Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 673]
| |
Streven
| |
[pagina 675]
| |
De nieuwe sofist
| |
[pagina 676]
| |
lijk beseft, dat bedwelmende planten roken, de liefde bedrijven, aan politiek doen en begrijpen precies hetzelfde zijn. Er werd reeds lang gerookt, en de idee dat er van alles fout liep was niet nieuw, de liefde en de filosofie bestonden reeds lang. Maar dat alles met alles te maken heeft, dat al de zaken die ik heb genoemd samenvallen, dat was onze wijsheid. Jammer genoeg bleek de waarheid onbruikbaar. Want we wisten dat in elk van onze gebaren en gezegden kunst, politiek en filosofie samenvielen, maar we konden die waarheid niet uitvouwen. Er was niets mee aan te vangen. En bovendien bleef ze niet lang begrijpelijk, ze werd alsmaar duisterder. Nu begrijp ik ze helemaal niet meer, ook al weet ik dat ze toen waar en volmaakt helder was.
Peripateticus: Het ging dus om een korte waarheid, een waarheid die maar even duurde, en voorbijgaat - een ‘Gebeuren’. Maar waarom hebben gij en uw gezellen dan zolang gewacht om die waarheid voor de eerste keer te herdenken?
Vreemdeling: Wel, wat herdacht wordt, is voorbij. Sommigen, die jonger waren als wij, hebben getracht de waarheid te rekken - ‘verlenging wegens succes’. Herdenken is beseffen dat het feest voorbij is, dat we die waarheid niet hebben kunnen bewaren.
Peripateticus: Laat ik toch iets verder vragen, want ik begrijp u niet. Wij waren nog erg jong en onschuldig toen dit allemaal gebeurde. Kunt gij ons vertellen wat voor soort korte waarheid het hier betrof, en waarom ze niet kon duren? En om wat voor feest gaat het - want gij noemt het een feest? Was het een feestelijke waarheid, een beroesde waarheid voor feestvarkens?
Vreemdeling: Gij vraagt teveel ineens. Laat ik uw eerste vraag eerst nemen. Misschien komen we, voor het donker wordt, aan de tweede niet eens toe. De waarheden waren zeker kort - ze waren geen van alle langer dan één zin. En het waren eenvoudige, heldere waarheden die van iedereen en voor iedereen duidelijk waren, voor de geletterden en de ongeletterden, voor de dichters en de denkers. Het waren spreekwoorden die het best klinken in een vreemde taal die hier, meen ik, nog zelden gesproken wordt. In uw taal klinken ze als: ‘De verbeelding aan de macht’, ‘Onder de straatstenen ligt het strand’, ‘Zijn is doen’.
Peripateticus: Voorwaar, vreemde en duistere waarheden zijn het, vreem- | |
[pagina 677]
| |
deling! Dergelijke korte waarheden hebben wij niet meer. De korte zinnen die óns goed in de oren klinken, dienen om iets te verkopen. Het zijn allemaal leugens die niemand meer bedriegen, waarin niemand gelooft! Maar ze zijn wel begrijpelijk. Wij hebben de kunst om over het niet-zijnde te spreken onder de knie!
Vreemdeling: Hebt gij dan geen waarheden meer? Schrijft gij geen waarheden meer op muren en gevels?
Peripateticus: Jawel, maar ze zijn nooit langer dan één woord, en we hebben niet de indruk dat we ze begrijpen. Zou de waarheid steeds korter worden? Ik zou niet weten wat ik op een muur zou schrijven.
Gastheer: Laten we naar de vraag terugkeren. Was er een feest, en wat voor soort feest was het? Wie voelt de pijn van de ontnuchtering?
Vreemdeling: Wel, het hád iets van een feest. Maar het feest was tegelijk een omwenteling, de feestvreugde een politieke rede.
Peripateticus: Gij spreekt in raadsels, vreemdeling.
