Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 435]
| |
Buitengewone Synode
| |
[pagina 436]
| |
Als je tijdens de Synode alleen maar op de dagelijkse briefings van de curie-functionarissen aangewezen was, stond je als verslaggever nergens. Je kreeg het beeld van een poeslieve Synode voorgehouden, er was geen vuiltje aan de lucht. ‘Al die geruchten over spanningen en conflicten’, zei de Ierse kardinaal Tomas O. Fiaich, ‘ik kan er alleen maar om lachen’. Dissonante geluiden werden uit de samenvattingen gewoon weggeselecteerd. Om maar meteen in huis te vallen met een thema waarop de journalisten natuurlijk gebrand waren, de bevrijdingstheologie - er werd in de aula nauwelijks over gesproken. De bevrijdingstheologie werd door de Synode behandeld zoals Solidarnoszc door Jaruzelski: als je er niet over spreekt, verdwijnen ze wel vanzelf. De naam van Leonardo Boff werd niet vernoemd. Maar had een van de bisschoppen de vergadering dan niet voorgehouden dat veel ergernis vermeden had kunnen worden als men in dit geval het subsidiariteitsbeginsel had toegepast, als men m.a.w. de bevoegdheid van de lokale kerk had erkend? En de Brazilianen José Ivo Lorscheiter en Aloisio Lorscheider hadden toch schriftelijke interventies mogen indienen om hun kijk op de bevrijdingstheologie duidelijk te maken? Lorscheiter legde zorgvuldig uit dat dit geen theologie is ‘die op geweld aanstuurt of geweld legitimeert’. ‘Het is geen theologie die zich op de marxistische ideologie beroept, die begrippen uit de Europese politieke theologie toepast op Latijns-Amerika, die wil breken met de traditie van een gezonde katholieke theologie’. Het is een theologie, schreef Lorscheider, die luistert naar arme mensen en die zich laat uitdagen door wat arme mensen te vertellen hebben. Hoe groot de eensgezindheid onder de ‘Synodevaders’ daaromtrent was, bleek op zaterdag 30 november, toen de Colombiaanse bisschop Dario Castrillon Hoyos op een persconferentie tegen de bevrijdingstheologie uitvoer met een verbaal geweld dat je van iemand die tegen alle geweld beweert te zijn, niet zou verwachten. Op de vraag of hij het met Lorscheiter eens was, antwoordde hij: ‘Ja, als hij bedoelt dat het evangelie de integrale bevrijding van de mens op het oog heeft. Maar ik ben het absoluut niet met hem eens als hij alles in de bevrijdingstheologie goed wil praten. Een kerk die haat en geweld preekt is voor mij niet de kerk van Christus’. Dat was niets minder dan een excommunicatie van de kerk in Brazilië. Helemaal wild werd Castrillon Hoyos, toen hij tegen de ‘volkskerk’ te keer ging: een kerk van armen die helemaal niet arm is, een kerk van boeren die met handen en voeten gebonden is aan vakbonden en politieke partijen, een kerk die van de eucharistieviering een politieke meeting maakt, een kerk ‘die het leergezag van de paus en de bisschoppen naar zich wil toeha- | |
[pagina 437]
| |
len’. Ik weet wel, een woordenwisseling tussen Latijnsamerikanen verloopt meestal iets hartstochelijker dan Westerlingen gewend zijn, maar hier was toch een bisschop aan het woord die de grenzen van het fatsoen tegenover zijn collega-bisschoppen ver te buiten ging. Was dit alleen maar een incident in de marge van de Synode? Ik geloof van niet. Het wierp een schril licht op het conflict tussen degenen die een reële collegialiteit voorstaan en de voorstanders van centralisatie. De Braziliaanse bisschoppen zeggen gewoon dat zij als kerk het evangelie zo vertalen dat hun mensen er weer hoop in vinden; de centralisten beweren dat zij daarmee op een dwaalspoor zitten. Castrillon Hoyos komt uit Colombia, net als Alfonso Lopez Trujillo, officieus de voornaamste adviseur van de paus voor Latijnsamerikaanse aangelegenheden. Hij is secretaris-generaal van CELAM, de Latijnsamerikaanse bisschoppenconferentie. De voorzitter daarvan is de Argentijn Antonio Quarracino. Beiden waren op de Synode aanwezig, niet als afgevaardigden van hun bisschoppenconferentie, maar als genodigden van de paus. Beiden hebben banden met Opus Dei. Waarom ze geïnviteerd werden, lijkt mij nogal duidelijk: de idee moest gewekt worden dat de hele Latijnsamerikaanse kerk de paus en Kard. Ratzinger heel dankbaar zijn voor de fameuze ‘Instructie over sommige aspecten van de bevrijdingstheologie’. Maar dit is gewoon niet waar. Als we daaraan toevoegen dat de chef van de Vaticaanse persdienst, Joachin Navarro-Valls, een lid van Opus Dei is (en voor Vlamingen is het nuttig eraan te herinneren dat een man als Vic Van Branteghem zijn adjunct-directeur is), zit je er waarschijnlijk niet ver naast als je vermoedt dat er met de perscommuniqués af en toe gesjoemeld werd. | |
