Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 959]
| |
Streven aug.-sept. 1986 | |
[pagina 961]
| |
De Filippijnen: hoe moet het verder?
| |
[pagina 962]
| |
dokwerkers? Er waren er nogal wat, dat wel, ik heb zelf met enkelen staan praten. Maar hun aandeel was verhoudingsgewijze niet zo groot, de middenklassen waren oververtegenwoordigd. Bedenk daarbij dat het vooral in de slums was dat Marcos de verkiezingen had ‘gewonnen’. Niet dat de armen zoveel van Marcos te verwachten hadden, maar zij waren wel gemakkelijker bereid hun stem te verkopen. Hun miserie had hun allang geleerd aan verkiezingen mee te doen zoals ze meedoen aan hanengevechten: het is opwindend en ontspannend, en als je maar ver genoeg uit de buurt blijft zodat je er geen schrammen bij oploopt, als je maar op de juiste haan wedt, pik je misschien nog een voordeeltje mee. Maar toen het spelletje van de verkiezingen eenmaal afgelopen was, hadden de meesten van hen het weer veel te druk met het bijeenscharrelen van hun levensonderhoud om ook nog aan de ‘revolutie’ te kunnen meedoen. Als ze al georganiseerd waren, dan door groepen die juist niet aan die ‘nep-revolutie’ wilden deelnemen. Overigens weten zij allang dat zij bij dat soort dingen nooit méér te winnen of te verliezen hebben dan bij een hanengevecht. En dat is inderdaad ook míjn vraag. Was de februari-omwenteling meer dan een politieke revolutie die alleen maar een andere elite aan de macht bracht? Of was ze het begin van een sociale revolutie met het oog op een rechtvaardiger samenleving? Liberté, fraternité, égalité: We hebben een stuk vrijheid veroverd, we hebben een euforie van broederlijkheid beleefd. Zal nu ook gelijkheid volgen? | |
OngelijkheidDe ongelijkheid in onze maatschappij is voor de Filipinos zelf bijna zo vanzelfsprekend geworden als de wisseling der seizoenen. Het schandalige contrast tussen de krotten van Tondo en de obscene luxe in Corinthian Gardens zíe je nog maar als je er een buitenlander in rondleidt en je het met de ogen van een buitenstaander bekijkt. De kinderen van een suikerplanter op Negros groeien op in alle comfort, die van zijn landarbeiders houden aan ondervoeding en gastroenteritis, als ze er al niet vroegtijdig aan sterven, blijvende hersenletsels over. De inkomensverschillen zijn met de jaren nog groter geworden: het gemiddelde reële inkomen is gedaald, de armen geraken steeds minder aan betaalde arbeid, steeds meer mensen komen in de laagst betaalde banen terecht. In 1984 schreef de economische faculteit van de Universiteit van de Filippijnen in een rapport: ‘Het feit dat de inkomensverschillen over het algemeen toenemen, is op zichzelf al | |
[pagina 963]
| |
zorgwekkend, maar ronduit alarmerend is het feit dat de mensen met het laagste inkomen daar het zwaarst door worden getroffen’. Hetzelfde geldt voor onderwijsgelegenheid, gezondheidszorgen, sociale voorzieningen (ook die voorzieningen die op papier voor de armen bedoeld zijn), hetzelfde geldt voor fysieke veiligheid en gelijkheid voor de wet. Overal trekken de armen aan het kortste eind. Ik zou wel eens een studie willen maken van de sociale overheidsuitgaven - een titel ervoor heb ik al: ‘De subversie van de sociale voorzieningen’ - en de mechanismen onderzoeken die maken dat voorzieningen die bedoeld zijn om de situatie van de armen te verbeteren, uitgehold worden of door minder behoeftigen ‘gekaapt’ en voor hun eigen profijt aangewendGa naar voetnoot2. Ik zal nooit vergeten wat ik een paar jaar geleden eens meemaakte. Op een regenachtige morgen zocht ik in de vallei onder de Tagaytay Ridge mijn weg naar een barrio waar ik een gezondheidsprogramma wilde gaan bekijken dat daar door de plaatselijke gemeenschap was opgezet. Halfweg kon ik er niet meer door. Een neerdonderende lawine van stenen en modder versperde het pad. Wat was er aan de hand? Boven op de heuvel waren ze met nivelleringswerken bezig en bulldozers kipten alles gewoon naar beneden. Dat was waarschijnlijk goedkoper dan het weg te voeren met vrachtwagens. Maar stenen en modder verwoestten de grond van de kleine boeren in de vallei, velden hun kokosbomen, beschadigden hun huizen en vaagden het pad weg waarlangs ze hun produkten naar de markt brachten. Ten gerieve van de welgestelden en machtigen mocht vernieling neerstorten op alles wat de armen en zwakken hebben, alles waarvan ze moeten leven. | |