Vreemdeling: Wel, het wás een feest. Want alle verschillen werden benadrukt, iedereen sprak tegelijkertijd en veel te luid, iedereen was het doorlopend met iedereen oneens. Zoals dat op feesten past. Er waren duizend stemmen, die elkaar verketterden. Maar terzelfdertijd heerste er een volstrekt onwaarschijnlijke eensgezindheid. Alles was om het even en alles was even belangrijk. Iedereen dacht hetzelfde, deed hetzelfde, voelde hetzelfde, wist dat alles in alles overvloeide, dat alle verschillen er moesten zijn en hoorden te verdwijnen. Het feest zelf veranderde de wereld, keerde alles om, het onmogelijke was mogelijk. De spraakverwarring en het zwijgen. Ik deed aan politiek met mijn ogen dicht, ik zag de wereld veranderen terwijl ik alleen in de kamer was. Vanzelfsprekend is dat alles niet écht zo. Maar het was toen zo - uw vragen brengen mij vergeten woorden in de mond die, als ik ze zeg, opnieuw waar beginnen te lijken - dat wat echt of werkelijk was, niet telde. Het ‘zijn’ was geen argument.
Peripateticus: Wonderlijk is het, wat gij zegt. En wie had dat feest georganiseerd?
Vreemdeling: Hoezo? | |
[pagina 678]
| |
Peripateticus: Ik bedoel: wie had het feest gepland en geregisseerd?
Vreemdeling: Niemand. Het was van iedereen, en van niemand. Het was er opeens, het gebeurde. Alles was opeens mogelijk, en dichtbij.
Gastheer: Maar wat is er van die mogelijkheden gekomen? Wat blijft er over van een feest, behalve de ontnuchtering, lege bekers, grote woorden en ruzies waar men zich achteraf over schaamt? Ik zou niet weten waarom men een feest wil herdenken, en van u en uw gezellen helden maken? Wat later, met een nuchter hoofd gebeurde en gebeurt is toch veel belangrijker: de vrouwen spreken, velen bevorderen de vrede, de kosmos wordt verzorgd, de wapens worden verbrand?
Vreemdeling: Dat is denken om nut, en zal niets veranderen. De wegen der geleidelijkheid leiden steeds terug naar bestaande toestanden. Het nutsdenken is vol van een zelfvoldane onmacht. Alleen een omwenteling brengt werkelijke verandering.
Gastheer: Maar uw feestelijke omwenteling, waar de poëzie, de politiek, en de filosofie met elkaars hoed opliepen, en iedereen alles meende te weten en te moeten doen, heeft niets duurzaam veranderd! Niemand is beter geworden van de tijd toen - met de woorden van een ooggetuige die tot op heden dronken is gebleven - ‘het weer steeds warm was’! Uw feest was een omkeringsfeest: de regels gaan even overkop, maar komen, als handige acrobaten, even later weer op hun voeten terecht. Een omkeringsfeest is, dunkt mij, een weerkerende en voorziene gebeurtenis, en past op zijn wijze in de natuurlijke orde der dingen. Het omkeringsfeest is een rouwarbeid, is wennen aan de gedachte dat echte verandering onmogelijk is. Ik wil u niets verwijten, maar zoveel jaren later zit gij, met uw hoofd en dat van uw gezellen vol droeve herinneringen, in een gemakkelijke zetel! Het enige wat zeker lijkt is dat alles mogelijk wás - voor enkelen, een paar dagen, een paar weken of maanden lang. Maar waartoe dient het vandaag te spreken over een droomwereld voor mensen die klaarwakker zijn? Want wat is er nu mogelijk?
Vreemdeling: Maar waarom over mijn persoon en mijn gezellen spreken? Laten we de vraag algemeen en abstract behandelen, en de juiste wijze om over deze zaken te spreken, niet bij mij maar bij u zoeken.