Wie trekt hier aan de touwtjes?Dat bleek b.v. ook uit wat de pas gekozen voorzitter van de Canadese bisschoppenconferentie Bernard Hubert overkwam. Dinsdag 26 november diende hij twee voorstellen in. Dat was op zichzelf al ongewoon: de Synode kent geen procedure om voorstellen uit de zaal aan te nemen. De kapitale vraag waarvoor wij staan, zei Hubert, is: ‘Welke boodschap hebben wij voor de geseculariseerde wereld van vandaag en hoe beleven we die in onze eigen gemeenschappen?’ In de eerste plaats stelde hij voor: laten we een boodschap sturen naar alle gelovigen en alle vrouwen en mannen van goede wil. Hubert was een nieuweling in het gezelschap, anders was hij nooit met zo'n voorstel voor de dag gekomen, dat zo gemakkelijk te doen, maar zo moeilijk uit te voeren is. Maar het werd ‘bijna eenparig’ aangeno- | |
[pagina 438]
| |
men. Later zei Danneels in een privé-gesprek: ‘Er zijn mensen die nooit leren’. Maar goed, waarom zou de Synode zich beperken tot haar voornaamste taak - de paus te adviseren? Waarom zou ze ook niet eens haar eigen stem kunnen laten horen? Die hoop werd echter onmiddellijk de kop ingedrukt. De drie gedelegeerde voorzitters van de Synode - Krol, Malula en Willebrands - stelden een commissie van vier bisschoppen samen, een per continent, die zo'n boodschap maar eens moesten ontwerpen. En wie was een van die vier? Dezelfde Castrillon Hoyos die we daarnet al zijn tegengekomen. Je hoeft van de kerk nog geen democratie te maken om te denken dat het misschien beter was geweest als de Synode zelf die commissie had mogen kiezen. Maar dat was niet mogelijk, zei Malula, want ‘de kerk is een mysterie’. Waarmee hij zich beriep op een geliefd thema van Ratzinger. Maar het enige mysterie in dit geval was: wie trekt hier aan de touwtjes? Veel belang scheen het allemaal niet te hebben, want Kard. J.M. Lustiger van Parijs kreeg de opdracht een tekst te schrijven, zette zich voortvarend aan het werk, en bracht wat hij noemde ‘een bijbelse exhortatie’ voor in zo'n verschrikkelijk oratorische stijl dat de toch even Franse kardinaal Etchegarray zich geen raad wist van verlegenheid toen hij Lustiger hoorde peroreren. Danneels zei achteraf: een mooi stuk retoriek, maar het had niets van doen met het werk van de Synode. Een van de bisschoppen had gezegd: Hoc non mihi placet (hier moet ik niks van hebben), terwijl de gebruikelijke beleefdheidsformule is: Mihi placet, sed... (helemaal akkoord, maar...). Lustiger's tekst lekte uit via Agence France-Presse en belandde daarna terecht in het vergeetboek. Het tweede voorstel van Hubert reikte verder. In zijn openingsrelatio had Danneels gezegd dat men in twee korte weken onmogelijk alle belangrijke problemen kon behandelen. Juist, zei Hubert, ‘waarom zouden wij die korte tijd dan niet gebruiken om die problemen eens op een rijtje te zetten en dan uiteengaan tot volgend jaar of zelfs later? We gaan naar huis en we praten de problemen door met onze collega-bisschoppen. Op die manier delen alle bisschoppen met ons in deze synode-ervaring’. Toen ik de volgende avond met Hubert aan tafel zat, zei ik hem dat zijn voorstel geen schijn van kans had. Een Synode houdt op te bestaan als ze uiteengaat, je kunt ze niet van de ene in de andere laten overlopen. ‘Wel’, zei hij met een optimisme dat je nog alleen in de VS of in Canada tegenkomt, ‘laat ons de regels dan veranderen’. Dat leek nogal utopisch. Hoe dan ook, Hubert's voorstel hield iets profetisch in. Als de bisschoppen de problemen ter discussie mee naar huis konden nemen, ‘zou dat alle gelovigen die dat wensen, vrouwen en mannen, priesters en religieuzen, geestelijk verzameld rond de paus, in de gelegenheid stellen aan het leven van de universele | |
