| |
| |
| |
Streven
Juni 1988
| |
| |
| |
Waar zijn er vandaag nog profeten?
Norbert Lohfink
We kijken tegenwoordig onwennig aan tegen het profetisme. De vormen waarin het beleefd en uitgedrukt wordt bevreemden ons: visioenen, dromen en extasen, gebaarde rustverstoorders van de openbare orde, straatredenaars, straattheater, obscure geschriften. We vinden dat zo iets eerder thuis hoort in culturen uit een ver verleden of in ‘primitieve’ samenlevingen. Voorzover het profetisme nu nog voorkomt, klasseren we het in de marge van wat in onze samenleving ‘normaal’ heet. Het hoort volgens ons tot het bijgeloof, het volksgeloof, en wellicht kan je het ook aantreffen in de pinksterbeweging en in vredesmarchen. Het ruikt allemaal zo naar het voor-rationele, zelfs het irrationele, het past niet in de verlichte moderniteit.
Toch roept men ook vandaag nog om profetisme. De bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika vordert de kerk op haar profetische taak te vervullen en haar stem te verheffen tegen de uitbuiting van de armen. Hier bij ons vragen mensen die aan de kerk lijden, waar toch de profeten blijven, waar het profetische in de kerk te vinden is. Daarbij verwijst men telkens weer naar die oudtestamentische figuren. Men leest hun boeken, maar welke boodschap zij ons vandaag nog te bieden hebben, ziet men niet goed.
Ook de oud-testamentici, de erkende uitleggers van deze profeten van Israël, hebben het er niet gemakkelijk mee. Met veel moeite proberen ze duidelijk te maken wat werkelijk op de profeten teruggaat en hoe opeenvolgende generaties de oude woorden op nieuwe situaties toepasten. Bij zo'n moeizame arbeid vergeten ze maar al te gemakkelijk de vraag van hun tijdgenoten: waar of nú de profeten zijn en wat er vandaag te leren valt van de profeten van Israël.
Hier volgt een poging van zo'n oud-testamenticus om eens van zijn vakboeken op te kijken en ten behoeve van zichzelf en van zijn lezers de blik te richten op de band met vandaag - als die er al is. Ik wil hier vooral ingaan op één bepaald aspect ook al laat ik daarbij het belangrijkste - de eigenlijke boodschap - achterwege. Ik ga ook niet nader in op de verschallende verschijningsvormen van de profetische psyche of van het profetisch optreden. Ik kijk alleen naar de functie die de profeten vervulden in de
| |
| |
samenleving waarin zijn hun boodschap verkondigden. Hierbij kunnen we ons laten helpen door een begrippenpaar van Max Weber: instituut (ambt) en charisma. Instituut en charisma zijn in de meest uiteenlopende verschijningsvormen door de hele geschiedenis van de samenleving heen terug te vinden.
| |
Instituut en charisma
In kleinschalige (acephale) samenlevingen zijn er wel instituties, maar een eigenlijk ambt is er niet. Het funderende instituut is hier de gemeenschappelijke stamboom die als grondpatroon dient om de onderlinge verhoudingen te regelen. In crisissituaties, b.v. bij een onenigheid tussen families, een vete tussen dorpen of een stammenoorlog schiet deze institutie tekort. Dan ontluikt in dergelijke samenlevingen door de band het ‘charisma’. Een ziener staat op en neemt de leiding in de vete of de oorlog. Na de overwinning ebt zijn charisma weg en treedt hij weer in 't gelid. De egalitaire basissituatie is hersteld. Daar in dit soort samenlevingen religie en samenleving nog samenvallen, treden de charismatische figuren uiteraard op in naam van de godheid en laten ze zich door die godheid leiden en dragen. Vermoedelijk gold dit alles ook in Israël toen het nog geen staat was. Het charisma kwam tot leven wanneer het instituut tekort schoot. De vertegenwoordigers van dit charisma zijn later de geschiedenis ingegaan als de ‘rechters’ van Israël.
