Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Dit was een mens
| |
[pagina 214]
| |
salvatiGa naar voetnoot1 wilde Primo LeviGa naar voetnoot2 bijdragen tot de opheldering van deze obscuur gebleven aspecten. Het werd een verhaal dat tot nadenken stemt, het wekt afwisselend instemming en ontstemming op. Als Levi in het zesde hoofdstuk van zijn boek, ‘De intellectueel in Auschwitz’, Jenseits von Schuld und Sühne (1966), het ijzige essay van een andere overlevende, Jean AméryGa naar voetnoot3, die zich in 1978 om het leven bracht, bespreekt en bekritiseert, erkent hij dat ‘debatteren met een dode hinderlijk is en niet erg loyaal...’. Levi's eigen zelfdoding (op 11 april 1987) noopt mij tot dezelfde schroom, maar omdat ik zelf, vanuit een andere optiek dan de zijne, die van de buitenstaander, onderzoek heb verricht dat zowel thematisch als qua gevolgtrekkingen parallel loopt met zijn laatste boekGa naar voetnoot4, acht ik me enigszins gerechtigd om met hem in discussie te treden. | |
Getuigenissen van overlevenden zijn niet sacrosanctEen van de belangrijkste aspecten van I sommersi e i salvati is dat hier een overlevende zonder omwegen de sacraliteit en onaantastbaarheid van getuigenissen die sommige overlevenden - b.v. Elie Wiesel en Bruno Bettel- | |
[pagina 215]
| |
heim - opeisen, betwist. Levi stelt vragen naar de representativiteit van de getuigen en de betrouwbaarheid van hun herinneringen. Het menselijk geheugen is een bedrieglijk instrument. Het vervaagt, raakt gestileerd en gefixeerd. Vooral waar het gaat om traumatische ervaringen. Getuigenissen van overlevenden moeten dus niet alleen met respect maar ook kritisch gelezen worden. Levi noemt bijvoorbeeld het feit dat alleen enigszins geprivilegieerde gevangenen in de kampen enig overzicht konden verwerven, maar juist door hun geprivilegieerde situatie werd hun kijk verwrongen. Maar zijn overdenkingen over dit thema blijven uiteindelijk vrij fragmentarisch en eenzijdig. Waarschijnlijk veralgemenend vanuit zijn eigen ervaring, neemt hij bijvoorbeeld aan dat iedereen traumatische ervaringen altijd zo vlug mogelijk uit het geheugen filtert. Dat de waarneming al tijdens de ervaring wordt vervormd, is juist, maar gebeurt dat alleen via optimistische geruchten en in relativerende of troostende zin? Waarde en beperkingen van getuigenissen worden tussen de regels door in heel het boek behandeld, maar naar het einde toe keert Levi er nog eens uitdrukkelijk op terug. Hij deelt de overlevenden in twee categorieën in: zij die spreken en zij die er het zwijgen toe doen. Wie zich te diep schaamt, wiens wonden nog steeds branden, zwijgt. De anderen spreken. Zij ervaren hun gevangenschap als de gebeurtenis die hun hele bestaan ten goede of ten kwade heeft getekend. Ze getuigen omdat ze de enormiteit beseffen van wat ze meegemaakt hebben. Soms overdrijven ze, als brallende soldaten. Door te getuigen onderscheiden ze zich van de ‘anderen’Ga naar voetnoot5. Door zich in een groep in te lijven, consolideren ze hun identiteit en verhogen ze hun prestige. Levi's beschouwingen mogen dan te veralgemenend en te schematiserend zijn (er zijn b.v. nog tal van andere redenen waarom teruggekeerden getuigen of zwijgen), komend van een overlevende getuigen ze van scherpzinnigheid en moed, en anders dan de gangbare idealisering en taboeëring van ooggetuigen (verslagen) vormen ze een belangrijke bijdrage tot verder onderzoekGa naar voetnoot6. | |
De grijze zoneEen vorm van stilering waarop Levi het beslist niet begrepen heeft, is de manicheïstische voorstelling, dat alle gevangenen zich voorbeeldig en alle | |
[pagina 216]
| |