[pagina 439]
| |
kerk deel te nemen’. Dat was een idee van collegialiteit die zelfs Ratzinger als zodanig zou moeten erkennen. Maar het visionaire voorstel werd niet ‘aanvaard’: een kortstondig vuurwerk dat met een sisser afliep. Laat ik er nog bij zeggen dat de persdienst deze interventie gewoon doodzweeg. Toen Hubert daarover vriendelijk zijn beklag deed, kreeg hij ten antwoord dat zijn manuscript verloren was geraakt. Maar het circuleerde al ondergronds. | |
TaalgroepenHet belangrijkste deel van de Synode verliep verder achter gesloten deuren, je zag of hoorde er niets meer van. Wat hadden de negen taalgroepen waarin de deelnemers ondergebracht werden, te bespreken in de tien uur die hun tussen vrijdag en maandag restten? Officieel luidde het dat ze zouden werken aan een tweede versie van Danneels' openings verslag. Het werd nu duidelijk dat dit een ontwerp was voor het definitieve eindrapport. De pers kreeg slechts een samenvatting van deze nieuwe versie in handen. En die deed de vraag rijzen: wat was er met de Danneels gebeurd die nauwelijks vier dagen eerder de Synode zo schitterend geopend had? Nu scheen hij te denken dat een van de meest urgente problemen ‘de verhouding tussen theologen en het leergezag van de bisschoppen’ was en dat ‘het fenomeen van de sekten ons voor de vraag stelt hoe de geestelijke honger van de hedendaagse mens te stillen’. En de Danneels die gezegd had dat je armoede aan den lijve moest ondervinden om ze te verstaan, verviel nu in onverteerbare abstracties als: ‘We moeten een onderscheid maken tussen de rechtmatige autonomie van de menselijke cultuur en een autonomistisch mens- en wereldbeeld dat alle geestelijke waarden verwerpt’. Het was allemaal erg raadselachtig. Wel was er een paragraaf over de kerk als communio of koinonia zoals de Oosterse kerken zeggen, waarop men kon beginnen voort te bouwen. En enkele beloftevolle aanzetten over collegialiteit. Maar zelfs deze paragraaf eindigde met onheilspellende opmerkingen over de bisschoppenconferenties: ‘Er bestaat geen twijfel over hun nut, ja, hun pastorale noodzaak. Maar zij zijn van kerkelijk recht’, d.w.z. alleen van kerkelijk recht. De thesis van Ratzinger. Maar mijn teleurstelling over deze tweede relatio steunde op het communiqué van de Vaticaanse persdienst. Toen ik twee dagen later de volledige tekst in handen kreeg, werd het duidelijk dat de officiële samenvatting de volle betekenis ervan verdraaid had. Na de communio beklemtoond te hebben, ging de tekst voort: ‘Collegialiteit is een realiteit die gegrond is in de | |
[pagina 440]
| |
sacramenten. Daarom is de collegiale geest veel meer dan een louter juridische uitoefening van collegialiteit. In zover ze een sacramentele realiteit is, kan de kwestie van de collegialiteit niet gereduceerd worden tot een discussie over de vraag of zij louter adviserend of ook deliberatief van aard is. Dat mogen we niet uit het oog verliezen wanneer we onderzoeken hoe we de Bisschoppensynode kunnen verbeteren’. En over de bisschoppenconferenties werd lang niet zo geringschattend gedaan: ‘Niemand twijfelt aan hun pastoraal nut, ja, hun noodzakelijkheid in de huidige omstandigheden. Allen erkennen wij dat zij een duidelijke uitdrukking en een concrete realisatie van de verbondenheid in collegialiteit zijn (Lumen Gentium, 23), maar ze zijn gebaseerd op kerkelijk recht’. Zo uitgedrukt is dit een waarheid als een koe, niet een wapen tegen hun bestaan. Maar weer rees de vraag: waarom maakte de Vaticaanse persdienst van een goed document zo'n erbarmelijke samenvatting? Misschien meer uit incompetentie dan uit kwade wil. Of is onoprechtheid routine geworden? Voor zover ik weet, verliepen de discussies in de taalgroepen waarschijnlijk in de beschaafde en serene sfeer die, nu de pottekijkers