Vanaf het ogenblik dat samenlevingen een staatsvorm aannemen is het instituut ook aan personen gekoppeld: met name de dragers van het centrale gezag (een nieuw element in de ontwikkeling van deze samenlevingen); het opperhoofd dus, de koning, en dan natuurlijk ook de staf van medewerkers, bestuurders (beambten) en gezagvoerders (officieren enz.). Maar hoe meer het instituut gefixeerd geraakt op concrete personen, des te gemakkelijker kan het vast lopen zodat het niet meer aangepast is aan de reële situatie. Dan duikt het charisma weer op als tegenbeweging; mensen die kritiek uitbrengen op en correcties voorstaan van het staatsinstituut en zijn vertegenwoordigers die in een bepaalde concrete situatie of zelfs überhaupt zijn vastgelopen en niet langer het gemeenschappelijk welzijn dienen.
Vergeleken met het charisma in de kleinschalige samenleving beschikt het charisma binnen de staat niet zo maar over macht. Alle machtsposities zijn immers door instituties ingenomen. In de kleinschalige samenleving daarentegen werd in normale tijden iedere concentratie van macht vermeden;
| |
| |
in crisistijden viel die dan automatisch de dragers van het charisma toe. Charismatische, kritische figuren hebben het in een samenleving met staatsvorm veel moeilijker, omdat ze over minder macht beschikken. Ze zijn meer op intellectuele en emotionele overtuigingskracht aangewezen, niet alleen bij het begin van hun optreden maar permanent.
In de vroege staatsvormen is religie nog geen aparte ordening; daarom zal het charisma ook altijd religieus gefundeerd zijn. Dat betekent dat de ‘profeten’ altijd in naam van de godheid optreden. Het koningschap beroept er zich op door god ingesteld te zijn en de profeten die kritiek uitbrengen op de koningen en hen terechtwijzen, doen dat in naam van diezelfde godheid. Omdat de staatsinstanties belichaamd zijn in personen, zal ook het kritische charisma personen opstellen tegenover de machthebbers. Profetie is meer dan alleen maar verbale activiteit. Ze neemt het hele leven in beslag, ze is een levensopdracht. Wie als profeet optreedt, zet zijn leven op het spel.
In Israëls omgeving vinden we dit type van profetisch charisma heel duidelijk terug in de archieven van Mari. Hier is een profetisch optreden tegen koningen opgetekend en zo voor ons bewaard. Het archief dateert uit de eerste helft van het tweede millennium voor Christus, dus lang voor Israëls tijd. Maar ook in andere streken en perioden van het oude Oosten zijn dergelijke charismatische en kritische optredens in de meest verscheidene vormen, opgetekend. Het is dan ook niet zo kenmerkend voor Israël dat meteen bij het ontstaan van de staat ook de eerste profeten optreden, en nog wel aan het hof: Samuel, de profeet van Saul; Natan, de profeet van David. Er is zelfs in de geschiedschrijving, in een latere periode, een theorie ontworpen dat het charisma van voor de vorming van de staat zonder breuk is overgegaan in het charisma binnen het staatsbestel, met name in de persoon van Samuel die zowel de laatste grote ‘rechter’ (charismaticus van voor de staatsvorming) als de eerste grote profeet was en in die functie koningen aanstelde en afzette.
In de staat Israël treden de profeten uiteraard op in de naam van Jahwe, Israëls God. Zij zijn de meest vooraanstaande religieuze persoonlijkheden. Zij luisteren dan ook het scherpst toe en zij zijn de meest toegewijde verdedigers van Israëls geloofstraditie. Velen van hen zetten hun burgerrecht en zelfs hun leven op het spel omwille van hun taak. Daartegenover staat een hele reeks van telkens terugkomende vormen van domesticatie. De profeten worden aan de tempel verbonden of aangesteld aan het koninklijk hof en daar onderhouden. Hun methoden om kennis te verwerven worden geïnstitutionaliseerd: de visionaire waarzeggingskunst wordt meer en meer een technische en wetenschappelijk gecontroleerde waarzeggerij.
| |
| |
Het spontane optreden vervalt dan ook meer en meer tot een plichtmatig optreden. Alles bij elkaar betekent dit de professionalisering van het profetisme.
| |
Profetisme in Israël
De spanning tussen van staatswege geordende en spontane profetieën is al in de archieven van Mari terug te vinden. In dit spanningsveld ontstond in Israël wat wij ‘Israëls profetisme’ in engere zin noemen.