SS-ers zich sadistisch gedragen hebben. Die voorstelling is volgens hem verantwoordelijk voor het stilzwijgen over de ingewikkelde, gestratificeerde microcosmos binnen de kampen, de grijze zone waarin gevangenen bewogen die, vaak met de beste bedoelingen, met de SS collaboreerden. Niet alle getuigen zwijgen over die machts- en gezagshiërarchie onder de gevangenen. Velen werden van bij het binnenkomen in het kamp pijnlijk getroffen door het feit dat sociaal beter geplaatste lotgenoten soms een verregaande macht over hen uitoefenden. Maar slechts een minderheid van de overlevenden sprak er uitdrukkelijk over. Levi deed dat al in zijn eerste boek, Se questo è un uomo. Een groot deel van I sommersi e i salvati gaat over deze ‘grijze zone’. Met deze titel verwijst hij naar het gelijknamige (negende) hoofdstuk uit zijn eerste boek. | |
Versluierde verwijzingenDit soort interne verwijzingen in Levi's oeuvre verdient enige aandacht. Wie het Italiaans niet machtig is, leest het werk in vertaling. Maar daarin worden Levi's verwijzingen niet zelden over het hoofd gezien. In de Franse vertaling van Se questo è un uomo (J'étais un homme, 1961) heet het negende hoofdstuk ‘Winnaars en overwonnenen’, in de recentste Nederlandse vertaling ‘De verlorenen en de geredden’. Hopelijk wordt de titel van de Nederlandse vertaling van I sommersi e i salvati, die begin 1989 bij Meulenhoff verschijnt, ‘De verdronkenen en de geredden’. Weinig vertalers hebben gemerkt dat Se questo è un uomo, de titel van Levi's eerste boek, refereert aan de titel van een gedicht dat hij schreef op 10 januari 1946 en waarmee hij dat boek inzet. Ik heb dat gedicht hier bovenaan mijn artikel gezet (in de vertaling uit Op een onzeker uurGa naar voetnoot7; de vertaling in Is dit een mensGa naar voetnoot8 bevat nogal wat onjuistheden. Soms zien vertalers dan weer verwijzingen die Levi zelf niet bedoeld heeft. De vertaler van Is dit een mens verwijst in een voetnoot bij het gedicht | |
[pagina 217]
| |
Sjemà naar Deuteronomium 6:6-7Ga naar voetnoot9. Gezien Levi's consequente ongelovigheid lijkt dit me niet zo gelukkig. De bij mijn weten enige recensent die Levi's oeuvre afwees (Fernanda Eberstadt in Commentary, oktober, 1985), deed dat juist omdat Levi als ongelovige jood volgens haar de tradities en de religie van de joden niet deelde of begreep... In I sommersi e i salvati heeft Levi het even over geloven, over de kracht die gevangenen daaruit putten. Zijn eigen kampervaring daarentegen sterkte hem in zijn ongeloof. Ze maakte elk geloof in voorzienigheid of transcendente rechtvaardigheid onmogelijk. Eén keer - bij een selectie voor de gaskamers - zocht hij bijna toevlucht in gebed. Maar ‘gelijkmoedigheid haalde het op angst: men verandert de regels van het spel niet op het einde van een match, ook al ben je aan het verliezen’. | |
Ontmenselijking door overlevingIn het kernhoofdstuk van Of dit een mens is, waaraan De verdronkenen en de geredden dus herinnert, zet Levi de filosofische conclusies uiteen die hij uit zijn kampervaring heeft getrokken en extrapoleert ze naar de ‘normale’ wereld. Zoals veel andere overlevenden meent hij dat het ‘kampexperiment’ hem heeft geleerd wat aan de mens van nature inherent is en wat sociaal en cultureel verworven (nature and nurture). Maar in tegenstelling met wat hij feitelijk over de kampen bericht, gaat hij in zijn ethisch-antropologische conclusies m.i. er verkeerdelijk van uit dat alle gevangenen overal en altijd aan hetzelfde regime waren onderworpen. Mensen bestaan nooit los van situaties en kunnen dus nooit zonder betekenisverlies losgekoppeld worden van hun ervaringen en van de betekenis die zij eraan geven. Neem bijvoorbeeld Levi's overwegingen over macht. Macht werkt als een drug: wie er nooit van heeft geproefd, heeft er geen behoefte aan, maar als men ze eenmaal heeft, ontstaan toenemende afhankelijkheid, werkelijkheidsontkenning en terugkeer naar kinderlijke dromen van almacht. ‘Waar macht wordt uitgeoefend, ontstaan privileges’ en ‘hoe ongenadiger de onderdrukking, hoe groter de bereidheid om met machtigen te collaboreren en hoe geringer de kans op solidariteit onder de onderdrukten’. Maar dit machtsstreven en deze machtsstrijd zijn niet inherent aan de | |