van de pers buitengesloten waren, alom heerste. Toch was er in een van de Spaanssprekende groepen een nogal geanimeerde discussie te verwachten, dacht ik. Die werd namelijk voorgezeten door de kardinaal van Rio de Janeiro, Eugenio de Araùjo Sales. Terwijl de Afrikanen de kerk zien als een familie, Ratzinger graag van een ‘mysterie’ spreekt, en andere Europeanen het begrip koinonia, gemeenschap, hanteren, zou Sales de kerk graag zien als een politiemacht. Hij gebruikt daarvoor een simpele analogie: de staat ziet erop toe dat vergif niet vrij verkocht wordt, maar de kerk laat maar vergif rondventen zonder een vinger uit te steken. ‘Ernstige morele en dogmatische dwalingen zijn in omloop; die worden vaak in seminaries en theologaten gedoceerd en onze jonge mensen worden daar niet tegen beschermd. Professoren die zulke dingen leren moeten ontslagen worden, er moeten apostolische inspecties komen die tot concrete maatregelen leiden’. Sales is de man die Clodovis Boff, de broer van Leonardo, spreek- en schrijfverbod oplegde. Ook klaagde hij de religieuzen in het algemeen aan ‘die geen respect hebben voor de H. Vader en zich zelfs (!) tegen de Romeinse Curie verzetten’. Een van de religieuzen die dit moesten aanhoren was Aloisio Lorscheider, een franciscaan zoals Leonardo Boff. In dezelfde groep zat ook Ivo Lorscheiter. De ironie van het geval wil dat Lorscheider de volgens alle regels verkozen voorzitter van de Braziliaanse bisschoppenconferentie is, waarvan Sales een tegendraads lid is. Hier waren de rollen omgekeerd, hier zat Sales de groep voor. En aanwezig was ook de heetgebakerde Colombiaan Castrillon Hoyos die wel een oogje in het zeil zou houden. | |
[pagina 441]
| |
Hij wist dat het fameuze ‘positieve document’ over de bevrijdingstheologie dat op Ratzingers Instructie zou volgen, voor Kerstmis uit zou komen. Dat is niet gebeurd. Hij heeft zijn slag thuisgehaald. Op 3 december brachten de negen taalgroepen verslag uit over hun werkzaamheden. Bij een eerste lectuur leek het allemaal nogal onsamenhangend. De Italiaanse groep was voorgezeten door Kard. Ugo Poletti, vicaris van Rome en pauselijk kandidaat voor het voorzitterschap van de Italiaanse bisschoppenconferentie; maar Kard. Silvio Oddi, Prefect van de Congregatie voor de Clerus, trok het woord naar zich toe. De zondagsheiliging moest in ere worden hersteld. De H. Stoel zou een compendium van morele richtlijnen moeten samenstellen waaraan iedereen zich te houden heeft. In de Spaanse groep waarover we het daarnet hadden, was er ogenschijnlijk helemaal niet zo heftig gediscussieerd als je van de samenstelling ervan zou hebben verwacht. Sales had niet op alle punten gescoord. Hun verslag vereiste wel enige decodering (tussen haakjes probeer ik te vertalen): ‘We moeten de heilzame waarde van het lijden leren erkennen’ (de armen moeten hun lot leren dragen). ‘De kerk is niet alleen een volk maar een teken van de eenheid van het hele menselijke ras’ (onze zorg moet ook naar de rijken uitgaan). ‘De Romeinse Curie is betrokken in de communio van de kerk’ (je kunt een bisschop van een diocees niet uitspelen tegen een curie-bisschop zonder diocees). ‘Een slotdocument is volgens ons niet nodig: synodevergaderingen hebben een waarde in zichzelf’ (we zijn niet tot een akkoord kunnen komen). In een profetische vlaag veroordeelden zij tenslotte de wapenhandel en de bewapeningswedloop. De twee Franstalige groepen hadden oeverloze discussies over ‘secularisatie’. Het fenomeen is niet veroorzaakt door Vaticanum II, daarover waren zij het eens. Het is iets positiefs als het betekent dat we ons van valse vroomheden hebben bevrijd, maar negatief als we eronder verstaan dat we voortaan God wel kunnen missen. Niet veel meer dan een platitude. Zij veroordeelden ‘valse feministische aanspraken’, maar zeiden er niet bij wat we met ‘rechtmatige feministische aanspraken’ moeten doen. Ook zij pleitten voor een leerstellig en moreel compendium voor de universele kerk; hoe dat er zou moeten uitzien lieten zij in het midden. De tien verdwaalde individuen die absoluut in het Latijn wilden vergaderen, brachten niets anders naar buiten dan wat alarm- en wanhoopskreten. | |