De meeste profeten uit het Oude Testament, en zeker de ‘schrijvers-profeten’ (d.i. van wie de uitspraken bewaard zijn in de naar hen genoemde boeken) zijn spontane profeten, die juist tegen in de pas lopende hof- en tempelprofeten moeten optreden. Dat geldt voor Elia en Elisa, of voor Micha ben Jimla, die wij alleen uit de boeken Koningen kennen.
Ten tijde van de schrijvers-profeten wordt de tegenstelling vaak uitgedrukt in de formule ‘heils- en onheilsprofeten’, omdat de volgzame profeten de bestaande verhoudingen en de geplande politiek goedkeurden, d.i. heil aankondigden, terwijl de nieuw opgestane profeten kritisch, afwijzend optraden, d.i. onheil voorspelden. Niet dat de spontane profeten van Israël alleen onheil aankondigden. Maar ze leken alvast steeds rustverstoorders, zodat bij Jeremia de aankondiging van onheil eenvoudigweg het criterium wordt van een echte profetische roeping.
Het vasthouden aan het charismatisch-kritische leidde er uiteindelijk ook toe dat het Israëlisch profetisme boeken produceerde. Dat volgde althans in het toenmalige culturele milieu, niet zonder meer uit het wezen van het charisma dat zich tegen het instituut opstelde. De behoefte om iets op schrift te stellen kon in verschillende situaties ontstaan.
1. De koning, tot wie de profeet zich in de eerste plaats richt, laat verstek gaan of heeft hoe langer hoe minder invloed op de gebeurtenissen. De profeet moet daarom een ruimer publiek zoeken, misschien zelfs de hele bevolking aanspreken. Dan kan een schriftelijke verspreiding van de boodschap voor de hand liggen. Die situatie lijkt zich in Israël voorgedaan te hebben tijdens de overheersing door het nieuw-Assyrische rijk.
2. De profeet mag niet meer in het openbaar optreden, wordt door de politie vervolgd. Hij moet onderduiken en kan daardoor nog alleen schriftelijk gehoor vinden. Dit is duidelijk het geval bij de profeten Jesaia en Jeremia.
3. De profeet heeft niets bereikt, de rampen die hij had voorspeld zijn gekomen. Maar hij of zijn leerlingen denken dat het zijn nut kan hebben
| |
| |
de boodschap op te tekenen met het oog op soortgelijke situaties in de toekomst. Vermoedelijk is zo het ontstaan van het boek Hosea te verklaren en misschien ook van enkele latere profetenboeken.
4. Er overkomen Israël zo'n grote rampen dat het niet meer in eigen land leeft (deportatie, diaspora). Andere communicatie dan via geschreven teksten is niet meer mogelijk. In zo'n geval kunnen de oorspronkelijke uitspraken van de profeet rechtstreeks op schrift gesteld zijn. In briefvorm is dit al bij Jeremia te vinden, in boekvorm lijkt het bij Deuterojesaia voor te komen.
Wanneer het charisma niets bereikt binnen het almachtige instituut, komt het ook voor - we vinden het terug in de geschiedenis van het profetisme in Israël - dat de kritiek een breder perspectief zoekt: de huidige situatie, met de bijhorende oproep om er verandering in te brengen, dient als aanleiding tot het voorspellen van andere, betere verhoudingen in een verdere toekomst. Dat pleegt men de zwenking van de profetie naar de eschatologie te noemen. Het ideaal dat nog verborgen is in de toekomst, ontbreekt wel nooit in de kritiek op het bestaande, maar wanneer deze afgewezen wordt is er soms behoefte aan een duidelijke beschrijving van het ideaal. Trouwens, geen enkele onheilsvoorspelling kan weerklank vinden als er niet met het aanvaarden van de kritiek ook vooruitzicht op een nieuwe, betere toekomst verbonden is. Wil die aantrekkelijk zijn, dan moet ze ook concreet worden gemaakt. Tegenover de bestaande wereld moet er een toekomstige alternatieve wereld afgeschilderd worden.
Dat is nog meer geboden als de profeten niet gehoord werden en het onheil geschied is. Klassiek is het geval van Israël toen het niet langer als staat bestond en zijn elite gedeporteerd was. Voor de zwaar getroffen instituties blijft er alleen vertwijfeling en wanhoop over. Aan zichzelf overgelaten kunnen ze niet verder. Alleen van de zijde van het niet-institutionele, van het charisma, kan er een wil groeien om door te zetten, vanuit een voortlevende hoop. Dan maakt het charisma een blauwdruk van de nieuwe, betere, toekomstige institutie. Het schept een werkdadige Utopie, zoals men nu zou zeggen.