Traditionele patroon-cliënt-relatieOngelijkheid en onrechtvaardigheid zijn niet alleen aan Marcos en zijn vriendjes te wijten. Onder Marcos zijn ze verergerd, maar ze bestonden al lang voor hem. Ze wortelen in de structuur zelf van ons economisch en politiek bestel, een structuur waarin verschillende vormen van macht - de economische macht, de politieke macht en de brutale macht van het geweer - hand in hand gaan, elkaar wederzijds aanvullen en versterken en, | |
[pagina 964]
| |
niet geremd door enige zin voor gemeenschapswaarden of respect voor de staatsinstellingen, steeds verder in de handen van een kleine elite geconcentreerd raken. In onze economie gaat het leeuweaandeel van de winsten naar diegenen die de schaarse hulpbronnen in handen hebben: grond, kapitaal, krediet, beter onderwijs, de laatste jaren steeds meer naar hen die de hand konden leggen op de ‘zenuwknopen’ van het economisch proces: de kopraproduktie, de suikermarkt, de petroleumimport. Die kleine minderheid dicteert háár voorwaarden en stapelt enorme winsten op, zonder zelf ook maar enige bijdrage van betekenis aan het produktieproces te leveren. Hun economische en financiële macht gebruiken zij om politieke macht te kopen en die kan zonodig aangevuld en versterkt worden door de macht van de wapens. Macht heeft zo met de jaren macht gegenereerd en deze dicteert de economie: het ontwikkelingsbeleid, het belastingsysteem, de nationale begroting, de politiek ten aanzien van vakbonden en landbouwersorganisaties. Geen wonder dat het nationale inkomen, alle wetten van de zwaartekracht ten spijt, ‘omhoog druppelt’ naar de top van de machtspiramide. Ik weet dat dit ook elders gebeurt. Maar typisch voor de Filippijnen is het maatschappelijk relatiepatroon dat eraan ten grondslag en diep in de Filipino-mentaliteit verankerd ligt: een patroon-cliënt-relatie, waarin ‘deugden’ als utang na loob, dank voor gekregen gunsten, en lakas, invloed en prestige, van oudsher een enorme culturele rol spelen. Twintig jaar geleden werd dit me voor het eerst duidelijk toen een Amerikaanse vriend me vertelde wat hij op een verjaardagsfeest van een rijke Filipino had meegemaakt. Tijdens de party zette een groepje gasten zich in de tuin aan een spelletje eenentwintigen. Mijn vriend sloeg het spelletje gade, zag wat voor schandaleuze bedragen er werden ingezet en werd ineens gewaar dat de chauffeurs van de heren over de omheining stonden toe te kijken. Hij dacht bij zichzelf: ‘Dat is toch al te gek. Er ligt hier meer geld op tafel dan een van die chauffeurs in een jaar verdient. Is er een cynischer middel te bedenken om hun duidelijk te maken dat ze alleen maar goed zijn om uitgebuit te worden?’ Maar tot zijn verbazing stonden alle chauffeurs als gekken hún baas aan te moedigen opdat hij zou winnen! Hoe is dit soort ‘loyauteit’ te verklaren? Misschien hopen ze dat, als hun baas wint, hij hun op de terugweg een paar peso's balato, een deeltje in de winst toeschuift. Maar er is hier nog iets anders aan de hand. Zo'n chauffeur ziet zichzelf niet als behorend tot de ‘klasse’ van chauffeurs, als iemand die gemeenschappelijke belangen heeft met de andere chauffeurs, maar veeleer als dé chauffeur van meneer die en die. Zijn sociale identiteit, zijn plaats in de maatschappij wordt bepaald door zijn relatie tot zijn baas; ja, | |
[pagina 965]
| |
