanse Rijk, en later tussen Iran en Irak, verslechterden, werd (en wordt) de Statt al Arab de twistappel. Dat was ook het geval na 1958, toen een militaire staatsgreep | |
[pagina 321]
| |
een eind maakte aan de monarchie in Irak. In 1975 kreeg Iran dan uiteindelijk zijn zin. Irak was zodanig verzwakt door de oorlog tegen de Koerden in het noorden die steeds meer door Iran (en anderen) werden gesteund, dat het moest instemmen met de verlegging van de grens naar de middellijn van de vaarweg. In ruil daarvoor beëindigde de Sjah zijn hulp aan de Koerden, die daarmee het kind van de rekening werden van het zogeheten Akkoord van Algiers. Wat de rest van het grenstracé betreft erkennen beide landen het Protocol van Constantinopel; daarmee zag Irak af van de Arabische aanspraken op de door de Arabieren bewoonde provincie Khuzestan (de streek van Ahwaz, door de Arabieren ‘Arabistan’ genoemd) en legde zich neer bij de annexatie door Iran (1971) van de eilandjes Abu Musa en de Grote en Kleine Thunb in het zuiden van de Golf. | |
Saddam Hussayns persoonlijke oorlogHet Verdrag van Algiers betekende voor de Arabieren een ernstig gezichtsverlies omdat in feite Arabisch grondgebied aan de vermaledijde Perzen was prijsgegeven. Aan Iraakse zijde werd het Akkoord van Algiers getekend door vice-president Saddam Hussayn, toen al de sterke man van het regime in Bagdad. Hij maakte er nooit een geheim van het akkoord slechts te hebben getekend omdat hij en zijn land in een positie van zwakte ten opzichte van Iran verkeerden. Deze verdragen werden trouwens óf niet uitgevoerd naar de letter noch de geest van de overeenkomsten, óf na enige tijd ongedaan gemaakt wanneer een van de partijen zich weer sterker voelde. Irak en Iran bleven streven naar regionale hegemonie in naam van hun roemrijk verleden en hun glorieuze toekomst. Vijf jaar na de ondertekening van het Akkoord van Algiers verkeerde Irak in een positie van sterkte: in de roerige nadagen van Khomeiny's islamitische machtsgreep was Iran erg verzwakt door de zuiveringen in de strijdkrachten. Het Iraanse officierskorps werd gedecimeerd. Het nieuwe regime vond dat de revolutie door de revolutionairen zelf verdedigd moest worden. Er werd een door de mullahs geleid volksleger gevormd dat het niet moest hebben van zijn geoefendheid en uitrusting, maar van zijn religieuze aandrift en zijn onverzettelijke wil om ten strijde te trekken tegen alle vijanden van de islamitische staat. Het bewind van Saddam Hussayn was volgens de Iraanse propaganda naast de Verenigde Staten, de grootste vijand van de islamitische republiek. Op 17 september 1980 verscheurde Saddam Hussayn zijn exemplaar van | |
[pagina 322]
| |
het Akkoord van Algiers met een verwijzing naar de constante Iraanse schendingen ervan. De president maakte tevens overduidelijk wat zijn werkelijke bedoeling was: alle verloren gegane Arabische gebieden met geweld heroveren en de wateren van de Shatt al Arab geheel onder Iraakse soevereiniteit brengen. Het is zeer de vraag of dit het hoofddoel was van de oorlog die vijf dagen later uitbrak. Waarschijnlijker is dat Saddam Hussayn - zelf geen militair - verkeerd was voorgelicht door zijn eigen legertop of door overgelopen Iraanse officieren en de duizenden ballingen die voor Khomeiny waren gevlucht en voor alles hoopte het voor zijn regime bedreigende revolutionaire bewind van de ayatollahs omver te werpen. Dat bewind steunde niet alleen de Iraakse Koerden, maar spande zich ook in om aanhangers te winnen onder de sji'itische meerderheid in Irak en zodoende ook daar de islamitische revolutie te verspreiden. De verlegging van de grens aan de Shatt al Arab en andere territoriale eisen - onder meer de gedeeltelijke inlijving van de Iraanse ‘olieprovincie’ Khuzestan - kwamen waarschijnlijk toch op de tweede plaats. Dat zou Saddam Hussayns persoonlijke oorlog worden waardoor hij meteen ook met het revolutionaire sji'itische gevaar wilde afrekenen. De Iraakse troepen die Khuzestan binnenvielen zouden in een ‘frische und fröhliche Blitzkrieg’ korte metten maken met het gedemoraliseerde Iraanse leger, en de Arabische broedervolken laten zien wie de machtigste leider in het Golfgebied was. Iran was op een oorlog met Irak niet voorbereid. Het kon bovendien geen Amerikaans materieel of reserve-onderdelen krijgen vanwege de gijzelaars-crisis in de Amerikaanse ambassade in Teheran. In die omstandigheden stuurde de toenmalige premier Raja'i aanvankelijk aan, zelfs ten koste van territoriale toegevingen aan Irak, op een spoedig staakt-het-vuren. Saddam Hussayn ging er echter van uit dat het door de revolutionaire zuiveringen en het vertrek van de Amerikaanse adviseurs erg aangeslagen Iraanse leger weinig tegenstand zou bieden aan zijn Blitzkrieg: hij hoopte het Iraanse leger binnen de veertien dagen te verpletteren. Enkele weken later bleek dat hij een ‘foute’ beslissing genomen had. De president en zijn medewerkers hadden niet gerekend met het religieuze enthousiasme van het moslimse volksleger, aangevuurd door de mullahs. Toen de Iraanse tegenaanval in de vorm van een stormloop begonnen was, kon het Iraakse leger die niet opvangen omdat het zich uitsluitend op een aanvalsoorlog had voorbereid. Toch zou de aanslepende en ook voor Irak steeds duurdere Golfoorlog de positie van Saddam Hussayn - vele andersluidende voorspellingen ten spijt - niet wezenlijk aantasten. Dat heeft verschillende oorzaken. Irak is een buitenbeentje in de Arabische wereld wat de invloed van de islam op | |
[pagina 323]
| |
de politiek betreft; in het politieke en sociale leven speelt de godsdienst een relatief ondergeschikte rol. Hoewel de meerderheid van de bevolking de sji'itische variant van de islam aanhangt en de economische en politieke macht in handen is van de sunnitische minderheid, heeft het regime in Bagdad een islamitisch reveil à la Khomeiny veel minder te vrezen dan andere Arabische landen. De onvrede onder het sji'itische volksdeel is niet zozeer van religieuze dan wel van maatschappelijke resp. sociale aard. Daarop hebben de Baath-partij - en zeker een pragmaticus als Saddam Hussayn - ingespeeld door onder meer prioriteit te verlenen aan gezondheidszorg en onderwijs, kortom door de levensstandaard van de bevolking te verhogen ondanks de gigantische kosten van de oorlogvoering. De president heeft daarbij onmiskenbaar kunnen profiteren van de rijke olieinkomsten. Daar komt nog bij dat Saddam Hussayn aan het hoofd staat van een systeem dat qua onderdrukking moeiteloos kan wedijveren met de meest strakke dictaturen. Saddam Hussayn had verwacht op een mum van tijd de Iraanse provincie Khuzestan te veroveren en bijkomend de daar gelegen olievelden in te palmen. Hij misrekende zich deerlijk. Was Abadan nog een makkelijke prooi - daar werd een van de grootste en modernste raffinaderijen van de wereld geheel verwoest - dan leverde de haven Khorramshahr al veel meer problemen op. De Iraki's hebben de stad dan maar volkomen plat gebombardeerd. Al in november 1980 liep het Iraakse offensief vast, zonder dat de garnizoenstad Ahwaz of het strategisch gelegen Dezful werden bereikt. Dat respijt gaf de Iraniërs de gelegenheid om zich te reorganiseren. Het nijpend gebrek aan materieel was er, door het internationale isolement waarin Iran zich met de bezetting van de Amerikaanse ambassade gedrongen had, niet beter op geworden. Maar