Dit verleggen van het zwaartepunt van de profetische boodschap is in Israël niet pas met de apokalyptiek gekomen, niet pas in verband met de ondergang van Jeruzalem en Juda in het begin van de 6e eeuw, maar reeds bij de ondergang van Samaria en het Noordrijk in de tweede helft van de 8e eeuw. Op dit punt in de geschiedenis hoort b.v. Hosea thuis. Aan zijn onheilsprofetie is al een toezegging van heil in de tijd na de ramp verbonden. Zeker niet alle voorspellingen van heil in zijn boek zijn als latere inlassingen te beschouwen, zoals vele exegeten menen.
| |
| |
Tot hier mijn poging om zicht te krijgen op de functie van Israëls profeten. In wat volgt zou ik de relevantie ervan voor onze tijd en onze wereld willen onderzoeken.
| |
Profetisme in onze huidige wereld
Hoe ziet de spanning tussen instituut en charisma er vandaag uit? Is er in onze tijd iets te vinden dat dezelfde kentrekken vertoont als het toenmalige profetisme? Ik zou dit onderdeel van de vraag ook theologisch willen behandelen. Vandaar dat ik nog even moet terugkomen op het oud-testamentische profetisme.
Aanvankelijk, vóór de vorming van de staat, en zelfs nog in samenlevingen met een staatsstructuur, beschikken alleen uitzonderlijke individuen over het charisma. In Israël echter ontwikkelde zich een nieuwe kijk. Het is, zo je wil, een ‘democratisering’ van het charisma, maar deze term omschrijft niet het gehele fenomeen. Al van bij de aanvang vindt men die nieuwe kijk in de vorming van Israëls samenleving: dit volk is in de naam van God gesteld tegenover de andere samenlevingen in de wereld en is tot op zekere hoogte een levende kritiek op hen. Aanvankelijk was dit zeker wel in hoge mate onbewust. Maar dit wordt anders, op zijn laatst in de toekomstige messiaanse wereldbeelden uit de profetieën van tijdens en na de ballingschap en in de apocalyptiek.
Volgens Joël, hst. 3, zal ‘aan het einde der tijden’ de profetische geest uitgestort worden over alle leden van Israël, niet alleen over individuele profeten. Dit betekent: het messiaanse volk is in zijn geheel profetisch. Het vervult nu de taak van het charisma tegenover de wereldwijde samenleving die in haar oude instituties is vastgelopen. De oerkerk was overtuigd dat met Jezus de voorspelde ‘eindtijd’ was aangebroken. Ze zag en begreep ook zichzelf in die lijn. Petrus beroept zich in zijn pinksterrede (Handelingen van de Apostelen, hst. 2) op de tekst van Joël om de pas ontstane nieuwe wereld in het spoor van Jezus, het nieuwe godsrijk, te duiden.
Als men daarom de theologische vraag stelt waar in onze wereld het charisma is, waar de kritisch contrasterende instantie is, dan kan men vanuit de bijbel niets anders zeggen: dat zou de kerk moeten zijn. In de ‘eindtijd’ die met Jezus van Nazaret is ingetreden is de kerk voor de wereld dé plaats van het profetische. Deze bewering bevat nog een andere: alle christenen zijn profeten en dragers van het charisma. Dat is hun roeping en opdracht nog afgezien van de manier waarop zij die beleven.
| |
| |
Zijn wij, christenen, de profeten van nu? Iets daarvan hebben we wel of willen we tenminste zijn. Als wij de paus en de kerkleiding als onze woordvoerders beschouwen, dan zouden we kunnen zeggen dat zij zoveel als een openbaar wereldgeweten zijn. We kunnen verwijzen naar de sociale leer van de kerk en naar andere kerkelijke documenten, naar uitspraken van de evangelische kerk over actuele vragen, en - van niet-ambtelijke zijde - naar de bevrijdingstheologie, of naar de basisgemeenschappen in de Derde Wereld.
