Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
De conservatieve kritiek en het moderne proza in Zweden
| |
[pagina 53]
| |
prijs voor de literatuur had verleend. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw, met name in de jaren '60, werd het duidelijk dat het realisme van de jaren '80 de belangrijkste episode in de Zweedse literatuur was geweest. Geïnspireerd door de opvattingen van de marxist Georg Lukács, op dat moment een van de meest gevierde literaire critici in Europa, werd de ontwikkeling van de Zweedse literatuur beschouwd als een triomftocht van het realisme. Estheticisme en romanticisme waren daar slechts terloopse onderbrekingen van. Ze werden gedoodverfd als een reactionaire terugval naar 19e eeuwse romantiekGa naar voetnoot1. Met de naamgeving ‘de jaren '80’ en de ‘de jaren '90’ of ‘de 90ers’ was in Zweden de traditie geschapen om de vaderlandse literatuur te periodiseren in decennia. Nu die gewoonte een eeuw oud is en de cirkel rond, zijn de Zweden opnieuw bij de jaren '80 beland. Van dat decennium wordt nu de balans opgemaakt. Opvallend is dat de literaire kritiek daarbij steeds verwijst naar de literatuur van de jaren 1960 en de nasleep ervan. | |
De gepolitiseerde literatuur van de jaren '60In de jaren '60 werd het culturele leven in Zweden op grote schaal geradicaliseerd. Dat proces verliep eerst geleidelijk, maar kwam vanaf 1965 in een stroomversnelling terecht. De directe aanleiding daartoe was, eigenaardig genoeg, een vers uit een gedicht, gepubliceerd in een tijdschrift. Het gedicht heette Over de oorlog in Vietnam en was geschreven door de dichter Göran Sonnevi. Het vers dat opschudding verwekte, luidde ‘De weerzinwekkende oorlog in Vietnam’. Het stond er, naakt en brutaal ontluisterend, op een moment dat niemand de USA hardop veroordeelde en op een moment dat de esthetica niet toestond dat poëzie zo'n ruw realistische woorden gebruikte. Na al de heibel over het Vietnam-gedicht (dat eigenlijk toonde hoe de gemiddelde Zweed de oorlog in Vietnam beleefde, nl. als TV-beelden van iets veraf) kwam er vaart in de linkse beweging. Het Zweedse model bleek niet het ‘tehuis voor het hele volk’ (parool van Per Albin Hanson, leider van de eerste sociaal-democratische regering) te zijn, | |
[pagina 54]
| |
maar slechts een ordinair kapitalistische staat die net als de andere Westerse landen functioneerde volgens de wetten die Marx had beschreven in Das Kapital. Tegelijk groeide het inzicht dat de Westerse welstand slechts bestond bij de gratie van imperialisme en neo-kolonialisme. Er kwam een debat op gang waarin vooral de schrijver Jan Myrdal en de dichter-criticus Göran Palm een belangrijke rol speelden. Eenieder die zich kritisch intellectueel wilde noemen las Marx, Engels en Lukács en probeerde mee te bouwen aan een maatschappij die rechtvaardiger was dan de huidige. De schrijvers zouden daarvoor vechten met hun pen. Zij wilden niet langer schrijvers zijn die burgerlijke waarden (literatuur!) voortbrachten, maar tekstproducenten die ‘de basis’ veranderden. In de plaats van traditionele romans schreven ze nu allerlei vormen van kritisch proza zoals reportages, debatboeken, reisverslagen en documentaire romans. Analyse en objectiviteit waren de slagzinnen. Met behulp van bronnenmateriaal en empirische studies werden werken geschreven die bestaande mythes (vooral op sociaal-politiek gebied) moesten doorprikken. Behalve een uitgesproken politieke dimensie hadden die boeken een sterk pedagogische stempel. Lange tijd gold de gepolitiseerde literatuur van een Jan Myrdal, Sara Lidman, P.O. Enquist, Sven Lindqvist, Göran Palm en Sven Delblanc als een nieuw hoogtepunt in de Zweedse letterkunde. In het buitenland was er veel belangstelling voor en er kwamen heel wat vertaalde Zweedse romans op de markt, ook in het NederlandsGa naar voetnoot2. Wie niet marxistisch werd in die dagen, stelde zich tenminste links-liberaal op. Liberale schrijvers als Lars Gustafsson zullen dan ook, net als hun radicaal linkse collega's, de sociaal-democratie aanvallen, maar zoals later terecht werd opgemerkt, slechts de ‘bovenbouw’ ervan. Wat een Lars Gustafsson in zijn romans aanklaagt zijn de ‘sociaal-democratische leugens’, met als geliefd mikpunt de middenschool, die zogenaamd gelijke kansen voor iedereen zou bieden. In die periode waarin de schrijvers zich scherp bewust waren van hun rol als opvoeders, ontstond ook het fenomeen Sjöwall-Wahlöö. Om zijn maatschappijkritiek bij het volk te brengen ruilde | |