het gebrek aan materieel werd meer dan goed gemaakt door de bereidheid waarmee de - door de brutaliteit van de Iraakse overval geschokte - Iraniërs zich als vrijwilligers aanmeldden. Vanaf 1981 werden de Iraki's verrast door tegenoffensieven, waarbij joelende eenheden van revolutionaire gardisten en vrijwilligers de Iraakse tanks letterlijk onder de voet liepen. In mei 1982 werd Khorramshahr heroverd. Nog dezelfde maand riep Saddam Hussayn al zijn troepen uit Iran terug en kondigde een eenzijdig staakt-het-vuren af. Helaas voor hem werd de uitgestoken hand geweigerd evenals al zijn latere vredesvoorstellen: Irak diende akkoord te gaan met een onderzoek naar wie de oorlog was begonnen, herstelbetalingen te doen van ettelijke miljarden dollars en de ruim honderdduizend Iraki's die het tijdens de oorlog als ‘onbetrouwbare elementen’ over de grens had gezet, terug te nemen. Bovendien moesten Saddam Hussayn en diens Baath-partij, die als ‘hand- | |
[pagina 324]
| |
langers van de grootmachten’ de islamitische revolutie om zeep hadden willen helpen, opkrassen. Voor het Iraakse regime, dat zijn macht handhaaft met behulp van een circa 130 duizend leden tellende geheime dienst, was uiteraard vooral deze laatste eis onaanvaardbaar. De oorlog ging dus door. Vanaf 1982 was het Iran dat de initiatieven nam, terwijl Irak met zijn superieure bewapening zich beperkte tot afwachten resp. tot defensieve militaire acties. In 1982 en 1983 waren er de Iraanse offensieven tegen het door de Iraki's in een nagenoeg onneembare vesting herschapen Basra en tegen de vitale hoofdweg van Bagdad naar deze stad. Een enkele keer, in 1983, wisten de Iraniërs die weg op een haarbreed na te halen en bereikte hun voorhoede Al Qurna, waar de rivieren Tigris en Eufraat samenvloeien. Maar ook deze offensieven liepen, ten koste van zware verliezen, vast. Desondanks herhaalde ayatollah Khomeiny in september 1983 nog maar eens dat hij pas vredesonderhandelingen met Irak zou beginnen nadat president Saddam Hussayn en zijn Arabisch-socialistische Baath-regime ten val waren gebracht en er ook in Irak een islamitische republiek zou gevestigd zijn: Irak diende daarenboven te erkennen dat het de oorlog begonnen was en moest zich bereid verklaren tot herstelbetalingen ten belope van tientallen miljarden dollars. In 1984 schakelden de Iraniërs over op een verrassingstaktiek door met behulp van bootjes toe te slaan in moerassige en waterrijke gebieden, waar de tanks van Irak niet konden doordringen. Dat leidde voor het eerst tot veroveringen van Iraaks grondgebied. In februari 1984 werden de Majnun-eilanden ingenomen. Een jaar later was het de beurt aan het schiereiland Fao. Met de bezetting van Fao (ten westen van de monding van de Shatt al Arab) en Shalamshek (nabij Basra) was volgens Teheran ‘de ruggegraad’ van het Iraakse leger gebroken. Dat militair succes werd door de oorlogspropaganda verkocht als het begin van de vervulling van de drie Iraanse oorlogsdoelstellingen: de vernietiging van Saddam Hussayns bewind, de vestiging van een islamitische republiek in Irak en uiteindelijk de bevrijding van Jeruzalem. | |
De escalatieSinds 1984 voerde Iran in zekere zin twee oorlogen tegelijk: te land tegen Irak en ter zee tegen de rest van de wereld. Met de grootste maritieme macht van de Verenigde Staten kwam het al vijfmaal tot een treffen, waarbij telkenmale verliezen geleden werden. Op dat moment hadden de | |
[pagina 325]
| |