zijn aanzien onder de chauffeurs wordt bepaald door de standing van zijn baas: als deze een grote meneer is onder de groten, is hij een grote meneer onder de kleintjes. Dit is geen louter economische relatie meer: zoveel peso's voor zoveel uren werk, het is ook een sociale band, een beschermeling-beschermheer-relatie: in ruil voor de loyauteit, de afhankelijkheid en de utang na loob die hij zijn werkgever verschuldigd is, krijgt hij een zekere veiligheid, bescherming en bijstand in tijden van nood. En hoe rijker, hoe invloedrijker de baas is, des te meer is zijn ‘beschermheerschap’ waard. In de landbouw, in de verhouding tussen de grootgrondbezitter en zijn pachters, komt dit relatiemodel in zijn meest uitgesproken vorm voor. Maar hier zijn meer niveaus te onderscheiden. De pachters zijn afhankelijk van de landeigenaar; die hangt zelf af van een lokale geldschieter; de geldschieter of bankier dankt zijn positie aan zijn relaties met wie het op provinciaal vlak politiek en economisch voor het zeggen hebben; en die hebben hun connecties met de machthebbers in Manila, als het al niet met het Malacañang het presidentiële paleis zelf is. Op die manier ontstaat een keten van afhankelijkheid, die van onderaan, van de economisch aan zijn patroon uitgeleverde kleine man, reikt tot de top van het systeem. In een schemaatje voorgesteld, geeft dat het volgende: fig. 1
Kwamen er nu verkiezingen, dan werd die patroon-cliënt-piramide nog iets meer: het raamwerk van een politieke partij. De heren beriepen zich op de utang na loob die hun verschuldigd was en hun beschermelingen ontpopten zich als politieke liders, partijmilitanten die bij hun verwanten, vrienden en mensen die bij hén dan weer in het krijt stonden, stemmen wierven voor de kandidaat van hun heer. In ruil voor de bescherming die het systeem hun van bovenaf verleende, werd van hen verwacht dat zij ervoor zorgden dat de stemmen naar boven toe gingen. Kwam hun patroon of diens kandidaat als overwinnaar uit de bus, dan konden de kleintjes wel op een of andere beloning rekenen (een job, een projectje voor het dorp), maar nooit op een serieuze verandering van het beleid ten bate van de hele rurale gemeenschap. De armen van de verliezende partij werden, in de | |
[pagina 966]
| |
hoop op betere tijden, misschien nog door de magere jaren heen geholpen, als hun baas ten minste rijk genoeg was. Of deze verwisselde gewoon van kamp, kreeg zo weer een plaatsje in het netwerk van beschermende relaties en kon zijn aanhang aan zich blijven binden. | |
Verbroken relatie en opkomend conflictDat was het traditionele maatschappelijke relatiepatroon in de Filippijnse samenleving. De laatste twintig jaar is daar veel in veranderd. Dezelfde centraliserende economische en politieke krachten die deze structuur hebben ontwikkeld, hebben ze ook aan de basis aangetast. Naarmate de piramide hoger werd en meer niveaus kreeg, kwam de besluitvorming verder af te liggen van de gewone mensen en van de simpele interactie tussen de kleine man onderaan en zijn lokale of persoonlijke beschermheer net boven hem. Met de commercialisering van de landbouw was het voor de grondbezitter niet zo gemakkelijk meer zijn pachters renteloze leningen toe te staan. Met de bevolkingsgroei werd de grond schaarser, er kwamen steeds meer landarbeiders zonder grond die graag de plaats van een pachter wilden innemen. Het machtsevenwicht werd verstoord. De landeigenaar voelde zich niet langer ‘vaderlijk’ verantwoordelijk voor zijn ‘beschermelingen’. Sommigen trokken zelfs naar de stad, lieten hun bedrijf over aan een katiwala, een toezichter, die zich ermee tevreden stelde regelmatig de canon, het heredeel van de oogst, te innen en zich verder van de pachters niets aantrok. In de ogen van de pachter was dit een schending van zijn recht op veiligheid in ruil voor afhankelijkheid, het stelsel verloor wat hem betrof alle rechtsgrond. Waarom