[pagina 55]
| |
Per Wahlöö (1926-1975), bekend schrijver en communist, op een gegeven moment heel doordacht de roman voor het populaire genre van de detective. Spoedig daarna zette hij een samenwerking op het getouw met de journaliste Maj Sjöwall (1935), die al vlug zijn levensgezellin werd. Tien boeken schreven ze samen over commissaris Martin Beck (naar Maj Sjöwall vertelt, gebeurde dat 's nachts, als de kinderen sliepen; ze schreven dan elk een hoofdstuk en lazen het nadien ter controle aan elkaar voor). Daarin hebben ze volgens kenners niet alleen het epos van de Zweedse politie geschreven, maar ook dat van de hele Zweedse ambtenarij. Hun kritiek gold de steeds groter wordende ondoorzichtigheid van de staat. Ze wezen vooral op de consequenties: de individualistische reflex van de middenklasse. | |
De jaren '70: kritiek en moralismeIn de jaren '70 keerde de literatuur langzaam terug naar traditionele vormen. Maar daarin bleven wel het radicalisme en het moralisme uit de voorgaande periode bewaard. De literatuur van '70 bestond uit een erfenis van '60, met er bovenop een flinke dosis nostalgie. De typische vertegenwoordiger van '70 was de jonge Lars Andersson (1954). In hoeverre hij aansloot bij het maatschappijkritisch werk van zijn voorgangers, mag blijken uit de reacties op zijn eerste roman. De recensenten waren ervan overtuigd dat Lars Andersson het pseudoniem was van een bekend schrijver van '60 en verklaarden dat zij zich niet bij de neus wensten te laten nemen... Het is opvallend dat de jaren '70, die in alle Westerse landen, Scandinavië incluis, een ‘tijd van desillusie’ waren, in Zweden nog steeds maatschappijkritische literatuur voortbrachten. Want ook daar verminderde de politieke belangstelling en het politieke engagement, zij het zonder de ruk naar rechts die zich in andere democratieën in Europa voordeed. In Zweden keerde klein links terug naar de sociaal-democraten en de linkse auteurs naar de bellettrie. Voor hun kritiek kozen de meesten van de gevestigde schrijvers genres die een mengeling waren van documentair materiaal, privéleven en geschiedenis. Sommigen van hen (Kerstin Ekman, Sara Lidman, Sven Delblanc en Göran Tunström), begonnen aan een epos in meerdere delen over de ontwikkeling van de Zweedse agrarische maatschappij naar de moderne welvaartstaat. Ze schreven die geschiedenis in de vorm van een collectieve historische roman, d.w.z. een roman over het verleden waarin niet één | |
[pagina 56]
| |
personage centraal staat, maar een hele groep of een hele gemeenschap belicht wordt. Voor ze aan hun roman begonnen gingen de schrijvers op ‘bronnenjacht’, zoals Kerstin Ekman dat noemt. Behalve materiaal uit archieven, werden brieven en foto's uit het familiealbum gebruikt, en ook verhalen van de ouders en getuigenissen van oude mensen. Kerstin Ekman zelf (1933, lid van de Zweedse Academie) heeft vanuit vrouwenperspectief ‘100 jaar vrouwenleven’ beschreven in een schitterende tetralogieGa naar voetnoot3. Sven Delblanc (1931), die als eerste zo'n serie romans had geschreven (de zgn. Hedebyromans), publiceerde in de jaren '80 een tweede reeks, de Samuelsboeken. In de Hedebyromans gaf hij een sociale doorsnee van de agrarische maatschappij door te vertellen over mensen van alle sociale lagen, van de kasteelheer tot de dorpsgek. In de Samuelsboeken belicht hij de maatschappij vanuit drie generaties van één familie, te beginnen met Samuel Erikson, zijn eigen grootvader van moederskant. Valt in de eerste serie vooral de komiek op, in de tweede is dat de tragiek. Die wordt versterkt door de vele herhalingen, die als leidmotief fungeren. Ondertussen publiceerde Göran Tunström (1937) zijn serie over de bewoners van Sunne (fictieve naam voor een plaatsje in de provincie Värmland in Midden-Zweden, waar ook Selma Lagerlöf vandaan komt; zij treedt trouwens als romanfiguur op in één van de boeken). De personages zijn op de één of andere manier allemaal rare vogels vol neurosen of zelfs psychosen. De indertijd gevierde Vietnam-activiste Sara Lidman (1923) gaf een (nog steeds lopende) reeks uit over de aanleg