Maar waarom heeft dit alles zo weinig weerklank, haalt het zo weinig uit? Waarom verandert het zo weinig aan de structuren van de samenleving? Allicht omdat de christenen slechts gezamenlijk (als gemeenschap) dit charisma bezitten binnen die wereld wij de samenleving. En wat de christenen als gemeenschap betreft, zal men moeten toegeven dat zij zich die profetische taak vaak alleen maar in theorie toeeigenen. De woorden van haar pausen en leiders, zelfs haar bevrijdingstheologie en de romantiek van haar basisgemeenschappen zijn te weinig op het leven betrokken. De christenheid als geheel past zich maar al te graag aan de heersende cultuur aan en slechts weinigen onder haar leden zijn bereid desnoods, zoals de profeten, de dood in te gaan voor wat ze voorstaan en verkondigen. Wat haar charismatische rol betreft, laat de kerk het in deze wereld duidelijk afweten.
Daar echter onze samenleving blijkbaar nood heeft aan charismatische impulsen, zien we hoe het charisma in andere figuren doorbreekt dan de bijbel voorzien heeft voor de tijd na Jezus van Nazaret. Theologisch gezien, zijn zij de dragers van het bijbels charisma. Maar wegens de evolutie en differentiatie die intussen op andere vlakken van de samenleving heeft plaats gehad, zijn de uitingsvormen ervan uiteraard verschillend. De extatische, visionaire, beeldrijke kenmerken van het vroegere profetisme ontbreken of komen alleen nog in afwijkende vormen voor.
We moeten dit charisma in de wereld van nu bovendien op twee verschillende niveaus situeren, nl. op dat van de globale samenleving en op dat van de kleinere sociale verbanden. Omdat de kerk haar profetische taak in de wereld niet vervult, zal die wereld haar eigen charisma moeten ontwikkelen. Maar de kerk zelf heeft, omdat ze zich zo sterk aan de wereld heeft aangepast, ook behoefte aan een charisma dat kritisch-profetisch naar binnen toe werkt. Laten we die twee niveaus afzonderlijk bekijken.
In de werldwijde samenleving is het charisma dat kritiek uitbrengt op scheef gegroeide structuren, ongetwijfeld rationeler en technischer dan bij de aanvang van de geschiedenis. Daarenboven treedt dit charisma in onze gesegmenteerde samenleving, waarbinnen de religie nog slechts een klein
| |
| |
segment beslaat, niet noodzakelijk meer op in religieuze vormen en met beroep op het woord van God. Ik meen b.v. dat sinds het humanisme de wetenschap en met haar de universiteit, een deel van de functie van het profetische charisma hebben overgenomen. De wetenschappen kunnen daarin om beurt de leiding nemen. Op dit ogenblik is het vermoedelijk de sociologie die het sterkst die kritische functie uitoefent.
Natuurlijk doet zich ook hier al vlug het verschijnsel van de domesticatie voor. Een groot deel van de wetenschap staat immers allang in dienst van de staat en van de economie wier belangen ze legitimeert. Vandaar dat al in de vorige eeuw de eigenlijke charismatische functie de officiële wetenschapsbeoefening de rug toekeerde om op te duiken in ‘marginale’ figuren zoals b.v. Karl Marx.
Naast de wetenschap zijn intussen ook andere vormen van maatschappijkritische charisma's verschenen. Zo is er een kunst ontstaan die constant aanschuurt tegen wat algemeen aanvaard is; zo zijn er de jeugdculturen die vragen stellen die de volwassenen eerst afwijzen, maar nadien al vlug assimileren en inpalmen; zo zijn er de media met hun ‘publieke opinie’ die voortdurend schommelt tussen heils- en onheilsprofetie.
Is de manier waarop de media het publiek informeerden over de affaire Barschel niet zelf het produkt van een institutionalisering? Behoort de sensatiepers niet zelf tot het institutionele systeem van de democratische samenleving? Is ook dat misschien al een profetendom dat in de pas loopt? Immers, in plaats van de wortels van de kwaal aan te wijzen leiden de media, in naam van een burgerlijke moraal die niemand nog echt naleeft, het publiek af met alles bij elkaar oppervlakkige schandalen.