[pagina 442]
| |
Hun eminente voorzitter was Kard. Pietro Palazzini, de promotor van de heiligverklaring van Pius IXGa naar voetnoot1. De Duitstalige groep werd voorgezeten door Kard. Joseph Höffer, wiens financiële competentie welbekend is. Willebrands en Simonis maakten er deel van uit, maar ook enkele bisschoppen die het Oostenrijks-Hongaars Imperium nog gekend hebben: Kard. Frantiček Tomášek van Praag en de onnavolgbare Kard. László Lékai van Hongarije, die met uitnodigingen op zak liep voor de viering in 1986 van de 100e verjaardag van de dood van Franz Liszt. Liszt, zei hij, had slechts de kleine wijdingen ontvangen maar hij geneerde zich niet het klerikale pak te dragen: andere, voor priesterkandidaten minder stichtende aspecten van Liszts leven (‘Hij sleepte zijn bloedend hart door heel Europa’) liet hij onvermeld. De Hongaarse radio vermeldt alle dagen 's ochtends de heilige van de dag en dat, zei Lékai, bracht de secularisatie toch wel een slag toe. Wat de Poolse paus intussen van deze Hongaarse prelaat vindt, weet ik niet. Ooit haalde hij het spreekwoord aan: ‘Als een Pool en een Hongaar elkaar ontmoeten, gaan ze op de vuist of beginnen ze samen te drinken’. Daarnaast maakten ook enkele van de meest liberale Synodeleden deel uit van deze groep: de gepensioneerde bisschop John W. Gran van Oslo, en Kard. Stephen Sou Hwan Kim van Seoel. Maar hoe bont de groep ook samengesteld was, in hun rapport viel maar één stem te beluisteren, die van Ratzinger. Het prestige van diens ambt was blijkbaar groot genoeg om hen te intimideren. De groep verklaarde dus dat de kerk een mysterie is. Zij vroegen zich af waar toch dat anti-Römische Affekt (de term is van Hans Urs von Balthasar), dat ‘anti-Romeinse vooroordeel’ vandaan komt waarvoor b.v. een Hans Küng model staat. Sommigen hebben een ‘doe-het-zelf’-kerk uitgevonden, zei het rapport; er wordt geen waarde meer gehecht aan het getuigenis van de heiligen; er wordt te veel over de kerk, niet genoeg over Christus gepraat (dit laatste deden zij zelf ook niet). Veel christenen hebben het gevoel dat het christelijke erfgoed verbeuzeld wordt. Het individuele geweten wordt verheerlijkt ten koste van de objectieve morele norm. Theologische fouten moeten gecorrigeerd worden. Er moet opnieuw meer aandacht gegeven worden aan heiligheid, stilte, gebed, aanbidding. Van collegialiteit is alleen sprake in een Oecumenisch Concilie, ieder ander gebruik van de term is afgeleid en analoog. Bisschoppenconferenties zijn nuttig, maar ze mogen zich niet aanmatigen de rol van de individuele bisschop over te nemen. De groep dankte de Heilige Vader omdat het | |
[pagina 443]
| |
bezoek ad limina - het vijfjaarlijkse rapport dat iedere bisschop persoonlijk in Rome moet komen uitbrengen - zo'n centrale plaats in zijn beleid heeft gekregen. Het waren allemaal, stuk voor stuk, thema's die in het fameuze Ratzinger-rapport Over de situatie van het geloof (mei 1985) ontwikkeld worden. Op geen enkele vraag van het openingsrapport van Danneels werd ingegaan. Het feit dat de paus bleef zwijgen en dat we nog altijd niet precies wisten wat de ware bedoeling van deze Buitengewone Synode was, maakte het moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, in dit stadium ook maar tot enige conclusie te komen. Er bleven nog maar drie werkdagen over. De Engelstalige groep A legde de nadruk op de koinonia en de implicaties daarvan voor de betrokkenheid van vrouwen en mannen in de ‘pastorale reflectie en de besluitvorming’. Er zaten in deze groep nogal wat Afrikanen en Aziaten en dat had tot gevolg dat ook sterke nadruk werd gelegd op de ‘inculturatie’, de aanpassing van het christelijk geloof aan de verschillende culturen. Maar de manier waarop dat geformuleerd werd, kwam neer op een tautologie: ‘Inculturatie die verenigbaar is met de boodschap van Christus moet worden aangemoedigd’. De vraag is namelijk: wanneer is