[pagina 218]
| |
mens, maar aan samenlevingen en maatschappijen. Mensen komen niet als strijders ter wereld, zij komen in een wereld van strijders terecht. Levi heeft uit zijn extreme ervaring geleerd dat er twee soorten mensen bestaan, verdronkenen en geredden. Deze fundamentele tweedeling wordt in het kamp evident omdat iedereen daar absoluut alleen is en alleen machtigen overleven. Wie alle bevelen opvolgde en zich tot zijn rantsoen beperkte, kwam van honger om. Zo bijvoorbeeld de ‘muzelmannen’Ga naar voetnoot10, voorbestemde slachtoffers, niet in staat om terug te vechten. Deze sommersi vormen het vaste maar steeds wisselende bestanddeel van het kamp, de niet-mensen. Wie in leven wilde blijven, moest supplementair voedsel zien te bemachtigen. Dat kon alleen wie over privileges beschikte, geen ‘gewoon’ gevangene meer was. Overleven zonder de moraliteit te verzaken was alleen een klein aantal superieure wezens gegeven, martelaren en heiligen. De grootste overlevingskans hadden de ‘prominenten’, de gevangenen die met de SS collaboreerden en macht uitoefenden over medegevangenen. In I sommersi e i salvati vindt men dus geen spoor van de in veel ego-documenten voorkomende opdeling tussen onveranderlijk voorbeeldige ‘politieke’ en onveranderlijk slechte ‘groene’Ga naar voetnoot11 kampfunctionarissen, en Levi zwijgt niet over de politieke en joodse vertegenwoordigers onder hen. Maar ook hij ontsnapt niet aan enige veralgemening vanuit zijn eigen ervaring. Hij kan niet alle periodes in alle kampen in aanmerking nemen en doet daardoor bepaalde politieke gevangenen-functionarissen tekortGa naar voetnoot12. Niet-joodse politieke gevangenen uit andere kampen dan Auschwitz-II (Birkenau) en -III (Buna-Monowitz) - vooral uit Dachau en Buchenwald - zullen zijn conclusies zeker niet bijtredenGa naar voetnoot13. In zijn laatste boek komt Levi dus terug op die verdronkenen en geredden. Nu stelt hij keihard dat de ‘geredden’ de slechtsten zijn. De meest | |
[pagina 219]
| |
egoïstische, de gewelddadigste, de ongevoeligste gevangenen, zij die zich het beste aan de situatie hebben aangepast, de collaborateurs uit de ‘grijze zone’ hebben de kampen overleefd. Zij zijn geen waarachtige getuigen, want zij hebben de bodem niet bereikt. Zij die dat wel deden, zij die oog in oog kwamen te staan met de Gorgonen, zijn in het volle bezit van de verschrikkelijke waarheid, maar zij zijn niet teruggekeerd. Deze compleet ondergedompelden (i sommersi), de ‘muzelmannen’, zijn de complete getuigen. Zij zijn de regel, de overlevenden vormen de uitzondering. Als Levi en andere salvati het verhaal van de sommersi proberen te vertellen, dan is dat een verhaal in naam van derden, over dingen die ze niet persoonlijk ervaren maar slechts van nabij gezien hebben. De Levi die direct na de oorlog Of dit een mens is schreef, was nog van oordeel dat hij en zijn lotgenoten de bodem hadden bereikt, dat ze niet lager konden zinken. Het derde hoofdstuk (‘Op de bodem’) eindigt trouwens met de zin: ‘Nu heb ik dus de bodem bereikt’Ga naar voetnoot14. Veertig jaar later stelt Levi in I sommersi e i salvati dat de geschiedenis van de kampen bijna uitsluitend geschreven werd door hen die, zoals hij, nooit de bodem hebben bereikt. | |