Critias: Wat bedoelt gij? | |
[pagina 679]
| |
Vreemdeling: Wel, toon uw denkkracht, en vertel mij: wat houdt verandering volgens u dan wel in, als de totale omkering der regels geen verandering is?
Gastheer: Tenminste dit, dat ze duurzaam is.
Critias: Er is meer nodig. Men moet niet alleen de regels overtreden, over de grenzen stappen. Men moet de grenzen verleggen, de regels veranderen. En men kan de regels niet veranderen zonder ze te overtreden. Niemand kan plannen dat hij zijn eigen regels zal overtreden, zelf op voorhand weten hoe hij zichzelf voorbij zal springen. Het barst open, helemaal onvoorzien, en onverantwoordelijk.
Vreemdeling: Maar zeg mij: duurt zo een uitbarsting lang of kort?
Critias: Hier stelt ge me voor een lastige keuze.
Vreemdeling: Dat is voorzeker zeer waar. Want een keus hebt ge nauwelijks. Het breken en verleggen van regels is een rilling die even over de rug van het zijn loopt.
Critias: Ogenschijnlijk wel.
Een vrouw: Maar is in de dagen waarover wij nu spreken, de geschiedenis waarlijk opengebarsten? Al was het misschien waar dat toen alles met alles samenviel en elk gebaar onmiddellijk met alles te maken had, de vergissing en de oorzaak van het latere verdriet was de verwachting dat het zo zou blijven. Wij moeten leven met de waarheid dat roes, politiek en wetenschap namen zijn voor drie verschillende dingen. Kunst is geen politiek, politiek geen kunst en geen wetenschap, en wetenschap geen politiek. Alles afzonderen is, zo zeggen sommigen, een kenmerk van een mens zonder de minste cultuur en filosofie. Maar wat als alles uit elkaar ligt en we niet weten hoe het in elkaar haakt? Wat als we niet weten wat de geschiedenis is? Deze waarheid is evenzo onhanteerbaar, maar het is een nuchtere waarheid die veel langer dan een feest zal meegaan.
Gastheer: Wel, wat een lawaai daarbuiten. Ga eens kijken. Als het vrienden zijn, nodig hen binnen. Zie, daar is reeds een gast, maar hij schijnt nog moeilijk recht te lopen, het lijkt mij dat hij nog meer moeite zal hebben om helder te denken! | |
[pagina 680]
| |
Philibus: Gegroet! Wilt gij een zeer dronken man in uw midden ontvangen om met u mee te drinken? Lacht gij mij uit, omdat ik dronken ben? Lach gerust, want ik weet dat ik toch de waarheid zeg.
Gastheer: Wees welkom. Ge moet zeker blijven, want onze vreemde gast heeft gesproken over zaken die u bijzonder aanbelangen. Hij vertelde dat, toen hij jong was, roes en rede aan elkaar ontbrandden, en een feestelijke wijsheid alle geesten verlichtte.
Philibus: Ik heb daarover ook verhalen gehoord. Helaas, mij is iets dergelijks nooit overkomen. De dronkenschap en de zoete vergetelheid van schoonheid, wijn of liefde hebben mij nooit macht of inzicht opgeleverd! Trouwens, uit wat ik heb vernomen heb ik opgemaakt dat de wereld er na dat feest nog altijd uitziet als tevoren. De mensen leven even slecht, de heersers regeren even hardvochtig. Wat wel - zo zegt men - met het feest verdween, waren oude zeden. Maar de nieuwe zeden zijn geen nieuwe waarheden. Het zijn, zoals de verstandige Pericles heeft gezegd, goede middelen om de menigte op een zachte manier in toom te houden!
Gastheer: Dat is de zuivere waarheid!
