| |
| |
| |
Afrika in crisis?
Robrecht Renard
Ontwikkelingsspecialisten lijken wel doemdenkers. Telkens opnieuw komen ze op de proppen met analyses van landen in de Derde Wereld in ‘diepe crisis’, waarvoor dan steevast zoveel structurele oorzaken worden aangewezen dat een oplossing onmogelijk lijkt. Recentelijk lijkt de aandacht zich vooral te richten op Afrika. Ellendige levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking, droogtes en bijbehorende hongersnood, burgeroorlogen, politieke corruptie, een schuldenproblematiek die in verhouding groter is dan die van de Latijns-Amerikaanse schuldenlanden, de lijst met depressieve ingrediënten wordt steeds langer.
Is Afrika dan echt in crisis? In welke zin, in vergelijking met wat of met wie? En wat zijn de dieperliggende oorzaken? Is er grond voor hoop? Onze diagnose komt hierop neer: Afrika doet het relatief minder goed dan de andere armste ontwikkelingslanden, die vooral in Azië moeten gezocht worden. Sinds ruwweg 1980 is het verschil zeer duidelijk merkbaar. En de prognoses voor de volgende twintig jaren, tot goedweg het eerste decennium van de volgende eeuw, wijzen in dezelfde zin. De arme landen in Azië zullen het vrij goed doen in hun economische groei. In Afrika echter zal het globaal met de economische vooruitgang zeer pover gesteld zijn; dat zal onvermijdelijk negatieve repercussies hebben op ontwikkelingsindicatoren zoals inkomen per hoofd, toegang tot voedsel, drinkbaar water, geneeskundige verzorging of scholing.
Het Bruto Binnenlands Produkt (BBP) is zeker niet de enige indicator voor ontwikkeling. Het is een abstract en sterk economisch concept dat rechtstreeks niets zegt over de kwaliteit van het materiële leven van de bevolking. Toch is het BBP één der beste indicatoren die we hebben om ontwikkeling te meten. Welnu, in de periode 1965-1980 steeg het BBP in Afrika (waarmee we in deze tekst de landen bedoelen ten zuiden van de Sahara exclusief Zuid-Afrika) met meer dan 5% per jaar, en dit na wegwerken van de inflatie. Gegeven dat Afrika voor het merendeel bestaat uit armere ontwikkelingslanden (Brazilië bijvoorbeeld heeft een BBP per hoofd van de bevolking dat vijfmaal of meer hoger is dan onze groep van Afrikaanse landen), is dit een zeer behoorlijk resultaat. In die zin hebben
| |
| |
de ontwikkelingsspecialisten ongelijk met al hun pessimistische verklaringen. In die periode nam de levensverwachting in Afrika overigens toe met zo'n 8 jaar, en steeg de participatie aan lager onderwijs van zo'n 40% tot ver boven de 70%.
Maar sinds het einde van de jaren '70 geven de statistieken een heel ander beeld. In de periode 1980-1985 daalde het BBP gemiddeld met bijna 1% per jaar in plaats van te stijgen, en dat terwijl de bevolking zeer snel toenam. Opmerkelijk is toch dat in deze periode de Aziatische arme landen, gedomineerd door de reuzen China en Indië, het zeer goed deden. Voor China duiden de statistieken zelfs op een jaarlijkse groei van bijna 10%. Ook Indië, Bangladesh, Pakistan, Sri Lanka presteerden zeer behoorlijk. Wie optimistisch wil zijn over de Derde Wereld, kan dat met goede redenen. Maar hij moet de blik wel op het oosten gericht houden. Afrika is dus in crisis, maar dan in relatieve zin, ten opzichte van even arme Aziatische landen, en dit vooral vanaf het einde van de jaren '70. Erger is misschien dat de prognoses erop wijzen dat het op basis van de huidige trends met Afrika de volgende twintig jaar niet betert. Het inkomen per hoofd van de bevolking zal er nauwelijks toenemen.