van de spoorweg in het barre noorden van Zweden. De literaire kritiek sprak over ‘het graven naar wortels’ en bedacht er de naam ‘thuiskomstliteratuur’ voor. Die thuiskomst was voor de schrijvers niet alleen een geografisch gegeven, maar had ook psychologische implicaties. ‘De terugkeer naar mijn wortels had een psychoanalytisch resultaat’, aldus Kerstin Ekman. Er werd een proces op gang gebracht waardoor de schrijvers de afkeer voor hun geboortedorp overwonnen en hun jeugdtrauma verwerkten. In zijn Sunne-romans verwerkt Göran Tunström de dood van zijn jong gestorven vader; in de Samuelsboeken doorleeft Delblanc opnieuw de haat-liefde-verhouding met zijn vader, een bruut van een vent die zijn woede luchtte door op vrouw, kinderen en beesten te slaan. In die thuiskomst-literatuur geven de auteurs ook duidelijk hun sociale afkomst | |
[pagina 57]
| |
aan. Die is zonder uitzondering die van de niet-bezittende klasse. Daarmee is meteen gezegd waar hun sympathie ligt: bij de kleine man en de underdog. De upperclass wordt wantrouwig, medelijdend of cynisch bekeken. Maar dat gebeurt vanuit een vertellersperspectief dat zo mild en begrijpend is, dat elke roman opnieuw een humanistisch manifest wordt. De jaren '70 betekenden ook een bloeitijd van de traditionele historische romans. Als stof dienden niet de middeleeuwen, zoals elders in Europa meestal het geval was, maar eerder de klassieke oudheid, de bijbelse tijd en de 18e-19e eeuw. In de meeste van die romans worden historische gebeurtenissen verteld om hedendaagse toestanden aan te klagen. Sven Delblanc geeft in zijn vier historische romans, die zich respectievelijk afspelen in het Florence van de 18e eeuw, in Jeruzalem 70 jaar na de kruisiging, op een slavenschip in de tijd van de Verlichting en te Parijs ten tijde van Lodewijk XV, zware kritiek op de corruptie van machthebbers en op afvallige intellectuelenGa naar voetnoot4. In Musikanternas uttåg (‘De uittocht van de muzikanten’), een roman over het opkomend socialisme in het arme, achterlijke noorden van Zweden, toont P.O. Enquist aan wat het betekent om uitgestoten te zijn. Zijn verhaal over arme, dikwijls lichamelijk misvormde arbeiders, is een pleidooi voor solidariteit. Een ander veelgebruikt genre was het autobiografisch proza, en vooral dan bekentenisliteratuur. Daarin werden vrijmoedige onthullingen gedaan over allerlei karakteriële tekortkomingen en problemen op het gebied van alcohol en/of seks. De Zweedse bekentenisliteratuur bestond over het algemeen uit meerdelige romans met een moralistische strekking. Het meest bekend is En älskares dagbok (‘Het dagboek van een minnaar’), gevolgd door En gift mans dagbok (‘Het dagboek van een getrouwd man’) van Sven Lindqvist (1932). Gesteund door het lezen van oude brieven en dagboeken vertelt de vijftigjarige schrijver daarin over de jonge Sven en zijn leven met Cecilia, die eerst zijn aanbedene is, dan zijn geliefde en tenslotte zijn echtgenote. Sven Lindqvist schrijft heel vrijmoedig, vooral over zijn sexuele ervaringen met Cecilia. In Zweden, dat in het buitenland de naam heeft heel vrijgevochten te zijn, kwam er heel wat protest tegen al die sex in literaire verpakking. Zoals een feministe het zei: in Zweden zijn geen taboes, alleen mag je er niet over spreken. Wat niet wegneemt dat er vooral uit feministische hoek fel is gereageerd tegen de twee dagboeken, omdat ze onder het mom van progressiviteit een patriarchaal huwelijksideaal uitdragen. | |
[pagina 58]
| |
Een ander type autobiografische roman werd gepubliceerd door Jan Myrdal (1927). Die is ook van het moralistische en ontluisterende type, maar deze keer is het niet de schrijver zelf die in zijn hemd wordt gezet, maar wel anderen in zijn omgeving. Dat zijn in dit geval de ouders, Gunnar Myrdal (professor economie, Nobelprijswinnaar 1974) en Alva Myrdal (vredesactiviste, Nobelprijs 1982), beiden werkzaam in de sociaal-democratische partij. Jan Myrdal, vanouds het enfant terrible in de Zweedse literatuur, eerst communist, later maoïst, maakt in twee romans zijn ouders afGa naar voetnoot5. Helemaal in de geest van de jaren '60 wil hij een mythe doorprikken, in dit geval die van het progressieve en gelukkige echtpaar Myrdal. Voor hem als rechtgeaard progessief man (zoals hij zichzelf presenteert) zijn Gunnar en Alva egoïsten en rechtse, beperkte denkers. | |
