Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 783]
| |
Lichaam en macht
| |
[pagina 784]
| |
Het gedisciplineerde lichaamSurveiller et punir. Naissance de la prison is een onderzoek naar het ontstaan van de gevangenis. Maar het is Foucault niet louter om geschiedschrijving te doen, of beter: zijn historische eruditie wordt door een specifieke interesse gedragen. Geschiedenis is voor hem ‘diagnose van het heden’. Hij wil de machtssystemen van nu zichtbaar maken. | |
1. PanopticumIn 1791 verscheen van Jeremy Bentham Panopticon, or the Inspectionhouse. Foucault bestempelt die publikatie als ‘het ei van Colombus in de orde van de politiek’. Waarom vindt hij dat intussen wat vergeten boek zo belangrijk? Bentham beschouwt zijn panopticum in de eerste plaats als een constructieprincipe voor een ideale gevangenis. Het ziet eruit als volgt. Aan de buitenzijde een ringvormig gebouw; in het midden een toren met brede ramen die uitgeven op de binnenzijde van de ring. Het ringvormig gebouw is in cellen verdeeld en in elke daarvan wordt één gevangene ondergebracht. De cellen hebben twee ramen: het ene geeft uit naar binnen en correspondeert met de ramen van de toren, het andere geeft uit naar buiten waardoor het licht naar binnen komt. In de centrale toren bevindt zich een bewaker. Door het licht dat in de cellen binnenvalt kan hij de gevangenen gemakkelijk in het oog houden. Het panopticum is een controlemachine: de macht functioneert niet zozeer door het daadwerkelijk optreden van individuen, maar door de juiste plaatsing van de lichamen in de ruimte, de inval van het licht, de configuratie van de blikken. De bewaker ziet zonder gezien te worden; de gevangenen worden gezien zonder zelf te zien, ze zijn object van informatie, geen subject van communicatie. De gevangene weet niet of hij gezien wordt, wel dat hij op elk moment zichtbaar is. De gedetineerde wordt in zijn lichaam geïndividualiseerd, de macht daarentegen verliest haar individueel karakter: ze werkt automatisch, onafhankelijk van de concrete personen die ze uitoefenen, en ze tendeert er zelfs naar te werken onafhankelijk van haar feitelijke uitoefening zelf. De machine als dusdanig produceert asymmetrische verhoudingen. Het panopticum fungeert tevens als laboratorium van de macht: plaats van onderzoek en experiment m.b.t. het gedrag en zijn veranderbaarheid. Men observeert de gedetineerden. Men beproeft de invloed van diverse typen van straf, aangepast aan de individuele misdadiger. Het panopticum controleert zijn eigen efficiëntie en experimenteert zelfs met zijn eigen | |
[pagina 785]
| |
mechanismen. De doelwitten van de macht zijn tevens kenobjecten: met elk voortschrijden van de macht gaat een groei van kennis gepaard, en met elke vooruitgang van kennis een toename van macht. Bentham beschouwde zijn panopticum niet alleen als een gevangenismodel. Het kon toegepast worden op elke instelling waar personen onder toezicht staan: scholen, internaten, werkplaatsen, gekkenhuizen, hospitalen, armenhuizen, enz. Het heeft een grote aantrekkingskracht uitgeoefend en tot talloze ontwerpen en realisaties aanleiding gegeven. En overal waar het wordt toegepast, leidt het tot een perfectionering van de macht, tot een ‘disciplinaire maatschappij’. | |
2. DisciplinesIn elke maatschappij is het lichaam aan dwang, verplichtingen en verboden onderworpen. Maar in de disciplinaire machtsuitoefening gaat het volgens Foucault om een eigen en heel nieuwe vorm van ‘politieke technologie’ m.b.t. de lichamen. Nieuw is vooreerst de schaal waarop de macht werkt. Ze beoogt het lichaam niet als een geheel, maar in zijn afzonderlijke onderdelen: in zijn bewegingen, houdingen, gebaren, snelheid, enz. De discipline is een ‘politieke anatomie van het detail’. Ook het voorwerp van de controle is nieuw. Het gaat niet meer om de betekenis van de gedragingen, niet om de taal van het lichaam, maar om zijn ‘economie’, de