Verenigde Staten, de Sovjetunie, Engeland, Frankrijk, Italië en de Benelux-landen gezamelijk bijna honderd oorlogsschepen in de wateren rond Iran gestationeerd die tot taak hadden de vrije doorvaart te verzekeren. Hun aanwezigheid was hoofdzakelijk een gevolg van Iraanse acties, aangezien Irak zich bij aanvallen ter zee bijna geheel beperkte tot aan Iran gelieerde doelen. Wat bezielde Iran om dergelijke risico's te nemen? Vanaf het uitbreken van de oorlog hadden beide partijen koopvaardijschepen in elkaars havens en kustgebieden aangevallen. De kleine Iraakse marine kon daar weinig tegen uitrichten en Iran slaagde er dan ook spoedig in de smalle toegang van Irak tot de Golf te blokkeren. Daarmee begon in feite de internationalisering van het conflict, want Koeweit toonde zich bereid om als doorvoerland van oorlogsmaterieel voor Irak op te treden. Iran van zijn kant maakte frequent gebruik van het recht op aanhouding en doorzoeking van neutrale schepen, terwijl Irak van tijd tot tijd luchtaanvallen tegen in opdracht van Iran varende schepen uitvoerde. Begin 1984 escaleerde de zeeoorlog echter op dramatische wijze. Irak had nl. in het najaar van 1983 Franse jachtbommenwerpers van het type Super Etendard, bewapend met Exocet raketten (AM-39) - reden genoeg voor Iran om het merendeel van zijn economische betrekkingen met Frankrijk te verbreken - weten te bemachtigen en begon nu systematisch de Iraanse olie-uitvoer te bestoken. Die oorlogshandelingen hadden tot doel de Iraanse olieterminal op het eiland Kharg uit te schakelen. De naaste omgeving van Kharg werd door de verzekeraars tot ‘molest’gebied uitgeroepen wat betekende dat al wie daar vrijwillig naar toevoer óf geen enkele verzekering genoot óf buitensporige premies te betalen had. Iran besloot dan ook op een gegeven moment het centrum van zijn olie-export verder buiten het bereik van Irak te verplaatsen. Tegelijk had de Iraanse Defensieraad het bevel gegeven om elke Iraakse aanval met een vergeldingsaanval te beantwoorden. Het resultaat was dat men vanaf april 1984 ging gewagen van de ‘Tanker War’. De Iraanse vergelding richtte zich tegen de Arabische staten aan de Golf, die Irak met miljarden dollars per jaar waren gaan steunen en via hun pijpleidingen Iraakse olie hielpen exporteren. De hele burgerscheepvaart van en naar deze staten liep van toen af aan gevaar. De vergeldingsstrategie plaatste de Iraanse bevelhebbers voor grote problemen. Zij beseften dat te vergaande represailles - zoals het afsluiten van de Straat van Hormuz - een internationaal ingrijpen zouden uitlokken, een ontwikkeling waarop Irak heimelijk hoopte. Het aanvallen van schepen van landen die met eigen vlootformaties in de Golf opereerden, zoals b.v. Engeland dat deed, leek evenmin raadzaam. Maar ook de prak- | |
[pagina 326]
| |
tische uitvoering was allesbehalve simpel. De Iraanse luchtmacht bezat geen antischeepsraketten die vergelijkbaar waren met de Exocet en de inzet ervan werd beperkt door de schaarste aan onderdelen en piloten. Daarenboven bleek de identificatie van de doelwitten vanuit de lucht bijzonder moeilijk: geregeld kwamen vergissingen voor, waarbij schepen met Iraanse lading het slachtoffer van Iraanse luchtaanvallen werden. De inzet van Irans kostbare F-4 Phantoms werd nog minder aantrekkelijk toen de luchtmacht van Saoedi-Arabië, ondersteund door Amerikaanse radarvliegtuigen, ging patrouilleren boven delen van de Golf en minstens één Iraans vliegtuig neerschoot. Dat betekende nochtans niet het einde van de Iraanse acties. Een heuse vindingrijkheid kan men het revolutionaire bewind in Teheran niet ontzeggen: achtereenvolgens werden helikopters met tele-geleide wapens, snelle fregatten met uit Italië afkomstige ‘Seakiller’-raketten, provisorisch bewapende snelboten, zeemijnen en Chinese HY-2 ‘zijderups’-raketten tegen scheepsdoelen ingezet. | |