De jaren '80: sociaal engagement of postmodernismeDe kritische, moralistische literatuur van de jaren '70 hield natuurlijk niet op in de jaren '80. De maatschappijkritische schrijvers hebben dan wel de middelbare leeftijd bereikt, maar zijn nog lang niet uitgeschreven. Ze publiceren nog steeds romans waarin medegevoel met de verdrukten en de nederigen centraal staat. De politieke dimensie in hun werk is abstracter geworden, de aanklachten gelden heel algemeen ‘de maatschappij’ of ‘de machtsstructuren’. Maar conservatisme of sociaal- politieke onverschilligheid tref je er niet aan. Buiten de literatuur om, in artikelen en polemieken, gaan schrijvers als Sven Delblanc, die eertijds toch zo marxistisch geïnspireerd was, soms wel over tot conservatieve standpunten. Grosso modo kan gesteld worden dat de grote schrijvers uit de jaren '60 nog steeds de belangrijkste zijn. Auteurs van dezelfde leeftijd, maar met een totaal andere achtergrond, behoren tot de mindere goden, behalve dan de Einzelgänger Birgitta Trotzig (1929), die misschien zelfs de beste Zweedse auteur van deze tijd is. Birgitta Trotzig schrijft vanuit een katholieke overtuiging en in een elegische toon diep geëngageerde romans en verhalen over onmacht en verdriet in het leven van mensen die nergens meetellen. En dan is er Torgny Lindgren (1938), een buitenbeentje die nu pas een doorbraak kent. Hij grijpt terug naar oude, volkse verteltradities uit de mondelinge literatuur, met als groot voorbeeld zijn grootmoeder en haar onuitputtelijke verhalenschat. Lindgren vertelt diezelfde verhalen | |
[pagina 59]
| |
niet na (zoals Selma Lagerlöf dat in haar tijd wel placht te doen), maar schept er nieuwe in de oude vertelstijl. Zo bestaat zijn bundel Legender (1986) uit door hem verzonnen legenden die nauwelijks te onderscheiden zijn van de authentieke middeleeuwse. Het is dan ook niet verwonderlijk, maar wel ergerlijk, dat Torgny Lindgren in zijn werk ook ouderwetse opvattingen huldigt, vooral dan wat de rol van de vrouw betreft. Maar feministische kritiek kan de schrijver niet deren. Zijn vrouwenbeeld ontspruit gewoon aan zijn liefdesfilosofie: ‘Liefde is geen idylle. Liefde is altijd wreed’. Het werk van de jonge generatie van '80 wordt graag bekeken in het licht van het postmodernisme. Sommige literaire critici, zoals Nils Gunnar Nilsson, hoofdredacteur cultuur van Sydsvenska Dagbladet, een van de grootste Zweedse kranten, haalt voor die pogingen zijn schouders op. ‘Laten we die term maar reserveren voor de architectuur’, zegt hij. Maar intussen wordt, vooral in de hoofdstad, veel geschreven over het postmodernisme in het algemeen en de postmodernistische literatuur in het bijzonder. Horace Engdahl, een van de grote namen in de gelederen van de jonge critici, vatte de discussie over wat postmodernisme nu eigenlijk is, als volgt samen: ‘Postmodernisme is de verzamelnaam voor nieuwe ideeën over existentie, geschiedenis en taal zoals die door Foucault, Deleuze, Derrida, Lyotard, Kristeva en Paul De Man zijn gebracht’. Weet de Zweedse lezer daarmee nog steeds niet wat postmodernisme is, hij kan het in elk geval beginnen te leren. Bij de pogingen die nu van alle kanten worden ondernomen om de nieuwste literatuur onder de rubriek postmodern te rangschikken, wordt steeds verwezen naar het werk van Stig Larsson (1950). Deze jonge man schrijft behalve proza ook poëzie en houdt zich nog het liefst met film bezig. Larsson wordt een postmodernist genoemd, omdat hij op een gedistantieerde manier het gevoel van de moderne mens in de grootstad uitdrukt. Dit klinkt misschien als ware hij een late navolger van Kafka, maar zo is het niet. De aliënatie van Larssons personages is niet verbonden met machteloosheid en angst, maar met genot en extase. Zoals een onderzoeker het uitdrukte, de figuren van Stig Larsson verlangen naar absolute zinloosheid en genieten van de pijn erom. De meest bekende roman van Stig Larsson, Autisterna (1979) (‘De autisten’), wordt in Zweden gekarakteriseerd als een ik-roman zonder ik. Daarmee wordt bedoeld dat er een ‘ik’ is in de roman, maar dat die geen identiteit heeft. Het ‘ik’ is geen ‘karakter’, maar slechts een versplinterd en neutraal bewustzijn. We zijn in dit postmoderne proza mijlenver verwijderd van de geëngageer- | |