zou hij bij verkiezingen nog stemmen voor de kandidaat van zijn landheer als er geen utang na loob meer was, hoe kon hij nog stemmen werven voor een beschermheer die niets meer voor zijn mensen deed? De solidariteit op basis van een paternalistische hiërarchie maakte plaats voor rivaliteiten die bitter uitgevochten werden met behulp van wapens, huurmoordenaars en omkoperij. Tot mensen van buiten ten tonele verschenen en een ander relatiemodel kwamen preken, niet langer hiërarchisch en verticaal maar horizontaal: de armen moesten zich als klasse organiseren, in boerenorganisaties of in radicalere bewegingen. Landeigenaars en plaatselijke politici beschouwden deze activisten als ‘subversieven’ die het traditionele systeem omver wilden werpen en vaak gingen zij er met geweld tegenaan. Tegen het einde van de jaren 60 werd het duidelijk dat tussen beide relatiemodellen een bloedig conflict welhaast niet meer te vermijden was. | |
[pagina 967]
| |
Ik heb de landbouw en het pachtstelsel gekozen om te illustreren hoe het traditionele samenlevingsmodel door een ander werd verdrongen. Maar hetzelfde gebeurde overal elders. Ook de kleineren die naar de stad togen, raakten betrokken in de arbeidersbeweging en de stedelijke maatschappijordening; als zij, als zelfstandigen of bedienden, tot de middenklasse opklommen, steunde hun bestaanszekerheid niet langer op het oude patronaatsverband, maar op hun eigen vaardigheid en bekwaamheid én hun bankrekening. Maar het proces van de vervreemding uit het traditionele bestel was in wezen hetzelfde. Bovendien geloof ik dat het Marcosregime het conflict tussen beide organisatiemodellen nog geweldig verscherpt heeft. Marcos wilde met zijn samahang nayon, zijn volkscoöperaties, het oude systeem handhaven en alle basisorganisaties vernietigen of onder controle krijgen. Maar juist die onderdrukking heeft de positie van de meer radicale, ondergrondse, klassebewuste bewegingen versterkt. | |
Revolutie in twee fasenHet bovenstaande heeft misschien duidelijk gemaakt wat ik met mijn vraag in het begin bedoelde: hebben wij een sociale revolutie meegemaakt of voorlopig alleen maar een politieke? Het is, om te beginnen, nogal evident dat de revolutie grotendeels door de middenklasse en andere groepen die tot op zekere hoogte het traditionele systeem verlaten hebben, op gang werd gebracht, in ieder geval niet door de traditionele elites die, zoals vroeger, hun cliënten zouden hebben gemobiliseerd. Maar je kunt ook niet zeggen dat de februari-revolte bewust bedoeld was om de sociale structuur van onze maatschappij te veranderen, om de traditionele concentratie van macht en rijkdom te breken. De bedoeling was eerder ons te bevrijden van een politiek systeem dat corrupt en oppressief was geworden. De mensen die in februari zo massaal op straat kwamen, stond niet een nieuw maatschappijmodel voor ogen. Maar dat belet niet dat zij misschien toch de weg daartoe geëffend hebben. Dat realiseerde ik me iets concreter toen ik onlangs terugdacht aan een vergelijkende studie over revoluties in de wereldgeschiedenisGa naar voetnoot3. Vaak zijn daarin volgens de auteur enkele gemeenschappelijke patronen terug te vinden, Ik neem er hier slechts die uit die me op de Filippijnse ‘revolutie’ toepasselijk lijken. | |
[pagina 968]
| |
4. Zelfs wanneer de revolutionaire oppositie tegen het regime één blok vormt, brengt de ineenstorting van het oude regime uiteindelijk conflicten binnen de revolutionaire oppositie aan het licht. Na een korte periode van euforie over de val van het oude regime neemt de verdeeldheid snel toe. Het éne blok valt uiteen, doorgaans in conservatieven, die de verandering zo beperkt mogelijk willen houden (velen van hen keren uiteindelijk terug naar het oude regime), radicalen, die op snelle en diepgaande verandering aansturen, en gematigden die een middenkoers voorstaan.