Philibus: Maar ik beweer: wie de wereld wil veranderen mag zich niet beroezen, maar dient met een nuchter hoofd de listen der heersers te bestrijden. Hij moet, zoals het volk zegt, het hoofd koel houden. Wie droomt van een nieuw begin, zal nooit iets zinnigs kunnen verrichten. Hij kan slechts een kunstenaar worden, en werelden maken die niet bestaan. Wie in de politiek het nutsdenken schuwt, wordt verslagen, en verliest alle terrein op de tegenstander. Politiek is voortzetting van de oorlog met andere middelen. En oorlog is geen feest, maar vraagt de nuchtere berekening van zetten, van troepenbewegingen, van aanval en terugtocht. Neen, mijn beste vriend, feesten leveren aangename herinneringen op of spijt, maar zorgen nimmer voor overwinningen!
Vreemdeling: Hoe kunt gij dat zeggen, en tegelijk zo aangeschoten en met linten getooid rondlopen!
Philibus: Wij hebben geleerd met tegenstellingen te leven. Maar inderdaad zal ik, helaas, nooit tot het edele ras der wereldverbeteraars kunnen behoren. Ik draag niet één halve, maar twee zielen in mij mee. Wie, zoals ik, de roes én de macht wil, vergeet het een in het ander. | |
[pagina 681]
| |
Peripateticus: En, vreemdeling, in de momenten dat onze vriend noch het een noch het ander heeft, bedenkt hij schone redes voor mensen die toch al zijn mening delen.
Philibus: Wat kan ik anders doen? Wat moet wie zich op de agora begeeft, op een ton gaat staan en iedereen wil overtuigen, zéggen? Om daar gehoord te worden, moet men vandaag niet kunnen spreken maar rekenen.
Een vrouw: Ik heb iemand gekend die in zo'n ton ging wonen, de heersers kwamen van ver om hem te zien en hem te geven wat hij maar wenste. Hij vroeg ze om wat opzij te gaan en hem zijn zonlicht te gunnen. Dat was blijkbaar het enige wat hij van hen wou verwachten.
Gastheer: Maar dienen wij dan zo onze mond te houden over alles wat ons niet aangaat of waarvan wij de indruk geven geen verstand te hebben? Moeten wij ons dan opsluiten in onze bibliotheken, en onze mening slechts verkondigen aan onze vrouwen en onze vrienden?
Vreemdeling: Ja, daarover moet ons betoog het zeker hebben, dat is zo te zien.
Philibus: We moeten eerst een onderzoek aanvangen naar wat ons duidelijk lijkt.
Peripateticus: En wat is dat?
Philibus: Vooreerst, dunkt me, dat we niet buiten onze woorden ‘sofist, staatsman, filosoof’ kunnen, dat we niet het ene woord voor het andere kunnen gebruiken. Vervolgens, dat het verband tussen de woorden en de dingen duister is, en dat het gemakkelijker en verstandiger is de woorden te kennen dan de dingen.
Vreemdeling: Wellicht is het juist wat ge zegt. Maar is het verstandig om nieuwe woorden te maken?
Peripateticus: Misschien moeten we een nieuw woord vinden, misschien is er één woord dat de drie kan samennemen? Of een nieuw woord voor de man die niet woorden gebruikt als dingen, en niet het wezen der dingen | |
[pagina 682]
| |
schouwt, maar in de woorden en andere onwerkelijkheden naar waarheid speurt?
Gastheer: Aan deze zaken zullen we later een onderzoek wijden, als gij het goed vindt. Laten we eerst antwoorden op de vraag wat de bestaande namen betekenen.
Vreemdeling: Zeg maar wat gij daarover denkt.
Gastheer: Wel, wie naar het wezen der dingen vorst, leeft graag verborgen, in de eenzaamheid van zijn overpeinzingen of de kleine kring van goede vrienden. Maar het past de filosoof de agora te betreden en er luid te spreken. Het is immers goed, verstaanbaar en verstandig te spreken over wat men belangrijk vindt. Dat moet hij doen, ook wanneer hij niet thuis is in die belangrijke dingen - want niemand is thuis in publieke zaken!
Vreemdeling: Absoluut!