[pagina 60]
| |
de literatuur, de sociale romans en de demythologisering die zo karakteristiek waren voor de voorgaande decennia. | |
Een conservatieve stem: de schrijver-criticus Åke LeijonhufvudÅke Leijonhufvud is geboren in Stockholm (1945), maar woont al jaren in Lund, de kleine universiteitsstad in het uiterste zuiden van Zweden die als het ware een uitkijkpost naar Europa is. Net als vele andere Lundenaars staat Åke Leijonhufvud dan ook met één been aan de overkant van de Sont en voelt hij zich even goed thuis in de Deense cultuur als in de Zweedse. Åke Leijonhufvud is als recensent verbonden aan het al eerder genoemde liberale Sydsvenska Dagbladet. Door Nils Gunnar Nilsson (hoofdredacteur cultuur) wordt hij een expert op het gebied van de moderne Zweedse literatuur genoemd. Zijn persoonlijke ideeën daarover gaf hij ons in een vraaggesprek. Maar omdat hij in de eerste plaats een romanschrijver is, kwam ook zijn eigen oeuvre ter sprake en vooral dan Anna och Christian (1976), de roman waarmee hij literaire erkenning kreeg en die hem bekend maakte bij het grote publiek. In het gesprek relativeert hij zichzelf en zijn werk graag. Wel stelt hij zich fanatiek-afwijzend op als de jaren '60 aan de orde komen en neemt dan typisch conservatieve standpunten in. Dat hij zich daarbij als niet conservatief beschouwt, moet in Zweedse context begrepen worden. Åke Leijonhufvud is liberaal en neemt als dusdanig op partijpolitiek gebied een middenpositie in tussen de conservatieve partij (Moderaterna) en het centrum, de vroegere Boerenpartij. Binnen dat ‘burgerlijk blok’ vinden de liberalen zich de progressieve krachten. | |
Welke grote lijnen zie jij in de hedendaagse Zweedse literatuur?Ik moet zeggen dat ik helemaal geen lijnen zie. Als je dan gaat vergelijken met de literatuur van het midden van de jaren '60! Toen waren er schrijvers en critici aan het woord die, hoewel ze allemaal heel verschillend waren, toch een hecht front vormden. Zij domineren nu nog steeds de literaire scène, vind ik. Ik denk aan Sven Delblanc, P.O. Enquist, Björn Håkansson... Maar sindsdien is er niet veel meer gebeurd in de Zweedse literatuur, jammer genoeg. Ik vermoed dat dit gedeeltelijk te wijten is aan de linkse beweging van het einde van de jaren '60. Die heeft als het ware alle talent opgezogen. Iedereen was in die tijd toch bezig met Vietnam en | |
[pagina 61]
| |
met politiek. Het was toen niet netjes om literatuur te schrijven. En als je het al deed, dan moesten het reisbeschrijvingen zijn of debatboeken of politieke literatuur. Bellettrie was uit den boze. Ik denk dat op die manier een hele generatie schrijvers verloren is gegaan. Het klinkt gruwelijk, maar het is waar, geloof me. De nieuwe Zweedse literatuur is daar nog steeds niet helemaal overheen. Er werd toen immers verschrikkelijk gemoraliseerd. Een jong auteur kon niet schrijven wat hij wilde. Er zat een politiek duiveltje op zijn rug en dat las over zijn schouders mee. Dat had natuurlijk een remmend effect. Nu is dat natuurlijk verleden tijd. | |
Maar de grote schrijvers, Sven Delblanc, Enquist e.a., die schreven toch goede literatuur toen?Ja, maar zij waren al begonnen met schrijven voor het zover was. Ze hadden hun wortels in de literatuur lang voor de politisering. Ze werden er natuurlijk wel door beïnvloed. Ze schreven rapportboeken en politieke romans, maar ze hadden de echte literatuur in hun bagage. | |
En de generatie die debuteerde in de rode jaren, eind '60?Van hen is vandaag geen spoor overgebleven. Ze verdwenen gewoon van de literaire scène, omdat ze zich al te zeer politiek hadden opgesteld. Ik stel dit alles natuurlijk heel schematisch voor. Maar nu, in de jaren '80, ontstaat er weer een nieuwe literatuur. Precies het tegengestelde van die politieke literatuur, heel esthetiserend en in alle opzichten mooi. | |