De supermachtenNu ontstond een kritieke fase in het Iraaks-Iraanse conflict dat zich in de jaren 1986-87 tot de hele Golfregio dreigde uit te breiden. De Kremlinleiding moest haar geopolitiek bepaald belang ten aanzien van Iran zien te verzoenen met haar verdragsrechtelijke verplichtingen tegenover Irak en de Sovjetbelangen in de rest van de Arabische wereld. Zolang het Iraaks-Iraanse conflict niet escaleerde en Irak geen beslissende militaire nederlaag leed, kon de Sovjetunie het conflict met een zekere gelijkmoedigheid observeren. Kritisch werd de situatie pas in de zomer van 1986, toen Iran op de maritieme oorlogvoering van Irak reageerde met aanvallen op de koopvaardij en met name schepen aanviel die voor Koeweit en Saoedi-Arabië olie vervoerden. Toen Koeweit, lid van de in januari 1981 te Abu Dhabi opgerichte Gulf Cooperation Council, bescherming vroeg tegen de Iraanse aanvallen, reageerde Moskou betrekkelijk prompt. Al op 8 januari 1987 veroordeelde de Kremlinleider in een officiële verklaring de aanvallen op schepen van staten die niet bij de oorlog betrokken waren (Pravda, 9 januari 1987, p. 1). Waarschijnlijk is in de daarop volgende weken in Moskou de beslissing gevallen om maatregelen te treffen die de aardolietoevoer voor Koeweit moesten waarborgen. Tekenend voor de intensieve contacten waren het officiële bezoek van de Saoediarabische minister van oliezaken in Moskou op 21 en 22 januari, waaraan ook de Koeweitse ambassadeur in de Sovjetunie deelnam, en de aankondiging op 15 februari | |
[pagina 327]
| |
dat Koeweitse banken de Sovjetunie voor de eerste keer een krediet van meer dan 150 miljoen dollar zouden verlenen. Men mag aannemen dat dit de prijs was voor de tenslotte in april 1987 bereikte overeenstemming: de Sovjetunie verhuurde aan Koeweit drie tankschepen voor een periode van drie jaar en escorteerde ze met enige schepen van haar oorlogsvloot. Ondanks de grote discretie waarmee de Sovjetunie deze zaak probeerde af te handelen reageerde Iran vijandig en werden verschillende Russische koopvaardijschepen aangevallen. Daar de Kremlinleiding zich beheerst opstelde en in het openbaar geen aanstichter van de incidenten noemde, kon ze de onverkwikkelijke affaire in stilte oplossen. De Russen stuurden nog drie mijnenvegers naar de Golf maar gebruikten klaarblijkelijk ook de bestaande contacten met Teheran om duidelijkheid te scheppen; sindsdien werd in elk geval niets meer over dit soort voorvallen vernomen. De Sovjetunie profiteerde dan volop van een nieuwe omstandigheid die intussen alle aandacht op de andere supermogendheid had gericht: de Iraakse aanval op het Amerikaanse fregat Stark op 17 mei en Reagans beslissing om elf Koeweitse tankers onder Amerikaanse vlag te brengen. Gezien de ‘Amerikaanse uitdaging’ had ook de regering in Teheran geen belang meer bij een confrontatie met de Sovjetunie. Per slot van rekening hadden de Sovjetleiders het kunststuk geklaard Koeweit en de andere leden van de Gulf Cooperation Council hun actieve steun te laten blijken en tegelijk de lopende betrekkingen met Iran in stand te houden. Ondanks de bij herhaling geuite verbale kritiek op de Amerikaanse militaire betrokkenheid joeg Moskou in feite hetzelfde belang na als Washington: het ging erom een escalatie van de gevechtshandelingen te verhinderen en het handelsverkeer ter zee te beschermen. De Sovjetunie en de Verenigde Staten stemden beide op 20 juli 1987 voor Resolutie 598 van de Veiligheidsraad, die oproept tot een onmiddellijk staakt-het-vuren, terugtrekking tot achter de internationaal erkende grenzen en onderhandelingen over een allesomvattende vredesregeling. Voor de Sovjets betekende Resolutie 598 in zoverre politieke winst, dat zij bevestigde