5. De eersten die de teugels van de staat in handen nemen, zijn gematigde reformisten.
6. Terwijl dezen met voorzichtige hervormingen hun bewind trachten uit te bouwen, daarbij vaak gebruik makend van organisatievormen die uit het oude regime zijn overgebleven, ontstaan alternatieve, radicalere groepen die de massa mobiliseren voor een nieuw maatschappijmodel.
7. De grote veranderingen in de organisatie en de heersende ideologie van een maatschappij die volgen op een succesvolle revolutie, treden niet op direct na de val van het oude regime, maar pas wanneer de radicale, alternatieve, massa-mobiliserende organisaties erin slagen de gematigden te verdringen. Dit gebeurt meestal omdat de reformisten, in zoverre zij op continuïteit aansturen, voor dezelfde onoplosbare problemen komen te staan als die de val van het oude regime veroorzaakt hebben: zij zijn al evenmin bij machte om de nijpende economische of militaire problemen het hoofd te bieden. Het succes van de radicalen is doorgaans te danken aan het feit dat zij extreme maatregelen durven nemen, zowel om de dringende problemen aan te pakken als om hun bewind veilig te stellen.
Met dit patroon en de Filippijnse realiteit voor ogen, geloof ik dat wij voorlopig nog maar de eerste, de politieke fase van een revolutie-in-tweefasen hebben meegemaakt. De tweede moet nog komen. Hoe die eruit zal zien, hangt af van de vraag hoe de politieke krachten die nu het veld bezetten, zich tot elkaar verhouden en volgens welk principe van maatschappelijke ordening zij de Filippijnse samenleving willen reorganiseren. Wat het eerste betreft, staat ons op lange termijn een krachtmeting te wachten tussen President Aquino en haar omgeving enerzijds en de linkse radicalen anderzijds: wie van beiden krijgt de steun van de armen, vooral die van het platteland? Voert Aquino een duidelijk en geloofwaardig beleid ten bate van de armen, wint en bewaart zij hun vertrouwen, dan blijft | |
[pagina 969]
| |
de af te leggen weg nog altijd moeilijk, maar er komen mogelijkheden in zicht. Niet alleen echter moet zij daartoe de politieke wil hebben, zij moet ook politieke steun krijgen, en ik ben er niet zo zeker van dat alle ‘gelen’ die haar gooi naar het presidentschap steunden, ook achter haar blijven staan als zij een beleid gaat voeren dat wel eens aan hun eigen inkomen zou kunnen knagen. Slaagt zij er niet in, op een geloofwaardige wijze de prioriteiten te verleggen, dan zou de golf van ontgoocheling en frustratie onder de armen radicaal links, dat in de afgelopen jaren een sterke basisorganisatie heeft uitgebouwd en zich laat inspireren door de har de-lijn-ideologie van zijn leiders, wel eens gemakkelijk aan de macht kunnen brengen. | |
MaatschappijmodellenDie politieke krachtmeting is natuurlijk van belang. Nog belangrijker echter lijkt mij de vraag voor welk maatschappijmodel daarin gekozen wordt. Vooral daarvan zal afhangen of we na onze politieke revolutie ook een sociale revolutie krijgen. Ik stel hier drie modellen voor. Het eerste heb ik in het begin van dit artikel al besproken. Ik noem het nu het model van de Oude Politici: de traditionele structuur van patronaat en afhankelijkheid, met alle macht geconcentreerd aan de top. Ze heeft alle politieke regimes die de Filippijnen gekend hebben - onder de Spanjaarden, onder de Amerikanen, onder de Grondwet van 1935, de krijgswet en het Marcos-regime - overleefd. En het ziet ernaar uit dat ook nu, na déze politieke verandering, nog velen hetzelfde model willen handhaven: uit naam van de ‘democratie’, stellen zij, moet het nieuwe regime zich naar de oude vertrouwde regels voegen. Krijgen zij hun zin, dan komen we spoedig opnieuw terecht in een piramidale maatschappij met het hierboven beschreven proces van uitbuiting en vervreemding van de mensen onderaan. En dat leidt uiteindelijk tot het model van het klassenconflict (fig. 2. zet deze eerste twee modellen naast elkaar). fig. 2