Waar situeer je je eigen werk in de Zweedse literatuur?Ik had mijn wortels al in de literatuur voor de periode van politisering. Mijn hart behoorde eerder toe aan de literatuur dan aan de politiek. Ik nam afstand van het politieke gedoe. Ik was er natuurlijk wel door beïnvloed, net als iedereen. Ik schreef ook politieke gedichten en mijn romans hadden een politieke boodschap. Maar op de een of andere manier was ik toch een buitenstaander. Maar behalve dat ik me sceptisch opstelde tegenover de linkse beweging, was er natuurlijk het feit dat ik opgevoed was in het modernisme van Eliot en van Gunnar Ekelöf. Heel dat naoorlogse modernisme, moet je weten, met alle relativisme en scepsis vandien. Dat is immers juist de tegenpool van politiek. Er is geen ondubbelzinnige boodschap bij een Eliot bijvoorbeeld. Hij stelt juist alles ter discussie. Scepsis ten top gedreven.... In Zweden heerste er zoiets als politieke terreur. Je | |
[pagina 62]
| |
moest juist denken, en o wee degene die dat niet deed. Die telde gewoon niet mee in het culturele leven. | |
Maar jij vond toen toch ook...Ja, ja, ik dacht natuurlijk juist, dat deden we allemaal toen. We waren bang. | |
Daar geloof ik niet veel van. Het was de tijd...De tijd om bang te zijn. | |
Nou.Echt waar! Zo ging dat in zo'n klein land als Zweden. Hier is maar één ding tegelijk aan de orde. De laatste tijd is dat het postmodernisme. | |
Welke ontwikkelingen zie je nog meer in de Zweedse literatuur?Een merkwaardig fenomeen: de schrijvers van '60 hebben de laatste tien jaar een soort streekromans geschreven. Een voor een zijn ze historische stof gaan opspitten: Zweden in het begin van de twintigste eeuw, toen de mensen nog echt armoede leden. Boeren, mensen op het platteland en in de provinciestadjes worden in al hun ellende beschreven. Een van de gevolgen daarvan is dat wij eigenlijk geen ‘stadsroman’ van betekenis hebben. Het zijn feitelijk alleen maar de jonge schrijvers die over de grootstad schrijven, de anderen niet. Die wonen in hun fantasie nog op het platteland. In Denemarken begrijpt men daar niets van. Maar de verklaring voor het fenomeen hoef je niet ver te zoeken. Zweden is heel lang een agrarische maatschappij geweest en is pas de laatste decennia verstedelijkt. En wij hebben die ontwikkeling niet op de voet gevolgd. Het heeft trouwens ook met dat puritanisme van ons te maken, met heel onze lutherse traditie. Wil je in Zweden een groot schrijver worden, dan moet je over armoede schrijven, over miserie, en dat op een bijna bijbelse manier. Ja, ja, je lacht, maar het is waar. Ik kan je het ene voorbeeld na het andere geven waarvan je haren ten berge rijzen. Schrijvers worden hier pas als een genie beschouwd als ze een literaire provincie beginnen te exploiteren, en dan liefst zo bijbels mogelijk. Daar heb je heel onze puriteinse, lutherse erfenis. | |
[pagina 63]
| |
Je sprak over grote schrijvers.Ja, maar niet zo direct bij die jonge generatie... | |
Welke Zweedse schrijver bewonder jij dan het meest?Persoonlijk vind ik Lars Gustafsson een groot schrijver. Ik zie in hem een groot Europees schrijver, die essentiële vragen stelt over het leven in Zweden. Hij wordt hier als heel controversieel beschouwd. Soms schiet hij ook inderdaad aan zijn doel voorbij, maar in zijn kritiek op het moderne Zweden zit een kern van waarheid. Maar hij wordt hier niet helemaal au sérieux genomen. Hij wordt een beetje uitgelachen. Zijn kritiek komt uit een conservatieve hoek. En het culturele klimaat is hier nog steeds zo links, dat conservatieve kritiek eigenlijk niet kan. Dat is niet comme il faut. En natuurlijk schildert hij alles te zwart af... Ik beschouw mezelf niet als conservatief, maar ik vind wel dat je goed moet luisteren naar dat soort argumenten. Maar Lars Gustafsson, en ook Sven Delblanc, praten voor dovemansoren. De man op de straat, die heeft hen wel gehoord. Maar in het culturele circuit, daar worden ze gehoond. | |
Maar Delblanc zit graag in de oppositie, denk ik. Hij wil zo graag de onbegrepene zijn, de Strindberg van nu.Iedereen wil hier de nieuwe Strindberg zijn. Dat is een grote uitdaging voor ons allemaal hier in Zweden. Maar het is wel in de eerste plaats Jan Myrdal die de titel van nieuwe Strindberg ambieert. En zodra we een toneelschrijver hebben met een beetje allure, wordt die de nieuwe Strindberg genoemd. Hier worden dus om de vijf jaar nieuwe Strindbergs ontdekt. Om de waarheid te zeggen, er is nog nooit iemand op het niveau van Strindberg geraakt. | |
Lars Norén?Een boeiend toneelschrijver. Maar een beetje overschat. Er zit wel iets geniaals in zijn werk, iets van Strindberg met wat perversiteiten er boven op. Maar het zijn eigenlijk nogal losse drama's met veel sensatie erin. Maar ik ben geen Norén-specialist. Laat ik maar zeggen, er zit passie in, bloed, en dat is toch het belangrijkste. | |