dat de Sovjetunie voortaan gelijkwaardig meetelde in zaken die de golf betroffen. Beide supermachten waren (en zijn) huiverig voor de uitstraling van het revolutionaire islamitische regime in Teheran. Khomeiny beschouwt ze beide als ‘satans’. Zowel Moskou als Washington vreesden een Iraanse overwinning. De Sovjetunie heeft zelf een aanzienlijke islamitische bevolking in en ten zuiden van de Kaukasus en in Centraal-Azië, terwijl Iran jarenlang het Afghaans verzet tegen de Russische bezettingstroepen heeft gesteund. Maar net als Iran is ook de Sovjetunie gekant tegen de aanwezigheid van de Amerikaanse vloot in de Perzische golf. Al met al zijn de relaties tussen | |
[pagina 328]
| |
Moskou en Teheran sinds medio 1987 sterk verbeterd. De Russen leverden weliswaar wapens aan Irak, maar gaven niet toe aan de druk van de Verenigde Staten, Engeland en de Arabische landen om in te stemmen met een tweede Veiligheidsraadresolutie die sancties - met name een wapenembargo - tegen Iran had moeten afkondigen. Niet alleen in dit geval, maar ook bij de latere pogingen om een stopzetting op te leggen van de wederzijdse raketaanvallen tegen bevolkingscentra in Irak en Iran spande de Sovjet diplomatie zich duidelijk in om Iran niet te isoleren en ondernam ze soms taktische diplomatieke stappen ten gunste van Iran. Bij de bilaterale contacten tussen Moskou en Teheran kwam ook de veiligheidspolitieke verhouding tussen beide landen ter sprake. Evenals de sjah heeft ook de islamitische republiek er al herhaaldelijk op aangedrongen dat de Sovjetunie de artikelen V en VI van het verdrag van 1921 ongeldig zou verklaren: die geven de Sovjetunie nl. het recht om troepen naar Iran te sturen voor het geval dat een derde mogendheid daar militair intervenieert. Uit de schaarse informatie waarover men beschikt kan men opmaken dat de Sovjetunie op dat punt geen toegevingen heeft willen doen. Allicht houdt zij die bepalingen achter de hand als een eventueel pressiemiddel voor de verdediging van haar belangen. De Amerikanen hebben dan ook hun maritieme aanwezigheid in de Golf in 1988 opgevoerd als een antwoord op de toezegging van de Sovjetunie om Koeweitse tankers tegen Iraanse aanvallen te beschermen. Voortaan zouden Koeweitse tankers ook onder Amerikaanse vlag varen. De Verenigde Staten garandeerden onverbloemd de veiligheid van de conservatieve en anti-communistische Golfstaten. Inmiddels gaan er in Washington toch weer stemmen op om de contacten met Iran opnieuw aan te halen: het land moet immers worden beschermd tegen de aangrenzende Sovjetunie! | |
Het keerpuntVan 1982 tot begin 1987 was Iran voortdurend de sterkere op het slagveld - niet omdat het over meer of betere wapens beschikte, maar omdat het een beter moreel had. Iran was in een overwinningsroes en de religieuze leiders meenden dat de oorlog het beste instrument was om hun eigen positie te versterken. Bij herhaling weigerde Teheran in te gaan op het vredesaanbod van zijn aartsvijand; Iran bleek in staat, met behulp van een enorm overwicht aan menselijk ‘materieel’ om het veel kleinere maar moderner bewapende Iraakse leger terug te dringen. | |
[pagina 329]
| |