| |
[pagina 970]
| |
Het klassenconflict-model gaat, zoals bekend, uit van het concept van een lagere klasse die uitgebuit wordt en zichzelf ook zo ziet, en die zich organiseert in oppositie tegen de uitbuitersklasse. In zijn meest simpele vorm stelt het de klassenstrijd als onvermijdelijk voor, en deze leidt al even onvermijdelijk tot de uitroeiing van de uitbuitersklasse en tot een klassenloze maatschappij. In de geschiedenis is deze natuurlijk nooit gerealiseerd. In de Filippijnse maatschappij zou dit model wel eens kunnen leiden tot een situatie zoals in El Salvador. | |
Hef belangengroepsmodelEen derde model, dat we niet alleen in geïndustrialiseerde landen vinden, maar ook in verschillende sociaal meer ontwikkelde Aziatische landbouwnaties, noem ik het belangengroepsmodel: the Interest Group Model. Het is niet zo gemakkelijk in een schema voor te stellen, maar in onderstaande fig. 3 waag ik daartoe een poging. fig. 3
Volgens dit model is de maatschappij opgebouwd uit een verscheidenheid van horizontaal met elkaar samenhangende organisaties, die reiken tot de laagste lagen van de lokale bevolking en ‘hiërarchisch’ verbonden zijn met bredere organisaties op provinciaal en nationaal niveau. Die basisgroepen kunnen boerenorganisaties zijn, vakverenigingen, een groep die instaat voor de irrigatie, ouders-lerarenverenigingen, christelijke basisgemeenten, kredietverenigingen, coöperaties enz. Waar het op aankomt is dat mensen onderaan hun gemeenschappelijke belangen herkennen, samen hun prioriteiten vaststellen en hun problemen aanpakken, zich aansluiten bij andere groepen met gelijke belangen, om dan vanuit een sterke positie te onderhandelen met de regering en andere belangengroepen, niet meer in termen | |
[pagina 971]
| |
van gunsten die ze van hun beschermheer vragen, maar in termen van politiek en sociaal beleid. Met de pijltjes in mijn schema wilde ik aangeven hoe de wisselwerking in alle richtingen verloopt: van beneden naar boven, van boven naar beneden, en horizontaal. De mogelijkheden die dit model biedt, zijn tien jaar geleden al eens gedemonstreerd in een studie over de landbouwsituatie in 16, meestal Aziatische landenGa naar voetnoot4. Landen met lokale organisatiesystemen die met elkaar verbonden zijn in netwerken van communicatie en interactie en die tot de onderste basis reiken (de wijk, de buurtschap, niet slechts het dorp of de gemeente), boeken in verschillende opzichten betere resultaten dan landen waar zulke structuren ontbreken: op het vlak van de landbouwproduktiviteit en landbouwtechnologie, welvaart en veiligheid, werkgelegenheid, politieke medezeggenschap en inkomensverdeling. Samenvattend stelden de auteurs: ‘Waar er noch een doeltreffende lokale organisatie is noch een redelijke eigendomsspreiding - en eigendom in Azië is grond - met de daaruit voortvloeiende inkomensverdeling, is de plattelandsontwikkeling nergens geslaagd’. Net zoals in het klassenconflictmodel komen ook de belangengroepen in dit derde model soms wel met elkaar in conflict, en vaak vormen zij echte pressiegroepen. Maar het grote verschil is dat zij zich niet laten leiden door een ideologie van het conflict: zij willen de belangen van hun leden bevorderen binnen het raam van de hele maatschappij, zonder de legitimiteit van de belangen van andere groepen te ontkennen. Vaak werken zij samen met de overheid, lokale boerenorganisaties b.v. werken samen met regeringsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de nationale landbouw. Hun leiders ontwikkelen vaak een dubbele loyauteit, zij voelen zich verantwoordelijk zowel ten aanzien van hun mensen onderaan als van hen die aan de