inculturatie met de boodschap van Christus niét overeen te brengen? Wonder genoeg sloten slechts twee leden van deze groep zich aan bij de meest brede visie op het statuut van de bisschoppenconferenties; tien andere beklemtoonden vooral dat ‘bisschoppenconferenties goed zijn om de verantwoordelijkheid van de individuele bisschoppen te ondersteunen, niet om ze te vervangen of te verminderen’. Vreemd eigenlijk. Inculturatie is immers niet mogelijk zonder een sterke en samenhangende bisschoppenconferentie, een bisschop kan niet in zijn eentje die weg gaan. Maar de voornaamste aanbeveling van deze groep was van praktische aard. Als de H. Vader van plan was een document uit te vaardigen steunend op de aanbevelingen van de Synode, dan zou dat het beste zo spoedig mogelijk gebeuren: ‘Nu hebben de mensen de Synode nog fris in het geheugen’. Een beleefde manier om te zeggen dat een apostolische exhortatie over een maand of zes wel eens een flop zou kunnen worden. De groep speelde ook met de gedachte dat het misschien goed zou zijn in 1990, vijfentwintig jaar na het Concilie, een nieuwe Synode bijeen te roepen. Daar zou een ‘actieprogramma’ voor de laatste decade van de eeuw gelanceerd kunnen worden. | |
[pagina 444]
| |
EindrapportVrijdagavond 6 december was er applaus, toen Kard. Danneels' definitieve eindrapport werd voorgelegd. Opluchting omdat het einde in zicht was en de Synode toch iets van haar moeizaam werk kon laten zien? Een rustige lectuur van dit in het Latijn gestelde document wekte echter de indruk dat dit niet helemaal het werk van Danneels alleen was. Wat de Geest ook tot de kerken gezegd mag hebben, hier had nog iemand anders Danneels iets ingefluisterd. Punt voor punt was het een weerspiegeling van wat in de Duitstalige groep gezegd was; de overwegingen en aanbevelingen van de acht andere groepen waren slechts gebruikt voor zo ver ze de Duitse posities bevestigden. Was deze tekst al vooruit voorbereid? Was dit het antwoord waartoe de Synode van meet af aan geprogrammeerd was? Ik geloof van wel. Op die manier kon de paus het met geestdrift bekrachtigen en zich erover verheugen dat de Synode zo getrouw zijn eigen visies had samengevat. Significatief is al de openingsparagraaf: de Synode deelde in ‘de vreugde en de hoop (gaudium et spes), het verdriet en de angst van de kerken in de wereld’. Dat is precies wat de paus op 25 januari had gezegd, toen hij de Synode aankondigde. De zin bevat een merkwaardige verschuiving ten opzichte van de openingszin van Gaudium et Spes, de Constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie over de kerk in de wereld van deze tijd: ‘Vreugde en hoop, verdriet en angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en van hen die, hoe dan ook, te lijden hebben...’ De verschuiving laat zien hoe de kerk zich intussen weer meer naarbinnen heeft gekeerd. De wereld is weer een veel gevaarlijker plaats geworden. Secularisme, consumerisme, immanentisme laten zien dat ‘de Prins van deze wereld’ en ‘het mysterie van het kwaad’ in onze tijd nog steeds aan het werk zijn. Dat is een ander geluid dan het optimisme van Gaudium et Spes. We weten dat Karol Woytyla dit nooit helemaal deelde. Typisch is ook het onderscheid dat gemaakt wordt tussen verschillende ‘werelden’: ‘Vooral in de Eerste Wereld rijst de vraag waarom zovelen zich van de kerk afkeren (...). Waar daarentegen de kerk door een totalitaire ideologie verdrukt wordt of waar zij haar stem verheft tegen sociaal onrecht, schijnt zij geredelijker aanvaard te worden. Maar zelfs daar moeten we toegeven dat niet alle gelovigen zich volledig met de voornaamste zending van de kerk identificeren’. Deze laatste zin is een versluierde aanval tegen de bevrijdingstheologie. Theologen worden hier weer ten tonele gevoerd als mensen die ‘verwarring stichten onder de gelovigen’. Van wat de Engelse en Welshe bisschoppen | |
[pagina 445]
| |