[pagina 64]
| |
Wat lees je zelf het meest?Toch wel het meest buitenlandse literatuur. Als je in een klein land woont, in een klein taalgebied, dan moet dat, anders raak je geïsoleerd. En juist op dat gebied is er een afschuwelijke ontwikkeling aan de gang. De vertaalde kwaliteitsliteratuur vermindert steeds, terwijl de vertaalde bestsellers de boekenmarkt overspoelen. Nu zeggen de uitgeverijen dat ze daardoor kunnen overleven. Maar de vraag is of ze de kwaliteitsliteratuur niet aan het verdrinken zijn. Het publiek kan de goede boeken letterlijk niet meer vinden. De boekhandel ligt vol met de slechtste Amerikaanse literatuur die bestaat, Sheldon... en co. En dan moet je eens naar een land als Denemarken kijken. Daar bestaat zoiets niet. Daar wordt afstandelijk gekeken naar die bestsellers, en daar wordt Deense literatuur gelezen. De Deense burgerij is in veel grotere mate cultuurdrager dan de Zweedse. Ik speculeer misschien wel een beetje, er is zo weinig onderzoek naar verricht. Maar ik geloof echt dat de Zweedse middle class vooral de boeken van de boekenclub en de bestsellers leest. | |
De oplagecijfers van goede literatuur liggen hier toch nog aan de hoge kant.Er zijn grote verschillen tussen boeken die gewoon in de boekhandel liggen en die in de boekenclub komen. | |
Een echte boekenclub-cultuur.Een echte bestsellercultuur. Veel erger dan in de andere Scandinavische landen en in de rest van Europa. Wat de verschillende grootte van de oplagen betreft, kijk maar naar mijn eigen romans. Van de 120.000 exemplaren van Anna och Christian -- als boek in de boekenclub plus als pocket -- tot de 3.000 exemplaren van Therese. En dat heeft helemaal niets met de kwaliteit van het boek te maken. Zelf heb ik met die boekenclubs slechte ervaringen. Goede ook, omdat Anna och Christian in zo'n grote oplage is verschenen. Maar er werd heel wat over mijn romans geroddeld, precies omdat ze in de boekenclub verschenen. Ze hadden misschien heel wat tekortkomingen, maar daarover gaat het niet. Het probleem was dat mijn werk niet bekend was, voor het in de boekenclub kwam. Ik werd gelanceerd door de boekenclub en niet door de literaire kritiek, en dat maakte mij verdacht. Het kritische apparaat was dus buiten spel gezet en dat namen de critici niet. Ik heb er wel begrip voor, want heel dat boekenclub-idee is natuurlijk een doodverkla- | |
[pagina 65]
| |
ring van het instituut van de kritiek. En ik ben tenslotte ook zelf een criticus. | |
Er werd in de jaren '70 veel gesproken over bekentenisliteratuur. Ik denk aan het werk van Erica Jong, Susanne Broegger. Vrouwen... Terwijl in Zweden de bekentenisliteratuur vooral door mannen werd geschreven.Door vrouwen ook. Maar hier waren de grenzen tussen bekentenisliteratuur en andere types literatuur nogal wazig. Toen ik mijn roman Anna och Christian uitgaf, werd die ook als bekentenisliteratuur beschouwd. Nogal merkwaardig, omdat er afwisselend per hoofdstuk, een vrouw en een man aan het woord zijn, en ik op die manier dus ook de bekentenisafleggende vrouw zou zijn. Maar dat kwam natuurlijk omdat ik in hoge mate de sluier had opgelicht van een persoonlijke hel, juist in de tijd van de bekentenisliteratuur. Er kwamen toen ook verslaggevers van damesbladen naar me toe, die hier een kijkje wilden nemen... ‘Waar is het gebeurd? Hier, daar, in de slaapkamer?’... Ze namen aan dat ik alles voor 100% zelf had meegemaakt. Een van de gevolgen van die naïeve manier van literatuur lezen was, dat de lezers aannamen dat alles wat in romans werd verteld, door de schrijvers zelf was beleefd. Maar ik vind het wel interessant om me in de kittelende nabijheid van mijn biografie te bewegen. Dat vind ik ook zo fascinerend bij een schrijver als Max Frisch. | |