efficiëntie van zijn bewegingen en hun interne organisatie. De disciplines richten zich op de lichaamskrachten, eerder dan op tekens. Nieuw is tenslotte de manier waarop de macht wordt uitgeoefend. Een onafgebroken controle ziet toe op het proces van de activiteit, eerder dan op het resultaat; ze deelt de tijd, de ruimte en de bewegingen in via een nauwgezette code. Foucault definieert de disciplines als de methodes die een gedetailleerde controle op de lichaamsactiviteiten mogelijk maken, de technieken die een constante onderwerping van de lichaamskrachten bewerken en ze een verhouding van volgzaamheid en nuttigheid opleggen. Belangrijk is hierbij dat gehoorzaamheid en nuttigheid elkaar versterken: de discipline manipuleert het lichaam als een machine; ze is erop gericht zijn krachten te vermeerderen, terwijl ze zijn politieke volgzaamheid versterkt, en omgekeerd. De relatie van de macht tot de lichamen is dus niet louter negatief. De macht werkt niet alleen met uitsluiting, verbod, repressie. Ze produceert nuttige lichamen; in functie van hun volgzaamheid moeten de lichaamskrachten gevormd en opgedreven worden. In de kloosters, het leger en de werkplaatsen bestonden sinds lang heel wat disciplinaire procédés. Maar in de 17e en 18e eeuw verspreiden de discipli- | |
[pagina 786]
| |
nes zich over de hele maatschappij. Uit verschillende domeinen afkomstig haken ze op elkaar in, ze imiteren en versterken elkaar, zodat zich langzaam een meer algemene heerschappijvorm gaat aftekenen: een gedetailleerde politieke bezetting van het lichaam, een ‘microfysica van de macht’. Het gaat hier om allerlei technieken die op het eerste gezicht onschuldig lijken, maar die in feite machtsrelaties scheppen en in stand houden. Kenmerkend voor de disciplinaire macht is juist dat ze niet demonstratief te werk gaat: het is een bescheiden en wantrouwende macht, die volgens een berekende, maar permanente economie controleert en domineert. Foucault bespreekt vier disciplinaire procédés die hij met talrijke historische voorbeelden illustreert. 1. De macht verdeelt de lichamen in de ruimte: ze creëert een toestand van permanente zichtbaarheid, bevordert nuttige en verhindert ongewenste communicatie. 2. Ze analyseert, controleert en beheerst de activiteit van de individuen. 3. Ze ent zich direct op de tijd: ze transformeert de levenstijd van de lichamen tot produktieve tijd. 4. En tenslotte is ze als tactiek de kunst om de krachten samen te stellen: ze combineert de onderdelen tot een machine waarvan de effectiviteit groter is dan de som van de delen. ‘Terwijl de juristen en de filosofen in het verdrag een primitief model voor de constructie of de reconstructie van het sociale lichaam zochten, werkten de militairen en de technici van de discipline de procedures uit om de lichamen individueel en collectief te bedwingen’Ga naar voetnoot4. | |
3. OnderzoekOnder de middelen waarvan de disciplines zich bedienen neemt het onderzoek een belangrijke plaats in. Het combineert een reeks machtstechnieken en weetstrategieën m.b.t. de lichamen. Foucault thematiseert drie karakteristieken van het onderzoek. In de eerste plaats keert het onderzoek de verhouding van zien en gezien worden om. Traditioneel etaleerde de macht zichzelf, de onderworpenen bleven in het duister. De disciplinaire macht daarentegen maakt zichzelf onzichtbaar, terwijl ze aan haar onderhorigen een totale en permanente zichtbaarheid oplegt. Vroeger liet de macht zich zien in een politieke ceremonie op een triomferende en nauwelijks te verdragen manier. Maar de discipline heeft haar eigen ceremonie: het onderzoek waarin de subjecten objecten worden van een macht die zich uitsluitend manifesteert als blik. Het onderzoek plaatst de individuen in een veld van documentatie. Er | |
[pagina 787]
| |