Van de doden niets dan goedsBijna uitsluitend. Dat oordeel van Levi moet m.i. genuanceerd worden. Hij houdt bijvoorbeeld geen rekening met gevangenen die overleefden dank zij het feit dat ze laattijdig geïnterneerd werden. Zowel onder de overlevenden als onder de getuigenden zijn zij oververtegenwoordigd. Omdat zij de meest gruwelijke en chaotische periode van de kampen hebben meegemaakt en de tijd niet gekregen hebben om het kampbestaan een beetje afstandelijk te beschouwen en te interpreteren, zou men hun getuigenissen eventueel buiten beschouwing kunnen laten. Maar hetzelfde geldt voor eventuele getuigenissen van veel sommersi, diegenen namelijk die ten onder gingen toen ze pas enkele weken of maanden in het kamp waren. En waarom zouden getuigenissen van geprivilegieerde gevangenen minder betrouwbaar zijn dan eventuele getuigenissen van sommersi? Goed, hun waarneming werd vervormd door hun geprivilegieerde positie. Maar zij bezetten ook een betere observatiepost. Al zijn zij niet tot de bodem gegaan, al hebben zij minder geleden dan de muzelmannen, zij kunnen toch geldige kennis hebben verworven en - zoals Levi zo voorbeeldig doet - | |
[pagina 220]
| |
die kennis kritisch evalueren... Merkwaardig ook is Levi's stelling dat er veel reddingswegen waren doch slechts één weg naar de ondergang. De niet-teruggekeerden zijn nochtans op de meest verscheidene manieren omgekomen. Sommigen gingen direct de gaskamers in, anderen werden vermoord omdat ze teruggeslagen hadden, of werden ziek, verongelukten. Sommigen hadden misschien al jarenlang gecollaboreerd, maar vielen in ongenade bij een SS-er, werden op transport gesteld naar een ander kamp. Ook de niet-teruggekeerden vormen geen monolitisch blok. Zoals veel andere overlevenden vertoont Levi dus een neiging om de achtergeblevenen te idealiseren. Zij, zeker degenen onder hen die vrijwel direct vermoord werden, kregen de kans niet om te ontmenselijken. En dat, meent Levi, is wat met de overlevenden is gebeurd. De vraag Of dit een mens is beantwoordde hij in zijn eerste boek als volgt: ‘In en buiten ons was het laatste spoor van beschaving verdwenen. (...) Hij die doodt is een mens, hij die een onrechtvaardigheid begaat of ondergaat is een mens, maar hij die alle terughouding verliest en zijn bed deelt met een lijk, die is geen mens. Hij die op de dood van zijn buur heeft gewacht om diens homp brood in te pikken is, ondanks zichzelf, verder verwijderd van de soort homo sapiens dan een wilde pygmee of de wreedaardigste der sadisten’Ga naar voetnoot15. Deze idealisering en heroïsering van de sommersi zijn het gevolg van metafysische schuldgevoelens, schuldgevoelens zonder concrete schuld. Niet toevallig is het derde hoofdstuk van I sommersi e i salvati, dat het meest nadrukkelijk over de meerwaarde van de sommersi spreekt, gewijd aan de onlustgevoelens waardoor veel overlevenden nog lang na de bevrijding worden gekweld. Schaamte- en schuldgevoelens, omdat zij moreel tekort geschoten zijn, omdat zij, zelf in nood verkerend, de solidariteitsvraag van hun lotgenoten niet hebben beantwoord. Rationeel beseft Levi dat er objectief weinig of geen reden is om beschaamd te zijn, maar dat helpt niet. Ook al omdat hij lotgenoten heeft gekend die wel de kracht hadden om te weerstaan. Dat beschuldigende oordeel, schrijft Levi, meent de overlevende ook te ontwaren bij hen die naar zijn verhalen luisteren, vooral jongeren. Bewust of niet, hij voelt zich beschuldigd en beoordeeld, gedwongen zichzelf te rechtvaardigen en te verdedigen. | |
[pagina 221]
| |