Gastheer: De filosoof moet dus een goed redenaar zijn: hij moet de aandacht kunnen trekken en houden, en onrust stoken met zijn vragen. Ja waarlijk, ik ben ervan overtuigd dat wie vandaag openbaar wil denken en spreken een weinig op de oude sofisten moet gelijken.
Peripateticus: De theoreticus en de sofist beschouwt gij, als ik u goed begrijp, als twee gezichten van één man, als dezelfde soort in twee gedaantes. Maar is dan ook de staatsman een gedaante van de sofist - of van de filosoof?
Gastheer: Gij hebt meer de gave van het goede begrip dan die van het geduld. Ik zal u antwoorden, door mijn gedachte verder uiteen te zetten. Naar mijn inzicht zal de nieuwe sofist nooit een staatsman zijn. Hij neemt deel aan het spreken op de markt, maar hij verkoopt zijn spreken niet. Hij blijft onafhankelijk tegenover de machtigen en de handelaars, althans dat is zijn streven. Misschien misprijst hij hen diep in zijn hart. Hij neemt deel aan het leven van de polis, maar leeft niet in de politiek. Hij is, men zal mijn beeldspraak wel begrijpen, een horzel op de rug van een paard. Ik meen, vrienden, de vraag die de leidraad was van ons gesprek, eindelijk klaar en duidelijk te hebben beantwoord.
Peripateticus: Maar mijn waarde, gij verwart de dingen meer dan ge ze | |
[pagina 683]
| |
verheldert, zo lijkt het mij. Gij laat uw nieuwe sofist verschijnen in de gedaante van de oude Socrates. Dit is, zoal niet ongeoorloofd, dan toch erg merkwaardig.
Vreemdeling: De verschillen en vooral de tegenstellingen die vroeger helder waren als de hevige klaarte van de middagzon, zijn vervaagd en troebel geworden als modder. Of dit aan de loop der dingen ligt of aan ons geheugen, weet ik niet.
Philibus: Sta mij toe zowel de twist als de weemoed te vermijden, want beide zijn ze ondraaglijk voor het zware hoofd van wie gisteren heeft gefeest. In wat onze gastheer zei steekt veel waars. Alleen kan men blijven twisten over de namen, omdat ze niet samenvallen met de soorten, en over de soorten wordt men het al evenmin snel eens. Hoe men hem ook wil noemen, mij lijkt het dat degene die openbaar en denkend wil spreken, weet moet hebben van de kunst der stijlfiguren. En aan zijn vertrouwdheid met de schijn van de esthetica en de retorica moet hij tenminste die waarheid ontlenen dat niemand zonder meer de ene onverhulde waarheid spreekt. Alleen al daarin kan zijn taak bestaan: onvermoeibaar aan te tonen dat, wanneer iemand zich van het spreekgestoelte meester maakt en beweert dat hij de ene waarheid spreekt en met die waarheid de burgers, het volk en de hele staat wil mennen, hij steeds maar een waarheid spreekt, een van de vele halve waarheden. Ge ziet dat we hier verre zijn van Socrates en zijn volgelingen.
Peripateticus: Wat bedoelt ge daarmee? Kunt ge de hoedanigheden van uw sofist-filosoof, die thuis denkt en openbaar spreekt, nader bepalen?
Philibus: Misschien kan ik onze gastheer helpen in zijn poging om klaarheid te brengen in de vraag. En wel door de twee draden van ons gesprek te verbinden. We hadden het over de feestelijke omwenteling van twintig jaar geleden en over de kleine ontevredenheden en veranderingen die zich steeds weer voordoen in alle geledingen van de staat, maar telkens weer verdwijnen of worden vergeten. Wel, zou de taak van de nieuwe sofist er dan niet in kunnen bestaan deze tekenen van verandering te lezen, de zwakke stemmen van verzet te horen en dat alles aan het licht te brengen en te verwoorden?