In de eerste jaren van de oorlog waren de Iraniërs gemotiveerd door de beloften van de revolutie. Veel van dat enthousiasme verstikte in de hel van Basra, het vier maanden durende beleg van de tweede belangrijkste stad van Irak dat begin 1987 het wereldnieuws beheerste. Volgens waarnemers vormden 200.000 Iraanse soldaten een levend pantser dat zich in de richting van Basra bewoog over een breedte van slechts drie en een halve kilometer! Het resultaat was een slachting zonder weerga. Sinds die mensenverslindende veldslagen is het revolutionaire elan grotendeels verzwonden. Want ondanks de massale slachtingen kwam de islamitische revolutie geen stapje dichter bij de overwinning. In april 1988 kreeg de strijd een voor Iran ongunstige wending. Nadat Teheran tot doelwit van de Iraakse rakettenoorlog bestempeld was kwamen er gaten in de verdedigingslinie. Bij een vergeldingsactie tegen Iraanse mijnen schakelde Amerika de zeemacht van de ayatollah in twee uur uit. En in een verrassingsaanval verdreven de Iraki's de Iraanse bezettingsmacht op het schiereiland Fao, strategisch gezien het belangrijkste stukje grondgebied dat Iran in de bijna acht jaar durende oorlog op Irak veroverd had. De militaire ineenstorting van Iran verraste een buitenwereld die zich een vals beeld had gevormd van een fanatiek land dat tot alles in staat leek te zijn: in werkelijkheid was Iran - terwijl de dreigingen van de ayatollahs en de mullahs tegenover de rest van de wereld steeds scherper klonken - alsmaar zwakker geworden. Na zijn benoeming tot leider van de strijdkrachten trof Rafsanjani, voorzitter van het Iraanse parlement, een leger aan dat zich fysiek en moreel aan de rand van de uitputting bevond. Dat werd afgelopen winter merkbaar toen Iran niet in staat bleek te zijn het voortdurend beloofde offensief aan het front in te zetten. Het werd helemaal duidelijk toen de Iraanse leiders begin juli 1988 besloten om het neerschieten van een Iraans passagiersvliegtuig door de Amerikaanse marine - laten we aannemen per vergissing - niet onmiddellijk met de wrake Gods te vergelden, doch als ‘probleem’ voor te leggen aan één van de instanties die zij het meest verfoeien: de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die volgens de retoriek van de ayatollahs in Teheran geleid wordt door de goddeloze en wereldverslindende machten van de arrogantie. Militaire strategen oordelen verschillend over het tijdstip waarop de ruggegraat van het Iraanse verzet brak, maar unaniem wijzen ze op het schrikaanjagend effect van de chemische oorlogvoering als de allicht doorslaggevende verklaring. Van eind februari tot medio april 1988 lanceerden de Iraki's meer dan 200 op land gestationeerde raketten op Teheran. De vijftig ton hoogwaardige explosieven die daarbij gebruikt werden richtten grote schade aan. In die periode vernamen de Iraniërs, neergezeten op de | |
[pagina 330]
| |
puinhopen van hun hoofdstad, het nieuws van de chemische oorlog. Wat hun pas werkelijk de schrik om het hart joeg was het besef dat de buitenwereld zich niet erg druk maakte over deze afschuwelijke vorm van oorlogvoering. De Iraniërs begonnen te vrezen dat Irak - aangemoedigd door de selectieve doofheid in het Westen en het Sovjetblok - zijn raketten van chemische ladingen zou voorzien om Iran in de kortste tijd onder een gifwolk te begraven. De bedrogen verwachting dat de buitenwereld zich diep geschokt zou tonen door het gebruik van gifgassen staaft het vermoeden dat de ayatollahs en de mullahs al lange tijd geen flauw benul hadden van de gevolgen waartoe het politieke isolement van hun land had geleid. Een groot deel van de westerse wereld en de Sovjetbloklanden hadden zich in feite met het lot van Irak verbonden, soms openlijk zoals Frankrijk en de Sovjetunie, soms stilzwijgend zoals de Verenigde Staten. Het Westen en het Kremlin konden het zich nauwelijks veroorloven tegen de chemische oorlogvoering te protesteren omdat zij in zekere zin medeverantwoordelijk waren voor het gebruik ervan. Het hoofdargument voor de steun aan Irak was: dat de westerse landen en de Sovjetunie er niets voor voelden om Irak te laten vernietigen door de ‘horden van de islamitische revolutie’. Van de opmars