StereotiepenIn hoofdstuk zeven, ‘Stereotypes’, gaat Levi dan ook in op de steeds terugkerende vragen van buitenstaanders: Waarom ben je niet gevlucht voor het te laat was? Waarom ben je niet in opstand gekomen? Vragen die, meent Levi te horen, met een steeds nadrukkelijker beschuldigend accent worden gesteld. Dat zal in sommige gevallen ook wel het geval zijn, maar de gevoelswaarde die Levi aan die vragen toekent, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het varianten zijn van de zelfbeschuldigende vragen die hij zich zelf stelt. Vandaar het belang van zijn poging om deze buitenstaandersvragen te beantwoorden. Dit is overigens een van de belangrijke functies van de dialoog tussen insiders en outsiders: men verduidelijkt zijn ervaring voor anderen en voor zichzelf. Dat deze zelfverduidelijking niet als dusdanig herkend wordt en dat ze, bij overlevenden die zich schamen of schuldig voelen, geen definitieve oplossing brengt, heeft te maken met het metafysisch karakter van die onlustgevoelens. Het zijn revoltegevoelens tegen een onaanvaardbaar lot, een lot dat niet ongedaan kan worden gemaakt. Doden kunnen nu eenmaal niet tot leven worden gewekt. Levi maakt duidelijk dat dit soort buitenstaandersvragen voortspruit uit gestereotypeerde en anachronistische interpretaties van niet beleefde situaties en voorbije tijdperken; ze zijn het gevolg van wijdverspreide onwetendheid en vergeetachtigheid, die nog toenemen naarmate de gebeurtenissen verder af komen te liggen. Door die simplificaties wordt de kloof tussen de werkelijkheid in de kampen en hun voorstelling nu - gevoed door benaderende boeken, films en mythes - steeds breder. Het is de taak van historici om die kloof te overbruggen. De concrete vragen beantwoordt Levi door de voorwaarden voor inleving te scheppen via, enerzijds, informatie over tijds- en plaatsgebonden toestanden in kampen en bij slachtoffers, en anderzijds via tegen-vragen, bijvoorbeeld: ‘Waarom vlucht jij niet, ondanks het nu toch zeer reële nucleair gevaar?’ | |
Beulen en slachtoffersLevi wil alle betrokkenen begrijpen en kunnen beoordelen. Terecht stelt hij dat de moeilijke morele beoordeling van gevangenen-functionarissen in elk geval toekomt aan hen die weten wat het betekent in een toestand van extreme dwang te moeten handelen. De lagere functionarissen vormen voor Levi geen probleem. Hen zou hij vrijspreken, zij stonden onder zeer sterke druk en collaboreerden maar tot op zekere hoogte. De beoordeling | |
[pagina 222]
| |
van degenen die werkelijk gezag uitoefenden, kapo's en barakoversten, is moeilijker en delicater. Hij probeert deze beoordelingsvraag uit te diepen aan de hand van het extreme voorbeeld van de Sonderkommando's. De gevangenen van deze ‘werkploegen’ werden gedwongen mee te werken aan de Endlösung. Zij moesten de bezittingen van de vergasten (gouden tandvullingen inbegrepen) verzamelen en sorteren, de lijken uit de gaskamers halen en in de crematoria verbranden. Anders dan de SS-ers die er zich na de oorlog op beriepen, bevonden zij zich werkelijk in een Befehlsnoodtoestand. Aangezien niemand zich kan inleven in het onvoorstelbare, heeft niemand het recht hen te beoordelen, ook de andere overlevenden niet. Niemand is ooit werkelijk in andermans plaats en niemand kan de omvang van zijn psychisch weerstandsvermogen inschatten. In zijn beschouwingen over de grijze overgangszone tussen machtigen en machtelozen laat Levi zich niet leiden door de stereotiepe beul-slachtoffer-voorstelling. Hij verzet zich tegen simplificerende ‘wij-zij’, ‘vriend-vijand’ tweedelingen. Mensen zijn geen monolitische blokken, er bestaan geen absolute zones van slecht- en goedheid, schuld en onschuld. De mens is niet coherent of steeds in harmonie met zichzelf. Medelijden en brutaliteit kunnen in hetzelfde individu bestaan, zelfs terzelfder tijd. SS-ers waren niet als sadisten ter wereld gekomen; op enkele uitzonderingen na waren het geen monsters, ze waren