Om wat dieper in te gaan op de oorzaken, en terzelfdertijd ook op de mogelijke remedies, van de Afrikaanse crisis, staan we achtereenvolgens stil bij enkele grote thema's: de bevolkingsgroei, de voedselvoorziening, het nationaal economisch beleid, en de internationale context.
| |
De bevolkingsgroei
Malthus, de Engelse econoom van de eerste helft van de 19de eeuw, had het mis voor. Wij weten nu dat de bevolkingsexplosie die hij waarnam in Europa een tijdelijk fenomeen was, de overgang tussen een situatie met hoge sterftecijfers én hoge geboortecijfers, naar een situatie met lage sterftecijfers én lage geboortecijfers. In ontwikkelingslanden is het net hetzelfde. Die zitten nu volop in hun demografische transitie, en ook zij evolueren in de verre toekomst naar een stationaire bevolking. Maar dat is op dit moment een magere troost. Alhoewel: de demografische groei voor het geheel der ontwikkelingslanden is over haar hoogtepunt heen, en dat is in de cijfers duidelijk te zien. Maar dit geldt niet voor Afrika: de demografische groei, ondanks de hoogste kindersterfte ter wereld, neemt er (voorlopig) nog toe. Voor de volgende decennia verwacht men voor Afrika een bevolkingsgroei van meer dan 3%, terwijl het voor de andere ontwikkelingslanden minder dan 2% zal zijn. Tegenover Indië bijvoorbeeld zal de
| |
| |
bevolkingsgroei in Afrika dubbel zo groot zijn. Dat alles heeft natuurlijk gevolgen voor de economie. Alhoewel de relatie tussen demografie en economie heel wat ingewikkelder is dan doorklinkt in de opvatting dat demografische groei alleen maar invreet op de groei van het inkomen per hoofd (alsof de toename van de bevolking alleen maar voor meer monden zorgt en niet voor meer arbeidskrachten), wordt toch algemeen aangenomen dat een bevolkingsgroei van meer dan 2% per jaar nadelig is voor de groei van het gemiddelde inkomen en wellicht ook voor de verdeling ervan.
Men kan door informatie en medische begeleiding de gewone vrouw en man in staat stellen aan geboorteplanning te doen. Velen zullen dit wenselijk vinden omdat het de keuzevrijheid van de mensen vergroot. Maar er moeten in Afrika geen dramatische resultaten van verwacht worden, zeker niet in deze eeuw. Mentaliteiten terzake wijzigen zich nu eenmaal traag, zeker in periodes van economische stagnatie. Bovendien zijn de moeders die ‘verantwoordelijk’ zullen zijn voor de hoge geboortecijfers, in die periode al geboren. Het is op veel langere termijn dat geboorteplanning belangrijk wordt.
AIDS is zich snel aan het opdringen als zeer belangrijke nieuwe factor in de demografie van Afrika. Alhoewel het te vroeg is om betrouwbare prognoses te maken, is het waarschijnlijk dat de bevolkingsgroei de volgende jaren aanzienlijk zal terugvallen, volgens sommigen met een vol percent (van 3% naar 2%). Dit is echter een heel perverse ‘oplossing’ en zelfs geen oplossing voor de overlevenden omdat het een zeer negatieve invloed zal uitoefenen op de economische sfeer.
| |
Voedselvoorziening
Men moet voor ogen houden dat Afrikaanse landen echt landbouweconomieën zijn. Het grootste deel van de bevolking vindt tewerkstelling en inkomen in de landbouwsector (70% gemiddeld, tegenover minder dan 5% in ontwikkelde landen). Per hoofd spenderen mensen, ook stedelingen, een zeer groot deel van hun inkomen aan landbouwprodukten. Vandaar hoeft het niet te verwonderen dat de economische crisis in Afrika grotendeels samenvalt met een landbouwcrisis. Feit is dat terwijl in Latijns-Amerika en in Azië sinds 1960 de voedselproduktie per hoofd van de bevolking toeneemt, in Afrika het omgekeerde het geval is. Ook de nietvoedsellandbouw presteert zeer ondermaats.
Ten dele is dit zeker te wijten aan het feit dat Afrika op landbouwgebied het moeilijkste continent is. De gronden zijn zeer kwetsbaar en dikwijls
| |
| |
onvruchtbaar, en de regenval is er schaars en bovendien zeer onregelmatig. Maar in vergelijking met Azië of Latijns-Amerika kan dit argument niet zwaar doorwegen, omdat daar de vruchtbare gebieden een veel grotere bevolking per vierkante kilometer hebben dan in Afrika. Veel belangrijker is het feit dat de landbouwtechnieken van de Afrikaanse boer veel primitiever zijn dan die van zijn collega's in Latijns-Amerika en Azië. Zo kennen vele streken in Azië een eeuwenoude traditie in grondverbetering door bemesting en irrigatie, en in het gebruik van dierlijke trekkracht. In Afrika daarentegen is de landbouw in vele streken beperkt tot het werken met de hak, op platgebrande brousse, en tot uitputting van de grond. Dat wil niet zeggen dat de Afrikaanse boeren (of beter: boerinnen, want de vrouwen zijn dikwijls de voornaamste producenten in de Afrikaanse landbouw) hun stiel niet zouden kennen. Het zijn bijvoorbeeld meesters in het zich beschermen tegen het risico van een droogte of een andere tegenslag buiten hun controle. Ook is gebleken dat Afrikaanse boeren innoveren, en zowel technisch als economisch zeer rationeel zijn. Het verhaaltje dat Afrikanen gewoon ‘anders’ zijn, niet vatbaar voor ‘onze’ rationaliteit, is hardnekkig, maar het is wetenschappelijk ontkracht door een overweldigend aantal empirische studies waaruit vele experten en ambtenaren wel een en ander zouden kunnen leren.