Hoe ook, de kunst, de jeugdcultuur, de publieke opinie, vervullen rollen die overeenkomen met die van de profeten in het Oude Israël. Zien we deze verbanden niet, dan begrijpen we uiteindelijk ook de profeten niet en zijn hun boeken alleen nog maar museumstukken. Wat zich vandaag in onze wereld voordoet aan kritiek op vastgelopen instellingen is analoog aan het optreden van de profeten in Israël.
| |
Profetisme in de kerk
Nu de kerk in haar geheel grotelijks tekortschiet in haar profetische taak binnen de samenleving en ze zich structured zo sterk aan die samenleving heeft aangepast, geldt voor haar een gelijkaardige ontwikkeling. Vanaf het moment dat de kerk met die aanpassing is begonnen - zeg maar - vanaf de kentering onder Constantijn, vanaf het ogenblik dus dat de kerk zich
| |
| |
inrichtte met instituties en structuren, dook het charisma ook in haar weer op en voerde het oppositie.
In de lijn van de oud-testamentische profeten stonden charismatische persoonlijkheden op; in de katholieke context: (gecanoniseerde en niet gecanoniseerde) heiligen, vaak stichters van religieuze orden. Als profeten brengen zij brede bewegingen op gang in de kerk (de religieuze orden in de katholieke kerk). Natuurlijk worden ook zij gedomesticeerd. Heiligverklaringen, erkenning van orden met hun eigen recht zijn, hoe positief bedoeld ook, in feite een inlijving van het oorspronkelijke charisma. Een ander middel om het charisma in te perken is het uitdrijven van het profetische. Het is een middel dat de kerk in tegenstelling tot de maatschappij, gemakkelijk kan hanteren omdat er voor haar een buitenwereld bestaat. Die uitbanning kan uitlopen op een scheuring in de kerk (b.v. Luther en de reformatie), maar ook op het ontstaan van een niet-christelijke tegenpartij (Mohammed en de islam).
In de moderne tijd lijken de uitingsvormen van het binnenkerkelijk charisma uiteraard wel eens op die van het wereldlijke charisma (van b.v. de wetenschap of de pers). In dit opzicht kan ook de theologie een profetisch karakter vertonen, voorzover ook zij nog niet gedomesticeerd is.
Omgekeerd is in de kerk niet alles echt profetisch alleen al omdat het thuis hoort in de theologische marge of ketters klinkt. Hier gelden dezelfde vragen als die we aan de media stelden. Geldt de vraag of een Hamburgs nieuwsblad, hoe rebels ook, misschien toch alweer een ‘ingeburgerd’ verschijnsel is, niet analoog voor vele theologische succesauteurs die dankzij de kerkelijke banbliksem een hogere oplage halen? Theologen moeten zichzelf die vragen durven stellen. Immers veel van wat er zich in een kerk die zich aan deze wereld aanpast, afspeelt is niet te verklaren vanuit haar eigen wetmatigheden maar vanuit die van de wereld - hoe pijnlijk dit ook is.
Binnenkerkelijk zou het profetische het meest in overeenstemming zijn met het wezen van het christendom als het de vorm aanneemt van een gemeenschap en als gemeenschap - dus reeds enigszins als kerk - voor die kerk als geheel een profetische rol zou vervullen. De groei van dergelijke gemeenschappen in de kerk is dan ook een hoopvol teken.
Aangezien het profetische dat in de vorm van een gemeenschap optreedt, beantwoordt aan wat de kerk eigenlijk als taak heeft, kan het in zekere zin twee profetische taken tegelijk vervullen: enerzijds de profetische kritiek binnen de kerk zelf, wier aanpassingsgedrag hiermee onder kritiek wordt gesteld en anderzijds de profetische kritiek op de samenleving, die eigenlijk de taak van de hele kerk zou moeten zijn.
| |
| |
Veel van wat ik hier gezegd heb, is voor discussie vatbaar. Het een en ander moet allicht gecorrigeerd worden. Trouwens, zoals ik in het begin al nadrukkelijk heb gezegd, hier is slechts één bepaald aspect van het verschijnsel profetisme behandeld. Het is echter een aspect dat we niet mogen verdringen, namelijk de band tussen de oud-testamentische wereld, waarin het profetisme voorkwam, en wat er zich nu in wereld en kerk afspeelt. In dat perspectief kunnen we de vraag niet ontlopen, waar en in welke vorm we vandaag het profetische menen te (h)erkennen en waar wij onszelf situeren.
|
|