top van het systeem zitten, en zijn op die manier in staat de zorgen en belangen van de enen uit te leggen aan de anderen. In de situatie die nu, na de februari-revolutie, op de Filippijnen ontstaan is, zouden belangengroepen van dit soort wel eens een heel belangrijke rol kunnen spelen. Enerzijds zouden zij President Aquino een politieke basis kunnen bezorgen, onafhankelijk van de oude politici, de militairen en extreem links. Anderzijds zouden zij haar een duwtje kunnen geven in de richting waarin zij waarschijnlijk graag geduwd wil worden: in de richting van een vreedzame maar echte en radicale sociale revolutie. Wel mogen ze | |
[pagina 972]
| |
dan nooit hun autonomie prijsgeven en slechts een radertje worden in de politieke machine. Zij moeten steeds de belangen van hun leden voor ogen houden, altijd moeten zij hun steun aan de regering blijven verbinden aan de voorwaarde dat het politieke beleid ernstig met hun wensen en belangen rekening houdt, en zelf moeten zij de belangen van de maatschappij in haar geheel en van groepen die zwakker zijn dan zijzelf, respecteren. Maar hiermee komen we op het terrein van de ‘waarden’ en dat vraagt een nadere overweging. | |
Waarden, macht en structurele veranderingKort na de februari-gebeurtenissen had ik een gesprek met een jonge Filipina die zeven jaar lang met de communistische partij ondergedoken had gezeten. Zij was er ongelooflijk trots op dat haar volk zich uiteindelijk op eigen krachten en op zijn eigen manier van het Marcos-regime had bevrijd en haar ogen schoten vol tranen toen ze van haar man en haar kameraden sprak die voor de communistische idealen hun leven hadden gegeven. Nu zag zij in dat de ‘beweging’ nooit oog had gehad voor de geestelijke krachten die in het volk sluimerden. Die waren het toch die in deze geweldloze revolutie zo wonderbaarlijk aan het licht waren getreden en een bloedige confrontatie tussen Filipino-broeders hadden voorkomen. Ook zij besefte dat niet de wilde macht, niet de New People's Army, niet het Nationaal Democratische Front of welke radicale verzetsgroep ook deze revolutie tot stand had gebrachtGa naar voetnoot5, maar dat hier geestelijke, religieuze, vaderlandse waarden aan het werk waren geweest. Maar ik begreep ook heel goed de impliciete vraag waarop zij voor zichzelf een antwoord zocht, want het is ook míjn vraag. Kunnen diezelfde geestelijke, culturele en religieuze waarden die deze politieke revolutie tot stand hebben gebracht, even constructief bijdragen aan het totstandkomen van de sociale revolutie die nu moet volgen? Macht en waarden spelen zowel in de instandhouding als in de verandering van een maatschappij een dialectische rol. Macht alleen, macht die niet in | |
[pagina 973]
| |
dienst van waarden staat, leidt tot een coërcitieve maatschappij, de Filipinos hebben haast nooit iets anders gekend. Maar zet je alleen macht daartegen in, dan kom je in geweld terecht en daarvan hebben wij de laatste jaren ook genoeg gehad. Waarden alleen lenen zich misschien goed voor mooie morele oproepen, maar worden niet gerealiseerd zonder macht. Te lang hebben velen van ons in dat dilemma gevangen gezeten: moraliserend beroep op waarden of gewelddadig beroep op macht. In hun brief vóór de verkiezingen schreven de Filippijnse bisschoppen dat de problemen van onze maatschappij veroorzaakt werden door het feit dat macht alle waarden overheerste en riepen zij op tot een ‘nieuwe moralisering van een gedemoraliseerde maatschappij’. Maar zij vervielen niet in de illusie, dat een moreel appél alleen daartoe zou volstaan. In één adem voegden zij er een pleidooi voor sterke basisorganisaties aan toe, ‘waarin de mensen onderaan hun waarden vorm konden geven, duidelijk zeggen wat zij nodig hebben en willen, en druk uitoefenen om hun belangen te