Wat is dan het probleem met de Afrikaanse landbouwtechnologie? Als ze laag is, dan kan ze toch snel worden opgetrokken? Zeker als de boeren blijken te reageren op marktmogelijkheden en bereid zijn om technisch te innoveren. Welnu, hier ligt juist de grote struikelblok. Het blijkt zeer moeilijk om voor Afrika al de voordelen van de moderne wetenschap, die tot spectaculaire vooruitgang leidt in de landbouw van de ontwikkelde landen, te vertalen in geëigende pakketten van technische verbeteringen. Dat het ook in ontwikkelingslanden mogelijk is, blijkt uit het succes van het geheel van innovaties die men onder de noemer van de ‘groene revolutie’ aanduidt. Maar de groene revolutie schijnt aan Afrika te zijn voorbij gegaan. Waarom? Voor een groot deel omdat het veel moeilijker is om zulke verbeteringen aan te brengen in een landbouw met een lager technisch niveau. Irrigatie bijvoorbeeld en bemesting behoren gewoonlijk tot de vereisten voor de nieuwe hybride plantenvariëteiten met hoge opbrengst. Op dit punt mag men echter zeer optimistisch zijn voor de toekomst. De vooruitgang in de wetenschap is zodanig, dat het hoe langer hoe meer mogelijk wordt ook voor de moeilijke Afrikaanse omstandigheden tot verbeterde gewassen te komen, ook van de taaie, droogteresistente gewassen die zo aangepast zijn aan de Afrikaanse ecologie. Er wordt heel wat onderzoek verricht in en buiten Afrika, en de resultaten zijn hoopgevend.
| |
| |
De landbouwcrisis in Afrika wordt versterkt door een alarmerende ecologische evolutie. Door de demografische druk en door het vooralsnog ontbreken van voldoende technologieverbeteringen in de landbouw worden de Afrikaanse boeren ertoe gedreven om hun extensieve en gronduitputtende landbouwtechnieken toe te passen op steeds schaarser wordende grond. Als gevolg daarvan worden gronden steeds minder lang braak gelaten voor een natuurlijke regeneratie, en worden ook meer marginale gronden ingepalmd. Bossen worden weggekapt aan een steeds groter ritme, ook op hellingen waar ze een strategische rol hebben om het water van de korte maar hevige regens, op te vangen en langzaam af te geven. De ecologische degradatie is op die wijze zowel gevolg als oorzaak van de landbouwcrisis, in een steeds sneller wentelende spiraal van destructie. Ontbossing grijpt ook plaats om brandhout en houtskool te produceren, de voornaamste energiebron voor voedselbereiding in ruraal maar ook stedelijk Afrika. Deze aanslag op de natuur is vanuit economisch standpunt zeer nadelig, om de eenvoudige reden dat ecologische destructie leidt tot rendementsverlies en bovendien omdat latere ‘reconstructie’ disproportioneel duur is. Met andere woorden, de zeer tijdelijke baten van een overexploitatie van de natuur worden ruimschoots overtroffen door de onmiddellijke kosten van een lager rendement en door de kosten van een eventueel herstel later. Nochtans bestaan er voor de erosiebestrijding en -voorkoming heel wat eenvoudige en goedkope mogelijkheden, van bomen planten door de lokale bevolking over nivellering van gronden om afspoelen van water tegen te gaan tot het planten van beschermende hagen. De voornaamste rem op de toepassing ervan lijkt het feit dat men hiervoor tot moeilijke collectieve beslissingen moet komen. Het is een beetje zoals het probleem van de overbevissing van de Noordzee of de congestie op onze wegen. Daar waar in Afrika lokale overheden, niet-gouvernementele
organisaties en de overheid elk hun taak doen, constateert men, zoals bijvoorbeeld in Rwanda, zeer snelle verbeteringen. Maar zonder zo'n kader zal de Afrikaanse boer, zoals de Noordzeevisser of de Belgische automobilist, in zijn isolement de beslissing nemen die individueel de beste is maar collectief de slechtste.