zeiden - dat die verwarring wel eens meer te wijten zou kunnen zijn aan de simplistische voorstellingen van het christendom die de gelovigen vroeger meegegeven werden - is hier niets terug te vinden. Het symposium van de Europese bisschoppen o.l.v. Kard. Basil Hume, kort voor de Synode, pleitte voor een stimulerende samenwerking tussen bisschoppen en theologen. Het rapport van de Synode schijnt terug te willen keren naar een tijd van wederzijdse argwaan: de bisschoppen moeten op hun qui-vive blijven en ‘hun kudde voor alle gevaren afschermen’. De tekst maakt verder een curieuze distinctie tussen ‘pluriformiteit’ en ‘pluralisme’: ‘Pluriformiteit brengt verrijking en volheid mee, het is ware katholiciteit. Maar een pluralisme van tegengestelde visies leidt tot verval en verlies van identiteit’. Alice in Wonderland: ‘Woorden betekenen maar net wat ik zeg dat ze betekenen’. Maar deze distinctie raakt natuurlijk de discussie over de collegialiteit. Tot de ‘instrumenten van de collegialiteit’ behoren niet alleen de bisschoppensynoden en de bisschoppenconferenties, maar ook, wordt gezegd, de Romeinse Curie en de vijfjaarlijkse bezoeken ad limina van de afzonderlijke bisschoppen. Toch komen de bisschoppenconferenties er niet al te bekaaid af. Ze zijn een uitdrukking van de affectus collegialis, de broederlijk collegiale geest. Wel ‘moeten we altijd voor ogen houden dat iedere bisschop afzonderlijk een onvervreemdbare verantwoordelijkheid heeft voor de universele kerk’. Dat kan b.v. het volgende betekenen: als Kard. Sales een ander toontje wil zingen dan zijn Braziliaanse collega's, dan is dat niet alleen zijn volle recht, maar zijn plicht. Toch moeten de rol en het statuut van de bisschoppenconferenties nog verder onderzocht worden. Ratzinger heeft deze ronde dus nog niet helemaal gewonnen. Maar aangezien dat onderzoek waarschijnlijk onder zijn toezicht zal gebeuren, hoef je geen profeet te zijn om te voorspellen wat de uitkomst zal zijn. Ik zag Kard. Danneels op 7 december. Hij verdedigde zijn tekst, stond erop dat hij wel degelijk van hem was en daagde me uit aan te tonen waarin zijn eerste relatio van zijn eindtekst verschilde. Op grond van het voorgaande zal de lezer hierover haar eigen oordeel wel kunnen vormen. Maar Danneels had wel één heel belangrijke opmerking. De Oosterse kerken en de kerken die lijden onder een communistisch regime (b.v. Vietnam en Cambodja) hadden iedereen het vitale belang van een theologie van het kruis duidelijk gemaakt. Zij konden het wellicht overdreven optimisme van Gaudium et Spes misschien ‘corrigeren’: ‘Zonder het belang en de relevantie van Gaudium et Spes ook maar in het minst te relativeren, moeten wij erkennen dat de tekenen van de tijd vandaag niet meer helemaal dezelfde zijn als twintig jaar geleden. Er is veel meer angst en lijden. | |
[pagina 446]
| |
In de hele wereld heerst honger, verdrukking, onrecht, oorlog, marteling, terrorisme en vele andere vormen van geweld. Dat verplicht ons tot een nieuwe en diepere theologische bezinning om deze tekenen te interpreteren in het licht van het evangelie. God schijnt ons het besef te willen bijbrengen van de waarde, het belang en de centrale plaats van Christus' kruis. Hoe de menselijke geschiedenis en de heilsgeschiedenis zich tot elkaar verhouden, beseffen we alleen in het licht van het Paasmysterie. Een theologie van het kruis sluit een theologie van de schepping en de menswording niet uit, maar veronderstelt ze. Als wij als christenen van het kruis gewagen, betekent dat niet dat wij pessimisten zijn: de grond van ons geloof is het realisme van de christelijke hoop’. De twee zinnen die ik cursiveer, zijn op het laatste moment toegevoegd. Het is duidelijk dat, als ‘honger, onrecht, oorlog en marteling’ gezien moeten worden als ‘tekenen van de tijd’, de betekenis van deze term helemaal veranderd is. Voor Joannes XXIII waren het allemaal positieve tekenen: de toenemende interdependentie van de wereld leidde tot een nieuwe internationale orde; vrouwen, arbeiders en kolonies waren zich aan het emanciperen, en daarin was de Geest aan het werk. De tekenen van de tijd waren een gecodeerde boodschap van de Geest. Maar honger en terrorisme