verdedigen’. Dit doortrekkend, geloof ik dat het van weinig realisme zou getuigen als we ervan uit zouden gaan dat wat we in die februaridagen op de EDSA, de Epifanio de los Santos Avenue, hebben beleefd - feestelijke solidariteit en broederlijkheid, opofferingsgezinde onbaatzuchtigheid en niet te vergeten: absolute keuze voor geweldloosheid (tanks die zich zondagavond terugtrokken en mensen die vriendelijk riepen: ‘Welterusten, tot morgen!’)Ga naar voetnoot6 - nu wel vanzelf voort zal blijven bloeien. Belangrijker dan het appél op waarden is daarom de verandering van structuren. Alleen structuren vormen de bedding waarin waarden kunnen gedijen. We hebben het meegemaakt dat, toen op de EDSA eten werd uitgedeeld om de dagen en nachten door te komen, mensen braaf in de rij op hun beurt bleven wachten, ja, liefst nog anderen zagen voorgaan. Maar ik kan me heel goed voorstellen dat velen van hen, toen ze naar huis terugkeerden, weer met hun auto door het in het honderd gelopen verkeer, zonder enige consideratie voor anderen, heen stierden of in het gedrang voor een bus kinderen en vrouwen vertrappelden. Hoe is het te verklaren dat mensen zo verschillend reageren in verschillende omstandigheden? Juist door de omstandigheden, zou ik denken. En dat bedoel ik onder meer met structuren. Maar als we daaraan beginnen, als we ernstig werk willen maken van de tweede, sociale fase van onze revolutie, rijzen er, zacht gezegd, wel verve- | |
[pagina 974]
| |
lende moeilijkheden. Vele winnaars van de eerste, politieke fase worden allicht verliezers van de tweede, sociale fase. Het gemiddelde gezinsinkomen op de Filippijnen bedroeg in 1981 25.000 peso per jaar, iets meer dan 2.000 fr. per maand. Als we willen dat de armsten al was het maar in de buurt van dat gemiddelde komen, zullen allen die erboven zitten (en ik vermoed dat de meeste van mijn lezers daartoe behoren), een flink stuk van hun overschot moeten inleveren. De middenklasse en de upper class wonnen de strijd voor politieke vrijheid, maar als er nu gestreden moet worden voor iets meer sociale gelijkheid, zijn zij de verliezers. Sommigen van hen riskeerden voor de politieke vrijheid hun leven, maar zijn zij ook bereid iets van hun welstand en comfort te offeren voor iets meer sociale rechtvaardigheid? Zij barricadeerden de EDSA met hun Mercedes om de weg te versperren voor de tanks, maar zijn zij ook bereid het zonder Mercedes te stellen om de kinderen van de armen iets meer levenskansen te gunnen? In februari hebben we een revolutie gevierd. Aan de volgende zal nu heel hard gewerkt moeten worden. Wat de Marcos-jaren achtergelaten hebben, maakt die onderneming bijna uitzichtloos: een intern verdeelde nieuwe bewindsploeg, een economisch ‘verschroeide aarde’, duizenden schietgrage pistolen en geweren in de handen van lokale politici en hun huurmoordenaars, een militaire stand met een afschuwelijke staat van dienst, honderden balimbing, ‘kazakdraaiers’ (letterlijk: een veelhoekige Filippijnse vrucht): Marcos-meelopers die net op tijd de huik naar de wind hingen en nog steeds dezelfde machtspositie bekleden. Het machtsmodel houdt zich nog altijd taai. En hoe is, aan de andere kant van de barrière, het linkse verzet ertoe te bewegen af te zien van zijn ideologisch conflict-model en zich met hetzelfde idealisme waarmee velen in de gewapende strijd hun leven gaven, voortaan hun leven, hun radicalisme en hun organisatietalent te wijden aan een geweldloze strijd voor de armen in de eerste plaats, maar ook ten bate van onze hele Filippijnse gemeenschap? Ik weet dat ik het met mijn analyse en mijn vragen niet gemakkelijk maak. Maar het moét mogelijk zijn dat macht en waarden, waarden als recht voor de armen en burgerlijke solidariteit, samengaan. Dat geloof geef ik niet graag op. |
|