| |
Het economisch beleid in Afrika
Het Afrika waarover wij spreken telt meer dan 40 landen, onderling erg verschillend wat hun politiek systeem betreft. Regeringsleiders in Afrika schijnen hun inspiratie zowel te vinden in Lodewijk XIV als in Marx, in
| |
| |
Mussolini als in De Gaulle. Maar wat zij allen gemeen hebben is dat zij hun boeren economisch uitbuiten. De voornaamste, én potentieel meest dynamische sector van de economie wordt systematisch gepenaliseerd. Waarom zouden boeren meer produceren en innoveren als de prijzen tegen hen gemanipuleerd worden, en de investeringen op de steden gericht worden? De verklaring voor dit fenomeen ligt op het politieke vlak. Afrikaanse regeringen gedragen zich op die wijze omdat hen dat politiek goed uitkomt. Democratie bestaat in Afrika alleen voor de vorm. Nationale verkiezingen worden, met weinig uitzonderingen, in slechte operette-stijl ten tonele gevoerd als de president nood heeft aan bewieroking. De reële bedreiging voor regimes ligt in de steden, en de meest invloedrijke groepen zijn de meer begoeden en het leger, alhoewel ook arbeiders en de massa van stedelijke werklozen en zelfstandigen gevaarlijk uit de hoek kunnen komen. Denken we maar aan de rellen bij verhoging van stedelijke voedselprijzen. De boeren mogen dan de meerderheid van het land uitmaken, macht hebben ze niet. Economisch beleid wordt gevoerd ten voordele van wie het sterkst is, en die willen ambtenarenwedden, stedelijke voorzieningen en lage voedselprijzen.
Kunnen we op dit punt optimistisch zijn? Wellicht hebben we recht op gematigd optimisme. Het huidige beleid is op een fiasco uitgelopen. Het treft uiteindelijk diegenen die er de voornaamste begunstigden van moesten zijn. De landbouw is de motor van de Afrikaanse economie. Wie de landbouw verwaarloost heeft op termijn geen geld om de steden en haar bewoners te bevoordelen. Daar zijn we nu aangeland, en Afrikaanse regeringen beseffen het. Ook de buitenlandse donors, die mee verantwoordelijk zijn voor de fouten van het verleden, beginnen bij te draaien. Zo wil België in zijn hulp aan Zaïre het aandeel van de landbouw optrekken tot 20% (wat nog laag is in verhouding tot het economisch belang van de landbouw). Het IMF en de Wereldbank hebben aan de meeste Afrikaanse landen herstructureringsprogramma's opgelegd die, ondanks hun zware menselijke kost op korte termijn, op lange termijn de economie op een beter spoor zetten.
| |
De internationale context
Het is niet toevallig dat de crisis in Afrika uitbrak op het einde van de jaren '70. Dat was immers een periode waarin de wereldhandel in moeilijkheden verkeerde. Afrikaanse landen zijn gemiddeld zeer klein, en dus sterk afhankelijk van het buitenland. Ze zijn economisch ook niet zo ver
| |
| |
gevorderd als de landen in Latijns-Amerika en Azië die reeds heel wat afgewerkte produkten verkopen op de wereldmarkt en daar rechtstreeks en met aanzienlijk succes concurreren met de ontwikkelde landen. Afrika is nog voor een groot deel van zijn export afhankelijk van grondstoffen als koper en van niet-afgewerkte landbouwprodukten als koffie. Pogingen om versneld te industrialiseren mislukten voor een deel omdat men dit wou doen ten koste van de landbouw, in plaats van via de landbouw.