uit hetzelfde hout gesneden als wij, doorsnee mensen, met een doorsnee intelligentie en doorsnee boosaardigheid, maar slecht grootgebracht, onder druk gezet door een totalitair regime. Maar niet alles kan op rekening van opvoeding en omgeving geschreven worden, verantwoordelijkheid kan niet beperkt worden tot het goede en verdienstelijke. Wij kunnen niet aanvaarden dat toegeven aan totalitaire druk onontkoombaar is. ‘Eenieder moet persoonlijk verantwoording afleggen voor zijn zonden en fouten, zoniet zou elk spoor van beschaving van de aardbol verdwijnen’. Onderdrukker en slachtoffer zijn niet verwisselbaar. De eerste moet, indien mogelijk, begrepen worden, maar in ieder geval veroordeeld; de laatste moet beklaagd en geholpen worden. ‘Wie de twee rollen verwart, verduistert de bron van onze behoefte aan gerechtigheid’. Hij vergaf de vervolgers niet, maar weigerde ze te haten. | |
Ontmenselijking door medemensenVeel van wat gevangenen in de kampen overkwam leek volkomen onverklaarbaar. Om deze cognitieve dissonantie op te heffen, beriepen velen | |
[pagina 223]
| |
zich op de komplottheorie: de zinloosheid was geplandGa naar voetnoot16. Levi, die ook wat volkomen onredelijk lijkt met de rede wil vatten, heeft geen boodschap aan dat komplotdenken en probeert het onbegrijpelijke te begrijpen door te denken met de logica van zijn toenmalige vervolgers. Door deze ‘in-beelding’ (een meer geschikte term dan ‘meedenken’ of ‘inleven’) worden heel wat pijnlijke en ogenschijnlijk absurde aspecten van de concentrationaire wereld begrijpelijk. Veel was bijvoorbeeld een uitvloeisel van militaire gewoontes en procedures (geen alleenrecht van het Pruisische militarisme, drill is een Engelse uitvinding). Het waren geen van bovenaf, planmatig uitgedokterde methoden, maar logische consequenties van het systeem: ‘Een onmenselijk regime strekt zijn onmenselijkheid in alle richtingen uit, ook en vooral naar beneden’. De kamp-SS-ers ‘waren geen subtiele demonen, maar afgestompte bruten die het als hun taak zagen om hun “vijanden” te vernederen en te doen lijden’. Maar ook voor Levi blijven een aantal zaken onverklaarbaar. Die brengt hij op de noemer ‘zinloos’ of ‘doelloos geweld’. Geweld heeft, hoe pervers het verder ook moge zijn, gewoonlijk een bepaald doel. Dat geldt volgens Levi niet voor het Hitlerrijk, toen werd veel geweld gepleegd enkel en alleen omwille van de pijn. Ze wilden vernederen, nodeloos pijnigen. Daarom stonden er in de deportatietreinen geen emmers of tonnen om urine en stoelgang op te vangen. Daarom moesten ook zieken, stervenden en ouden van dagen op transport. Levi vraagt zich af of het niet ‘economischer’ ware geweest, hen ter plaatste te laten sterven of te doden. Ook het kampnummer dat op de arm van gevangenen werd getatoeëerd was willekeurig geweld, doel op zich. Nummers op de kleren volstonden blijkbaar niet, onschuldigen moesten onuitwisbaar, tot in hun vlees vernederd worden. Zij waren nog slechts nummers, gebrandmerkt vee op weg naar het slachthuis. Voor dit zinloze geweld kan Levi maar één zin bedenken: vooraleer te sterven, moet het slachtoffer gedegradeerd worden, dan kan de moordenaar zich minder schuldig voelen. Dit mechanisme zal in bepaalde omstandigheden en min of meer onbewust vast meespelen, maar ik vrees dat Levi de vervolgers hier al te veel eer betuigt, en dat de meesten van hen zich helemaal niet schuldig voelden. Wij voelen ons toch ook niet schuldig als we een mug doodmeppen? | |
[pagina 224]
| |