ontstaan nieuwe methoden om de individuen te identificeren, te signaleren, te beschrijven, om gemiddelden en normen op te stellen waarmee ze kunnen vergeleken en in een systeem geklasseerd worden. De instellingen zijn laboratoria waar nieuwe schrijfmethodes worden ontwikkeld en technieken om documenten te cumuleren en onderling te laten circuleren. Zo wordt het individu als individu in een veld van weten binnengebracht: het dossier doet zijn intrede, eerst in de disciplines, daarna in het wetenschappelijk vertoog. In het onderzoek komen de tactieken van machtsontplooiing en de technieken van waarheidsontwikkeling samen. Deze samenhang van ‘savoir’ en ‘pouvoir’ m.b.t. de lichamen heeft volgens Foucault het ontstaan van de menswetenschappen mogelijk gemaakt: het onderzoek in de ziekenhuizen had de ‘epistemologische deblokkering’ van de geneeskunde tot gevolg; het onderzoek in de gevangenis staat aan de oorsprong van de criminologie, en het onderzoek op school betekende het begin van de wetenschappelijke pedagogie. Niet toevallig worden die wetenschappen ‘disciplines’ genoemd. ‘De geboorte van de menswetenschappen? Die moet allicht gezocht worden in de weinig roemrijke archieven, waar het moderne spel van dwang op de lichamen, de gebaren en de handelingen werd uitgewerkt’Ga naar voetnoot5. | |
Gezondheidszorg en biopolitiekDe macht heeft zich nog in een andere vorm van het lichaam meester gemaakt. Foucault bestempelt die als biopolitiek van de bevolking. De disciplines kwamen eerst tot stand. Ze waren gericht op het lichaam als machine: ze beoogden zijn krachten ten volle te gebruiken, de nuttigheid en volgzaamheid ervan op te voeren en in efficiënte controlesystemen te integreren. De tweede strategie (reeks strategieën), die omstreeks 1750 ontstond, viseert het lichaam als soort: d.w.z. het lichaam als drager van biologische processen zoals voortplanting, geboorte en sterfte, een lichaam met een bepaalde duur en kwaliteit van zijn leven. De menselijke soort wordt object van politieke investeringen, en regulerende controles. Tegen de achtergrond van die biopolitiek situeert Foucault de opkomst van de gezondheidszorg in de 18e eeuw. In feite ontstond de gezondheids- | |
[pagina 788]
| |
zorg op het snijpunt van twee assen: een nieuwe economie van de armenzorg en een biopolitiek van de bevolking. | |
1. GezondheidszorgIn de eerste plaats wordt de gezondheidszorg gekarakteriseerd door het feit dat de geneeskunde zich van de armenzorg losmaakt. Buiten enkele grensgevallen (b.v. maatregelen tegen epidemieën, quarantaines in grote havens) vormde de geneeskunde tot het einde van de 17e eeuw een onderdeel van de globale armenzorg. Ze richtte zich tot de belangrijke, maar ongedifferentieerde groep van de ‘arme zieken’, en hield zich bezig met heel uiteenlopende zaken zoals het uitdelen van voedsel en kleren, de opvang van vondelingen, elementair onderwijs en morele (her)opvoeding, het openhouden van ateliers; ze bood onderdak aan bejaarden en gebrekkigen, en hield waar nodig toezicht op labiele elementen zoals bedelaars en zwervers. De rol van de therapie bleef in de ‘hospitalen’ beperkt tot de allernoodzakelijkste hulp om te overleven. Die polyvalente armenzorg komt in de 18e eeuw als niet-economisch steeds meer onder kritiek te staan: de liefdadigheid is duur en werkt luiheid in de hand. De categorie ‘arme’ moet plaats maken voor een hele serie functionele onderscheidingen: goede en slechte armen, luierikken en onvrijwillig werklozen, wie wel en wie niet tot arbeid in staat is. In plaats van een globale ‘sacralisatie’ van de armoede komt een analyse van de voorwaarden en de gevolgen van werkloosheid. Men wil de armen nuttig maken door ze in het beste geval aan het produktieapparaat te binden, of minstens de kosten die ze voor de maatschappij meebrengen, zo veel mogelijk te drukken. In een dergelijke context van nuttigheidsoverwegingen worden ziekte en gezondheid een specifiek probleem. | |