van Khomeiny's fundamentalisme werd weinig goeds verwacht voor de westerse machtspositie in de Midden-Oosten-politiek. De Duitse Bondsregering en Italië verkochten aan Irak de chemicaliën met behulp waarvan de Iraki's in staat waren gifgas voor hun chemisch wapenarsenaal te vervaardigen - terwijl de Russen op grote schaal hun verouderde chemische wapens leverden. In dezelfde periode bleef Iran verstoken van onmisbare leveranties. Zo weigerde Engeland vervangende onderdelen te leveren voor de Britse Chieftain-tanks. België, Italië en Spanje schroefden de prijzen van de 203 millimeter granaten, waaraan Iran dringend behoefte had, met tientallen procenten op. Merkwaardigerwijze leverde alleen Israël in alle stilte en tegen normale prijzen vervangende onderdelen en wapens aan Iran, om de oorlog te rekken; want volgens de regering in Jeruzalem behoort Irak tot de ‘Arabische haviken’ die Israël willen vernietigen. In hun wetenschap van de Franse en Russische wapenverkopen aan Irak betitelden de Iraniërs toch alleen Frankrijk als de ‘grote satan nummer twee’; over de Sovjetunie werd met geen woord gerept. De eerste plaats komt vanzelfsprekend de Verenigde Staten toe; weinig verrassend, aangezien de Amerikaanse bemoeienis met de Golfoorlog vooral gericht was op het onderdrukken van de Iraanse ambities in het Midden-Oosten. De prijs die de Amerikanen daarvoor betaalden is relatief groot geweest, zowel in financieel als in politiek opzicht. De militaire aanwezigheid in de Perzische | |
[pagina 331]
| |
Golf - de meest omvangrijke operatie van de Amerikaanse zeemacht sinds de Tweede Wereldoorlog - kostte Washington scheepsladingen dollars. Teherans onstilbare honger naar wapens om zijn offensieve strijdwijze in de Golfoorlog te kunnen voortzetten, leidde rechtstreeks tot de Iran-Contra-affaire, de geheime poging van de regering-Reagan om Amerikaanse gijzelaars in Libanon met wapens voor Iran vrij te kopen. | |
Bemiddeling van de Verenigde NatiesDe mededeling van ayatollah Khomeiny aan de secretaris generaal van de Verenigde Naties dat Iran - na twaalf maanden koppig weigeren - nu toch Resolutie 598 zonder reserves aanvaardt, is waarschijnlijk de officiële bevestiging dat Iran zich eindelijk heeft neergelegd bij een werkelijkheid waaraan geen ontkomen meer was: de islamitische republiek, zoals ze er nu voorstaat kan de oorlog niet volhouden. De stilzwijgende sancties van de grote mogendheden waardoor Iran alleen nog maar met mondjesmaat en tegen heel veel geld wapens kon kopen, de maatregelen van de Arabische olieproducenten aan de Golf om de prijs van de olie te drukken, de indirecte steun van het Westen aan de Iraakse tankeroorlog die Irans olieëxport en de olie-inkomsten moest afsnijden en de nauwelijks afgekeurde gifgasaanvallen van Irak hebben hun werk gedaan: zij hebben ervoor gezorgd dat de islamitische revolutie - de gewelddadige export van Khomeiny's macht en ideeën - voorlopig bedwongen is. Als het bestand inderdaad wordt nageleefd en de vredesonderhandelingen beginnen - hoe lang ze ook mogen duren - zal de situatie in het Midden-Oosten grondig veranderen. Dat geldt zowel voor de verhoudingen binnen de Arabische wereld als voor die tussen de Arabische wereld en Israël. Zoveel is zeker: het bestand en de latere vredesbesprekingen zijn mogelijk geworden door het eensgezind optreden in de Veiligheidsraad van de twee supermachten. Daarmee is niet aleen aangetoond dat de Verenigde Naties met de samenwerking tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten een vredesrol kunnen spelen, maar ook dat lokale conflicten minder kansen krijgen in een situatie van ontspanning tussen beide supermogendheden. |
|