Afrika heeft een enorme behoefte aan vreemde deviezen voor de import van noodzakelijke produkten als voedsel, petroleum, machines, en onderdelen. Het tekort aan deviezen leidt er toe dat bestaande infrastructuur aan wegen of spoorwegen niet meer kan worden onderhouden en daardoor hopeloos verkommert. Hetzelfde geldt voor de bestaande landbouwen industriële bedrijven die verstoken blijven van vervangstukken of elektriciteit. Daardoor is Afrika ook hoe langer hoe minder in staat om zijn bestaande exportorders af te werken, wat het deficit op de betalingsbalans alsmaar erger maakt. Een andere manier om aan deviezen te geraken is buitenlandse investeringen aan te trekken. Maar buitenlandse investeerders zijn niet erg geïnteresseerd in Afrika. Als aanbrengers van vreemde deviezen en managementsvaardigheden stellen zij daarom niet zoveel voor. De commerciële leningen aan Afrika vertonen eenzelfde beeld. De grote Westerse commerciële banken waren nooit erg happig om te lenen aan Afrika, tenzij dan aan rijke grondstoflanden als Nigeria, Gabon of Zaïre, of aan de enkele stabielere en meer liberale landen als Ivoorkust. Nu droogt deze stroom van vreemde deviezen naar Afrika bijna volledig op. Maar goed ook, want de economische kracht van Afrikaanse economieën om in de volgende decennia commerciële leningen terug te betalen is niet erg groot.
De toekomst op dit vlak is dus niet rooskleurig. Buitenlandse investeringen en commerciële leningen zullen er in de toekomst wel niet zoveel zijn. Alleen de handel geeft enige hoop. Afrika zal nog wel voor een hele tijd vastzitten in traditionele onafgewerkte produkten waarvoor de vraag op de wereldmarkt niet bepaald dynamisch is. Maar op zijn minst moeten Afrikaanse economieën hun exportopbrengsten zo goed mogelijk op peil houden. Daar kan wel aan gewerkt worden. Hoe onaantrekkelijk ook op het eerste gezicht, de export van die onafgewerkte produkten is nog voor een groot aantal jaren de beste oplossing voor Afrika om aan de noodzakelijke vreemde deviezen te geraken.
Soms wordt het voorgesteld alsof de export van landbouwprodukten vanuit Afrika onverantwoord zou zijn omdat het continent zichzelf nog niet eens kan voeden. Maar het zogenaamde conflict tussen exportlandbouw
| |
| |
en voedsellandbouw berust op een al te simplistische redenering. Vreemde deviezen zijn nodig om essentiële goederen te importeren voor de economie, en de landbouw is de best geschikte economische sector om die exportgoederen te leveren. Bovendien is het zo dat bijna alle exportgewassen in Afrika (koffie, thee, rubber, aardnoten, groenten,...) ook of zelfs voor het grootste deel door kleine boeren worden geproduceerd. Ze geven aan deze groep de kans om een monetair inkomen te verwerven dat nodig is voor een aantal basisbehoeften zoals geneeskundige verzorging, scholing, kleding, enzovoort. Inkomen dat overigens ook voor een deel kan gebruikt worden om te investeren in een verbetering van de voedsellandbouw.
| |
De ontwikkelingshulp
Als er één domein is waarop Afrika sterk bevoordeeld is, dan is het wel dat van de ontwikkelingshulp. Met slechts 10% van de totale bevolking van de ontwikkelingslanden krijgt het zo'n 30% van de totale ontwikkelingshulp. Deze hulp vormt een belangrijke toemaat bij het eigen BNP. Daar waar voor de landen in Azië en Latijns-Amerika de ontwikkelingshulp marginaal is (zo'n 1% van het BNP), krijgt het gemiddelde Afrikaanse land ontwikkelingshulp ten belope van zo'n 5% van zijn BNP. Dat is niet onbelangrijk. Als we de ietwat rijkere landen zoals Nigeria, Zimbabwe, Gabon of Ivoorkust buiten beschouwing laten, dan stijgt dit percentage zelfs tot 10%. Voor de Sahellanden vormt de ontwikkelingshulp zelfs 20% in vergelijking met het BNP.
Hoe kan men het bestaan van zoveel ontwikkelingshulp aan de ene kant en de crisis van Afrika aan de andere kant, met elkaar in overeenstemming brengen? Zou men niet geneigd zijn te besluiten dat ontwikkelingshulp nadelig is voor de ontvangende landen? De arme landen van Azië krijgen veel minder, maar zij doen het veel beter; Afrika wordt er als het ware door overspoeld, maar is doodziek! Het antwoord is dat ontwikkelingshulp niet het enige verschil is tussen Azië en Afrika. Afrika is in bijna alle opzichten het continent waar de omstandigheden voor ontwikkeling het slechtst zijn. Het hoeft dan ook niemand te verwonderen dat dezelfde ontwikkelingsinspanning minder resultaten oplevert in Afrika dan in Azië. Maar men moet ook toegeven dat ontwikkelingshulp niet altijd zo efficiënt is. Vooral voor Afrika zien de donor-administraties niet zo nauw. Wie zal er bewijzen dat een project dat honderden miljoenen verslindt mislukt door de slechte professionele aanpak van donorambtenaren, stu- | |
| |
diebureaus uit donorlanden en internationale experts? Als het allemaal misloopt, kan men wel altijd de schuld schuiven op de corruptie of onbekwaamheid van de Afrikaanse tegenspeler in het project.