2. BiopolitiekBovendien brengt Foucault de opkomst van de gezondheidszorg met een ander en ruimer proces in verband: de biopolitiek, waarbij de gezondheid en het leven in het algemeen een van de belangrijkste doelstellingen van de macht werden. Niet langer achtte men het voldoende dat een regering alleen maar ‘wijs’ zou handelen, d.w.z. zich tot het verdedigen van het grondgebied en het (doen) eerbiedigen van wetten en tradities zou beperken. Ze is in de eerste plaats verantwoordelijk voor het algemeen welzijn. Hiermee samengaand duikt een begrip op dat zich gedurende de 18e eeuw zal doorzetten en aan belang winnen: de bevolking (population), opgevat als een eigensoortige entiteit die niet samenvalt met de som van de individuen en zelfs niet met het volk. De bevolking bezit een groeipercentage, | |
[pagina 789]
| |
een ouderdomspiramide, een huwelijks-, een ziekte- en een sterftecijfer. Er zijn een aantal factoren die op de bevolking invloed uitoefenen, die noodzakelijk zijn voor haar overleven, haar ontwikkeling mogelijk maken en haar welzijn bevorderen. Dat geheel valt te manipuleren via een systeem van specifieke ingrepen: een technologie van de bevolking. Het geheel van middelen dat hiertoe ingezet wordt valt onder de benaming ‘politie’. De politie is geen homogeen apparaat, maar omvat een hele reeks voorschriften en instellingen. Haar domein is heel wat ruimer dan de strikte ordehandhaving. Ze is verantwoordelijk voor de naleving van economische reglementeringen (m.b.t. de circulatie van goederen, fabrikageprocédes, verplichtingen ten opzichte van beroepsgenoten en cliënten); ze staat in voor de openbare orde (toezicht op gevaarlijke individuen, jacht op vagebonden en eventueel op bedelaars, vervolgen van misdadigers); ze ziet toe op de aanleg van wegen en de bouw van steden (ligging van de verschillende wijken, hun belichting en verluchting, het rioleringsstelsel, de situering van kerkhoven, slachthuizen en ververijen, enz.), ze waakt over het naleven van de regels m.b.t. de hygiëne (de kwaliteit van de goederen die te koop worden aangeboden, de watervoorziening, de netheid van huizen en straten, het voorkomen en bestrijden van epidemieën). De politie staat zo in voor een volledig en berekend beheer van het maatschappelijk lichaam: het gaat hierbij om een samengestelde materiële realiteit die naast de lichamen van de individuen ook alle materiële elementen bevat die de duur en de kwaliteit van hun leven bevorderen of bedreigen. | |
3. Medicalisering van de maatschappijIn die context speelt zich een belangrijke vermaatschappelijking van de geneeskunde en een medicalisering van de maatschappij af. Men eist dat de artsen op alle punten van de maatschappelijke ruimte en op elk moment van de tijd toezicht zouden uitoefenen. Men houdt zich bezig met het probleem van de vestiging van artsen op het platteland. Men wil van elk departement een medische kaart opstellen: men verlangt een statistische gezondheidscontrole aan de hand van het geboorten- en overlijdensregister, dat de levenswijze, de ziekten en de doodsoorzaken moet vermelden; de redenen van de afkeuring voor de militaire dienst moeten in detail worden aangegeven. Een bevoorrecht medisch corps zou de artsen moeten controleren, en de politieke autoriteiten zouden toezicht uitoefenen op de geneeskunde in haar geheel. In de jaren rond de Franse revolutie ontstond de idee van een genationaliseerde medische stand georganiseerd zoals de clerus, die op het niveau van het lichaam over soortgelijke volmachten zou beschikken als de clerus m.b.t. de zielen. En alsof dat nog niet volstond, | |
[pagina 790]
| |