Peripateticus: Als uw woorden niet zo helder waren uitgesproken en uw zinnen niet zo vloeiend, zou ik zweren dat ge nog steeds dronken zijt, mijn | |
[pagina 684]
| |
beste Philibus. Van de wijn of van de herinnering aan het feest, dat laat ik in het midden. En als ge nog dronken zijt van de herinnering aan het feest, zou ik evenmin weten of het dat van gisteren betreft of dat van twintig jaar geleden. Mij dunkt dat ge minstens bedwelmd zijt door de vurige woorden van onze vreemde gast. De nieuwe sofist die ge ons voorhoudt, is geen filosoof maar een oproerkraaier of een volksmenner.
Vreemdeling: Misschien is het waar wat ge zegt, maar werd ook niet Socrates zelf, die ge, naar ik meende te horen, zo waardeert, veroordeeld als een volksmisleider?
Philibus: Laat ik mijn standpunt matigen en verstandig zijn. Men kan van de denker niet verwachten dat hij zich daadwerkelijk mengt in het verzet. Misschien kan een denker nooit echt aan de kant van de ontevredenen en lijdenden staan. Misschien kan hij slechts een tijdelijk verbond aangaan met een momentaan verzet. Minstens moet hij het lijden van het verleden verzachten. De nieuwe sofist beschouwt het als zijn taak het machteloze verleden te verdedigen tegen het vergeten, en ook tegen het herschrijven en het zich toeëigenen van dat verleden ten dienste van een grote zaak. Hij moet elke poging om de geschiedenis aaneen te sluiten tot een valse eenheid tegengaan. Het duiden van heden en verleden vanuit de ene waarheid is de nieuwe sofist niet meer vergund. De geschiedenis is, net als de waarheid, in brokstukken uiteengevallen. Verdwenen is de oude eenheid. De nieuwe sofist leert leven met de veelheid.
Gastheer: Dat is een diepzinnige manier om te verwoorden wat ik bedoelde.
Een vrouw: Waarom maakt ge u zorgen om wat voorbij is? Het verleden is niet. Zijn het niet de dwazen die zich inlaten met wat niet bestaat?
Peripateticus: Beslist steekt er waarheid in wat Philibus zegt, maar het is moeilijk om de woorden los te maken van zijn geestdrift. Misschien kunnen we het erover eens zijn dat de openbare denker de overleveringen waarvan hij weet heeft en die hij bestudeert, tot kader neemt om daarin de woorden en gebeurtenissen in de openbaarheid af te wegen.
Vreemdeling: Naar mijn mening moet de denker het verleden herdenken, niet alleen omdat mensen snel vergeten, maar ook omdat het beeld van het | |
[pagina 685]
| |
verleden dat ons voorgehouden wordt, het heden bepaalt en zo ook de toekomst.
Gastheer: Vergeeft u mij, maar is het omgekeerde niet evenzeer waar?
Vreemdeling: Nu ge het zegt. In alle geval kan het niet anders dan dat wie in het openbaar wil denken, ook nadenkt over het heden en zeker ook over de toekomst.
Gastheer: Het valt niet te ontkennen dat dit de laatste tijd niet meer gebruikelijk is. Aan de toekomst denken, dat doen alleen nog de staatslieden en de handelaars, en misschien ook de vrouwen en de landbouwers, maar in beperktere mate.
Philibus: Dat lijkt mij zeer betreurenswaardig.
Een vrouw: Wat bedoelt ge?
Peripateticus: Vrienden, weer voel ik dat de herinnering aan een oude geestdrift zich van u meester maakt. Gij wilt, zoals toen, maar ditmaal in gedachten, uzelf voorbij springen. Laten we binnen ons eigen tijdperk denken, afwachten en waakzaam zijn. Niet met weemoed terugdenken aan feesten waarin roes en politiek aan elkaar ontvlamden. Wat we er nu over verteld hebben, heeft iets van de fabels over het verleden, waarvan jullie nieuwe sofist moest aantonen dat het fabels waren. |
|