Levi geeft hier lucht aan de gevoelens van vernedering bij de slachtoffers en projecteert die als doelstelling op de SS-ers. Uit verslagen van andere ooggetuigen blijkt dat er in de treinwagons doorgaans wel een ton of emmer stond (het gemeenschappelijk gebruik daarvan, zonder zich te kunnen afzonderen, bracht dan weer hevige gevoelens van vernedering teweeg en leidde eveneens tot projecties). Als de tatoeëring de functie had die Levi eraan toeschrijft, waarom werd er dan alleen in Auschwitz getatoeëerd? Anders dan het vee waarover Levi het heeft, ging de minderheid die een nummer kreeg (de meerderheid ging in Auschwitz direct de gaskamers in) niet direct naar de slacht. Ook blijkt uit kampliteratuur dat nummers op de kleren inderdaad niet afdoend waren. Personen en lijken konden nog verwisseld worden. In de optiek van de vervolgers was de tatoeage een ideale identificatiemethode, juist omwille van haar onuitwisbaarheid. Vervolgden, slachtoffers zullen zich wel nooit volledig in hun vervolgers kunnen indenken. Daartoe moet men immers afstand kunnen doen van een belangrijk deel van het zelfconcept, moet men zichzelf als niet-mens, als onmens, als vee kunnen zien. Een ‘in-beelding’ die nog bemoeilijkt wordt door het feit dat de meeste slachtoffers (Levi is een zeldzame uitzondering) de beul als onmens kenmerken. Levi heeft het ook over onmensen en onmenselijkheid, maar bij hem is dat een vorm van zelfverwijt. Zijn hooggestemde humanistische idealen maakten het hem onmogelijk zichzelf te zien zoals SS-ers hem zagen of sommige medegevangenen hem behandelden (bijvoorbeeld de kapo uit Se questo è un uomo die zonder haat of hoon zijn met smeer bevuilde hand op Levi's schouder afveegde). Een ‘Stück’ te zijn, de ontkenning van zijn mens-zijn door medemensen, dat was voor Levi het allerergste. Maar juist de perceptie van de vijand als Untermensch maakt ‘onmenselijke’ gruweldaden mogelijk en uitvoerbaar. Zonder die waarneming blijft het gruwelijkste onverklaarbaar. Men kan dan inderdaad niet begrijpen dat de SS lijken voor economische doeleinden aanwendde. Dat kan men dan, zoals Levi doet, nog alleen als wreedheid zien die er slechts op gericht was te vernederen. Maar was het dat? Wat de SS uitrichtte met stoffelijke overschotten van joden werd immers strikt geheim gehouden, en men begrijpt dus niet goed wie erdoor vernederd kon worden. Het is alleen te vergelijken met onze houding tegenover slachtvee. | |
ZelfdodingDat hij zich als een stuk slachtvee voelde behandeld, was het dat wat Levi uiteindelijk de zelfgekozen dood injoeg? Over Levi's zelfdoding is heel | |
[pagina 225]
| |
wat gespeculeerd. Wie zijn geschriften kent, kan moeilijk aannemen dat deze grote humanist er, ondanks (of dankzij?) zijn verregaande analyse en begrip van de kampervaring, niet in geslaagd zou zijn die gruwelijke ervaring toch in die mate te verwerken dat hij zijn overleving tot op zekere hoogte gerechtvaardigd achtte en aanvaarden kon. Sommigen zagen in het hoofdstuk ‘Schaamte’ uit I sommersi e i salvati een aanwijzing dat hij van plan was zich op een dag van het leven te beroven. Maar juist de beschouwingen die hij daar aan zelfdoding in de kampen wijdt, maken dat bijzonder onwaarschijnlijk. Veel aannemelijker lijkt me de toelichting die Paul Bailey geeft in de inleiding van The drowned and the saved. Levi's zelfdoding was plots en gewelddadig, hij wierp zich naar beneden in het trappenhuis van het flatgebouw waar hij sinds zijn geboorte had geleefd. Als chemicus had hij, indien hij zijn zelfdoding écht had gepland, een efficiëntere manier kunnen bedenken. Vrienden van Levi weten te melden dat hij in de dagen die aan zijn dood voorafgingen onder persoonlijke problemen gebukt ging. Hij was geopereerd (prostaatkanker) en de verslechterende toestand van zijn hoogbejaarde moeder maakte hem diep neerslachtig. Die vrienden twijfelen er niet aan dat hij in een plotse opwelling heeft gehandeld. Hij was een mens. |
|