eist men dat het bewustzijn van elke individu medisch geïnformeerd wordt: iedere burger moet over de nodige medische kennis beschikken, en elke arts moet naast zijn therapie en toezicht nog aan opvoeding en onderricht doen, want de beste manier om ziekten te voorkomen is de verbreiding van de medische kennis. Er gebeurt in die politieke geneeskunde een belangrijke verschuiving van ‘gezondheid’ naar ‘normaliteit’. De geneeskunde mag niet langer alleen maar de kennis en praktijk van de therapeutische technieken omvatten. In dienst van het algemeen welzijn zal ze ook een weten van de gezonde mens zijn: zowel van de niet-zieke als van de modelmens. In het beheer van de bevolking maakt ze aanspraak op een normatieve rol: ze verstrekt niet alleen adviezen over een bezonnen levenswijze, maar dicteert de normen voor de lichamelijke en morele verhoudingen tussen het individu en de maatschappij. ‘De medische ruimte kan met de maatschappelijke ruimte samenvallen, of liever, ze doorkruisen en helemaal doordringen’Ga naar voetnoot6. | |
Fragmenten voor een machtstheorieHet bestuur van de lichamen (de disciplines) en het berekende beheer van het leven (de bevolkingspolitiek) brachten een diepgaande verandering van de machtsuitoefening teweeg. In zijn onderzoek naar de gevangenis en de gezondheidszorg, maar ook in zijn Histoire de la sexualité b.v., wil Foucault een nieuwe theorie van de macht uitwerken en uitproberen. Of bescheidener uitgedrukt, want Foucault huivert voor omvattende theorieën: hij wil een aantal fragmenten bieden om adequater te vatten hoe de macht in onze maatschappij te werk gaat. Hij wil vooral enkele uitgangspunten van de traditionele (ook linkse) machtsopvatting ter discussie stellen. | |
1. Macht is geen bezitVooreerst plaatst Foucault vraagtekens bij het theoretische schema van de toeëigening van de macht, d.w.z. de voorstelling dat macht iets is dat sommige individuen of groepen bezitten en andere niet. Volgens Foucault hanteren zowel de liberate contracttheorie als het marxisme dit model. Welnu, de formule ‘u heeft de macht’ kan eventueel als slogan werken, voor een historische analyse deugt ze niet. De macht is geen bezit, maar | |
[pagina 791]
| |
een complex geheel van krachtsverhoudingen: van heterogene tactieken, die op een welbepaald territorium opduiken, telkens vanuit specifieke voorwaarden en noodzakelijkheden. Ze is geen ding, maar een gebeuren. Macht wordt niet toegeëigend, ze werkt en bewerkt, ze speelt en riskeert zich; ze is geen contract, maar strijd. Hiermee samenhangend verzet Foucault zich tegen het vaak gehanteerde schema activiteit-passiviteit, machthebbers vs. machtelozen. De macht is niet monolitisch en staat dan ook nooit geheel aan één kant. Zeker komen er in het machtsveld geprivilegieerde plaatsen voor: posities van méérmacht en van overmacht. Maar macht roept ook steeds verzet op: velerlei in tijd en ruimte uitgezaaide haarden van weerstand, die sommige plaatsen van het lichaam aansteken, tot bepaalde gedragingen bewegen of momenten van het leven investeren, vormen van tegenweten opwekken en in de krachtsverhoudingen de rol van tegenstander en doelwit spelen, maar tegelijk van steunpunt. Het verzet is niet zomaar een negatieve afdruk, de passieve keerzijde van de dominantie, en als dusdanig steeds gedoemd om de nederlaag te lijden. Het vormt integendeel de andere term van de machtsverhoudingen en verzet is medeconstitutief voor de macht zelf. Daarom is de macht ook dynamisch en wisselend. De krachtsverhoudingen zijn in een spel van onophoudende en onvoorspelbare veranderingen verwikkeld. Foucault loochent niet het bestaan van grotere machtsdelingen, maar die vormen slechts momentane fixaties in een beweeglijk proces, een tijdelijke configuratie van machtspunten. | |