En Strindberg?Strindberg, ja natuurlijk. Maar Strindberg schreef werkelijk over zijn eigen leven. Hij nam niet ironisch afstand van zijn personages, het was allemaal bloed. Maar Max Frisch gebruikt ironie als wapen. Nu is ironie iets heel dubieus in Zweden. Dat heb ik zelf meegemaakt. Ik had in een van mijn romans, De avonturen van Felix, vanuit een licht ironisch perspectief geschreven. Maar dat werd helemaal niet begrepen. Men verstaat dat niet, gewoon omdat wij die traditie niet hebben. Wij kunnen ons hier weer vergelijken met Denemarken. Wij staan in de Strindberg-traditie: ernst, bloed, alles zelf beleefd en ernstig bedoeld op een directe en naïeve manier. Terwijl Denemarken aansluit bij Kierkegaard: alles is vermomming, alles is ironie. Als je Kierkegaard gelezen hebt, dan weet je dat er zelfs in de uiterste vertwijfeling een rol wordt gespeeld en afstand wordt genomen. Dat doet Strindberg nooit. Hij rijt zijn borst open. Twee totaal verschillende tradities dus. En ik weet niet zo goed bij welke ik hoor. Ik | |
[pagina 66]
| |
heb me wel aangesloten bij de Deense, maar ben nu weer terug hier. Ik voel me eigenlijk gespleten op dat vlak. | |
Anna en Christian, in de Strindberg-traditie... een deel van jezelf?Ja, van mezelf en van mijn ex-echtgenote ook. Maar er zitten ook heel veel fictieve zaken bij. Het geheel is een mengsel en zwartmakerij. | |
Nog meer Strindberg en Kierkegaard in je werk?Anna och Christian staat dus duidelijk in de Strindberg-traditie. Daar komt geen vleugje ironie aan te pas. Dat is bloed, dat is bloed en de hel. Daar ben ik het die mijn borst openrijt. Mijn volgende roman, Het nieuwe dagboek van de verleider, die is wel ironisch. Ik was mijn expressieve, zwarte stijl beu. Ik probeerde nu te schrijven vanuit een ironisch perspectief, met een dosis zelfironie dus. Ik was beïnvloed en door de Deense traditie en door een schrijver als Philip Roth. Daarna De avonturen van Felix. Weer een debat over de kwaliteit van het boek. Het is het verhaal van een stakker van een man, een filosoof, die rondloopt met trieste ogen en met hopen boeken in zijn jaszakken en die probeert een antwoord te vinden op alle vragen tussen hemel en aarde. Hij is ook door de hel gegaan. Zijn vrouw heeft hem verlaten en hij mag zijn kind niet meer zien. Komt naar Stockholm, uitgeput, kijkt zich daar de ogen uit het hoofd... Een boek dat me nauw aan het hart ligt. Dan liet ik die ironische stijl varen, omdat die teveel verwarring zaaide. Ik schreef dan die kleine, gecondenseerde roman Therese, een soort kamerspel. Mijn laatste roman, Lieve Liv, gaat over een vrouw die Liv heet, Liv Petrén. Haar leven heeft op rolletjes gelopen. Ze komt uit een arbeidersgezin, maar heeft carrière gemaakt. Ze woont in een grote villa, samen met haar man en haar twee zoons. Maar ze krijgt het gevoel dat haar leven leeg is. Zo wil ze niet verder leven. Ze gaat dan op reis, naar een conferentie over de toekomst van Europa. Maar daar op die bijeenkomst in Brussel, hoort ze enkel maar holle woorden. Haar crisis wordt erger. Ze vlucht weg naar Italië en Frankrijk. Ze verbergt zich een drietal maanden, zonder contact op te nemen met haar gezin. Het is een verhaal over haar ineenstorting... | |
Een balansÅke Leijonhufvuds opvattingen over de moderne Zweedse literatuur zijn vrij representatief. Ze kunnen samengevat worden als bewondering voor | |
[pagina 67]
| |
de schrijvers van '60, die nu nog steeds werkzaam zijn, en een afwachtende houding tegenover de postmodernisten van '80. Leijonhufvuds ideeën over de politisering in de jaren '60 zijn niet zo algemeen, maar krijgen toch steeds meer gehoor. Dat blijkt uit het gezaghebbende literaire tijdschrift BLM dat nu ook een forum biedt aan conservatieve critici, o.a. om een balans op te maken van '80. Meer nog dan Åke Leijonhufvud maken die critici er een afrekening van met de jaren '60. Die periode wordt onder de mat geveegd als een tijd van ‘marxistische waanzin’. Er wordt gesteld dat de grote schrijvers zich toen niet volledig konden ontplooien en nu, in de jaren '80, hun beste werk produceren. De jonge generatie van '80 krijgt ook een goed punt, niet vanwege de kwaliteit van hun werk maar voor hun definitieve breuk met de geëngageerde literatuur. Tegelijk zet de conservatieve kritiek de marxistische literatuurgeschiedschrijving op zijn kop: de literatuur van '60 en de uitlopers ervan vormen volgens hen slechts een parenthese in de ontwikkeling van de Zweedse literatuur. Het is nu wachten op de definieve balans van de jaren '80. Die zal over een paar jaar verschijnen in het zesde deel van de nieuwe Zweedse literatuurgeschiedenis die nu geschreven wordt onder redactie van professor Lars Lönnroth en de schrijver-docent Sven Delblanc. |
|