Wat zijn de prognoses voor de ontwikkelingshulp aan Afrika? Algemeen gezien kan men verwachten dat de ontwikkelingshulp uit het Westen gestadig blijft toenemen, zoals dat in het verleden het geval was. Afrika zal zijn geprivilegieerde plaats wel behouden. Maar dat zal niet voldoende zijn. Want Afrika moet vroegere ontwikkelingshulp onder de vorm van leningen terugbetalen. De netto-stroom van ontwikkelingshulp (nieuw geld minus terugbetalingen) dreigt zo op te drogen. Ontwikkelingshulp zal in de volgende decennia voor Afrika ontzettend belangrijk blijven, omdat de andere mogelijkheden om deviezen te verdienen veel minder beschikbaar zijn. Zo berekende de Wereldbank dat indien Afrika zijn importen terug op een aanvaardbaar niveau wil optrekken, de ontwikkelingshulp (gegeven de vooruitzichten voor de export, de investeringen en de commerciële leningen) met zo'n 66% zou moeten toenemen. De Wereldbank pleit dan ook voor een nog grotere scheeftrekking van de internationale hulp ten voordele van Afrika. De meeste andere donors schijnen die analyse nu bij te treden.
Interessant is ook dat men in de donorgemeenschap begint toe te geven dat de hulp aan Afrika kwalitatief zou moeten verhogen. Een middel daartoe is een grotere nadruk op programma-steun en minder op project-steun. In plaats van bijvoorbeeld een groot landbouwproject in een bepaalde streek te financieren, is men nu bereid om het ontwikkelingsland algemene steun te geven voor de landbouwsector, zonder op voorhand en in detail te weten waarvoor die hulp zal worden gebruikt, op voorwaarde dat het land de prijzen die de boeren krijgen verhoogt of andere soortgelijke maatregelen treft. Zulke hulp is administratief veel lichter en kan daarom sneller verlopen, en dat is op zich een pluspunt. Bedenken we maar eens dat in België de voornaamste rem op een verhoging van de ontwikkelingsuitgaven niet ligt bij het parlement of zelfs de minister van begroting, maar bij het ABOS dat omwille van de omslachtige administratieve procedures, niet in staat is om het beschikbare budget uit te geven. Belangrijker is dat zulke programmahulp zich veel meer richt naar de kern van het probleem. Ze grijpt meer stroomopwaarts in, en dat is effectiever.
Voegen de donors het woord ook bij de daad? In zekere mate wel. De grote multilaterale donors, de Wereldbank en de EEG, geven in toenemende mate structurele programmahulp aan Afrika. Bilaterale donors zijn geneigd hun eigen hulp in dit kader in te passen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in enige mate voor de Belgische hulp aan Zaïre. Enig scepticisme blijft
| |
| |
echter gewettigd wat betreft andere kwalitatieve aspecten van de ontwikkelingshulp. Politieke en commerciële belangen gaan dikwijls ten koste van de ontwikkelingswaarde, en de kwaliteit van ontwikkelings-administraties is niet altijd hoogstaand. Er is weinig hoop dat daarin snel verandering komt.
| |
Conclusie
Afrika blijft nog zeker enkele decennia het zorgencontinent. Men moet geen helderziende zijn om te voorspellen dat er zich nog vele hongerrampen zullen voordoen, dat er miljoenen vluchtelingen zullen blijven ronddwalen, of dat de geneeskundige verzorging schromelijk zal tekort schieten voor grote bevolkingsgroepen, om maar de meest prangende voorbeelden te geven. Dat wil niet zeggen dat Afrika in die periode maatschappelijk zal stagneren. Er zijn belangrijke veranderingsprocessen bezig in Afrika, vooral op het gebied van de consciëntisatie. Afrikanen worden kritischer tegenover hun leiders, en ook veeleisender op het gebied van de participatie aan het politieke en maatschappelijke leven. Twee zeer hoopgevende tekens zijn de opbloei van steeds meer lokale, volledig Afrikaanse niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties (NGO's) en de toenemende zelfzekerheid van een zich politiek onafhankelijk opstellende intelligentia.
|
|