2. De macht is niet gelokaliseerdTen tweede bekritiseert Foucault het thema van de lokalisatie van de macht: haar identificatie met politieke structuren en meer bepaald met staatsapparaten. Eerder dan gelokaliseerd is de macht uitgezaaid: ze stroomt tot in de fijnste vertakkingen van het maatschappelijk lichaam (woon- en buurtverhoudingen, gezin, seksuele relaties) en transformeert de lichamen van de individuen tot in hun organen, in hun verrichtingen en hun elementairste ritmes. Hoe ver we ook gaan in het sociale netwerk, altijd treffen we de macht aan als iets dat ‘doorloopt’, werkt en bewerkt. Het staatsapparaat is volgens Foucault slechts een concentratie van machten die veel verder reiken: pas in tweede instantie worden de lokale machten gecentreerd, eventueel verstatelijkt. En zelfs de typische staatsinstellingen hebben een ‘disciplinair supplement’ dat veel meer omvat dan hun politieke of juridische functie. Dat heeft als praktisch gevolg dat noch de overname, noch de vernietiging van het staatsapparaat volstaat om een bepaald type van macht te veran- | |
[pagina 792]
| |
deren of te vernietigen. Op de vraag of het voor de gevangenen zin heeft om zich van de centrale toren meester te maken, antwoordt Foucault: ‘Jawel, als dat niet de uiteindelijke zin van de operatie is. Als de gevangenen het panoptisch dispositief laten functioneren en zelf plaats nemen in de toren, is dat dan veel beter dan het regime van de bewakers?’Ga naar voetnoot7. | |
3. De macht is geen bovenbouwWe moeten ons ten derde bevrijden van het thema van de onderschikking: de voorstelling die de macht aan het economische ondergeschikt maakt, m.a.w. macht identificeert met instandhouding, voortzetting en reproduktie van een economische produktiewijze. Foucault stelt daartegenover het immanentieprincipe. De machtsverhoudingen zijn niet uitwendig aan het economische proces; ze vormen geen bovenbouw die slechts een verbiedende of bevestigende rol achteraf speelt. In feite is de macht één van de constitutieve elementen van de produktiewijze, ze functioned! in het hart van de produktiewijze zelf. De functie van de disciplinaire technieken b.v. was niet het voortbestaan van een produktiewijze te verzekeren, maar deze veeleer tot stand te helpen brengen. Het eerste probleem van de industriële maatschappij bestond er namelijk in de levenskrachten van de individuen tot arbeidskrachten te transformeren, hun levenstijd tot arbeidstijd (en dat eerder dan hun bewustzijn te vormen). De menselijke existentie is niet van nature arbeid, zoals Marx beweert; ze is op de eerste plaats ‘lust, ongedurigheid, feest, rust, behoeften, toevalligheden, begeerten, gewelddadigheden, roverijen, enz.’Ga naar voetnoot8. Het kapitaal moest heel die discontinue en explosieve energie transformeren tot continue en op de markt aangeboden arbeidskracht. De installatie van systemen van micromacht was er juist op gericht de individuele tijd aan de produktietijd te schakelen: gewoontevorming is de techniek waardoor de bezitlozen aan het produktieapparaat werden gebonden. Welnu, dat was constitutief voor de industriële produktiewijze: heel de economie vóóronderstelt deze disciplineringsmechanismen die reeds binnen het economische veld werkzaam zijn. Gilles Deleuze typeert Foucaults positie treffend: ‘Het piramidale dat nog in het marxistisch beeld aanwezig is, wordt in de functionele microanalyse vervangen door een strikte immanentie, waarin de brandpunten van de macht en de disciplinaire technieken evenzovele segmenten vormen die | |
[pagina 793]
| |
zich aan elkaar schakelen, en waar een massa van individuen met lichaam en ziel doorheen stroomt of in verblijft’Ga naar voetnoot9. | |
4. De macht produceert niet alleen ideologieTen vierde verzet Foucault zich tegen het thema dat de macht binnen de orde van het weten alleen ideologie tot stand zou brengen. Men stelt het dan voor alsof het ware weten zich buiten de macht zou bevinden. Onder invloed van de macht zou de kennis geperverteerd worden tot ‘verkeerd bewustzijn’, niet-weten. De taak van de intellectueel zou zijn: in een waarheidsvertoog de grenzen van de legitieme machtsuitoefening vast te leggen en vormen van ideologie als onwaar bewustzijn te ontmaskeren. Volgens Foucault is deze opvatting vooreerst illusorisch: alsof het weten voorbestemd zou zijn om zich aan de macht te onttrekken. Bovendien kadert ze in een negatieve definitie van de macht, die op haar juridische vorm teruggaat: de macht zou enkel verhinderen, verdringen en verdraaien; in de orde van het weten zou ze enkel bedrog en onwaarheid veroorzaken. La volonté et le savoir laat juist zien hoe de macht als stimulans tot weten m.b.t. seksualiteit werkzaam is. In Surveiller et punir merkt Foucault op: ‘Men moet ermee ophouden de machtseffecten altijd negatief te beschrijven: de macht “sluit uit”, “verdrukt”, “verdringt”, “censureert”, “abstraheert”, “maskeert”, “verbergt”. In feite produceert de macht: ze produceert realiteit; ze produceert domeinen van objecten en waarheidsrituelen. Het individu en de kennis die men ervan kan krijgen, steunen op die produktie’Ga naar voetnoot10. Op basis van haar produktief karakter stelt Foucault dat de macht zich niet ophoudt binnen het alternatief: geweld of ideologie. Elk punt van de machtsuitoefening is een plaats waar het weten ontstaat, en omgekeerd is elk gevestigd weten een steunpunt van de macht. Een ‘politieke geschiedenis van de waarheid’ moet laten zien dat de waarheid niet van nature vrij is, maar helemaal van machtsverhoudingen doortrokken. Eén van de voornaamste effecten van de macht is juist apparaten en velden van weten te scheppen waarbinnen machtseffecten mogelijk worden. En omgekeerd draagt en versterkt elk weten machtsverhoudingen: het roept differences in het leven, polen waartussen zich krachtsverhoudingen afspelen. De samenhang van macht en weten is een lievelingsthema van Foucault: ‘Ik zou kunnen zeggen dat we door de macht gedwongen worden om de waarheid te produceren: de macht eist het, ze heeft de waarheid nodig om te functioneren. We moeten de waarheid spreken; we zijn ertoe gedwongen of | |
[pagina 794]
| |
veroordeeld de waarheid te bekennen of ze te vinden. De macht houdt niet op ons te ondervragen, te onderzoeken, te registreren; ze institutionaliseert het zoeken naar waarheid, ze professionaliseert en beloont het. In de grond moeten we de waarheid produceren zoals we rijkdommen moeten produceren, ja we moeten zelfs de waarheid produceren om rijkdommen te kunnen produceren’Ga naar voetnoot11. Maar ook de verhouding van de macht tot het weten is nooit éénduidig en stabiel. De vertogen zijn niet voor eens en altijd aan de macht onderworpen; evenmin zijn ze zonder meer tegen de macht gericht. Ze zijn verwikkeld in een complex en wisselend spel waarin ze zowel macht creëren als machtseffect zijn, maar ook hindernis voor de macht, haard van verzet en aangrijpingspunt voor tegengestelde strategieën. Er kunnen verschillende en zelfs contradictorische vertogen binnen één strategic gevoerd worden, maar de vertogen kunnen ook tussen tegengestelde strategieën circuleren zonder van vorm te veranderen. Evenzo het zwijgen: het geheim beschermt de macht, het biedt een ankerplaats voor haar verboden. Maar tegelijk verslapt het haar greep, en schept min of meer duistere vormen van tolerantie. | |
SlotbeschouwingIn de eerste plaats lijkt Foucault mij overtuigd van de eigen, kritische maar bescheiden rol van de intellectueel in onze maatschappij. Hij wil geen globale machtstheorie construeren, slechts fragmenten aanbrengen, vooral de gebruikelijke modellen bevragen, gemakkelijk gehanteerde (en daardoor verlammende) begrippen in beweging brengen. Hij heeft een afkeer van de ‘intellectueel-woordvoerder’ die over dé sleutel voor een maatschappijanalyse zou beschikken en in naam van de mensen decreteren wat moet gebeuren. Liever moeten de betrokkenen zelf het woord nemen! De filosoof kan alleen maar aanwijzen wat hun creativiteit in de weg staat of hun spreken deformeert. Zo wil Foucault ruimte scheppen voor heel lokale en partiële vormen van strijd. ‘Heel mijn werk bestaat erin aan te tonen dat de geschiedenis doorkruist wordt door strategische verhoudingen die beweeglijk en dus veranderbaar zijn. Op voorwaarde natuurlijk dat de betrokkenen de politieke moed opbrengen om de zaken te veranderen.’Ga naar voetnoot12. |
|