kunnen niet op die manier geïnterpreteerd worden. Twintig jaar na het Concilie keert nu het ‘Poolse voorstel’ van Karol Wojtyla cs. terug, dat toen al uit naam van de vervolgde en de Oosterse kerken voor meer ‘realisme’ pleitte. De tweede gecursiveerde zin redt, op de valreep, Gaudium et Spes. Helemààl duidelijk werd het allemaal toen aan het eind van de Synode de paus het voorstel ‘verwelkomde’ om een catechismus voor de hele kerk te redigeren. Dat was, zei hij, ‘hard nodig’. Als dat zo is, dan had hij het al die tijd gewild. Geen enkel van de tevoren door de bisschoppen ingestuurde rapporten had van die behoefte blijk gegeven. De Italiaanse en de Franse bisschoppen hebben onlangs een eigen catechismus goedgekeurd en daarmee hebben ze last gekregen met de Congregatie voor de Clerus. De vraag naar een standaardcatechismus kwam ogenschijnlijk ‘uit de zaal’, maar ik kan me moeilijk voorstellen dat ze daar spontaan op kwam, zodat Ratzinger en de paus konden zeggen: ‘Lieve hemel, wat een fijn idee. Dat we daar zelf niet aan gedacht hadden!’ Persoonlijk geloof ik niet dat die catechismus klaar kan komen vóór het jaar 2000. Maar het idee alleen al illustreert de manier waarop deze Buitengewone Synode gebruikt werd om de institutionele controle van de Romeinse Curie te versterken. | |
[pagina 447]
| |
ConclusieHet wordt tijd dat ik tot een conclusie kom. Als het eindrapport zo teleurstellend is, dan niet zozeer omdat het iets verkeerds zegt, maar omdat het verkeerde accenten legt. Ook in zijn taalgebruik is het niet erg nauwkeurig. Het verwart b.v. ‘secularisatie’ en ‘Secularisme’ en ziet in dit laatste het voornaamste ‘teken van onze tijd’. Geen wonder dat de Tübinger theoloog Walter Kasper, die toch als ‘expert’ gevraagd was, geïrriteerd opstapte met de klacht dat theologen hier helemaal geen rol hadden kunnen spelen. Hij zou beslist een antwoord hebben gehad op de bewering van Ratzinger én van het Synoderapport, dat jongeren de kerk als een instituut beschouwen omdat ‘wij te veel over kerkstructuren en niet genoeg over Christus en God spreken’. Het is veel simpeler: mensen beschouwen de kerk als een instituut, een sociologisch gegeven, omdat zij ze zo ervaren. Dat kun je niet verhelpen door meer over Jezus te praten, maar door de lokale kerkgemeenschappen opener, menselijker te maken, meer uitdrukkingen van koinonia. Het eindrapport stelt de problemen op een verkeerde manier en in een verkeerde rangorde. Natuurlijk wilde geen van de deelnemers aan de Synode dit toegeven. Zij die nog het meeste reden hadden zich voor schut gezet te voelen, verklaarden voor de camera's: ‘Het was een succes’. En dat is nog te verklaren ook. Bisschoppen die zich door deze Synode gegriefd voelen, moeten er desondanks mee leven; zij zijn niet zo vrij als ik om de mechanismen ervan bloot te leggen. En ze kùnnen er ook mee leven. Ze hoeven ze tenslotte niet op precies dezelfde manier te interpreteren als Ratzinger. Bovendien beseffen wijze bisschoppen - en wijs zijn de meesten - heel goed dat zij geen nederlaag kunnen erkennen als er - althans officieel - niet eens strijd is geweest. En nog iets anders weten zij: het is allemaal heel mooi dat er prachtige speeches over collegialiteit en de kerk als mysterie kunnen worden afgestoken, maar het concrete, reële leven van de kerk hangt af van de vraag wie de controle heeft over de instituties: wie benoemt welke bisschoppen, wie staat wie toe theologie te doceren? De bisschoppen zijn in deze Synode betrokken geraakt in dat proces van institutionele controle, een proces waarin het gaat om de vraag wie recht van spreken heeft. Om het heel eenvoudig te zeggen: deze Synode heeft gewoon haar eigen stem verloren. En dat is iets wat eigenlijk al te voorzien was van het ogenblik af dat de vooraf ingediende rapporten van de verschillende lokale kerken niet publiek mochten worden gemaakt. De paus kon tevreden zijn. Bij de sluiting van de Synode, op 8 december, zei hij in zijn homilie: ‘De Synode heeft de taak volbracht waarvoor zij | |
[pagina 448]
| |
was samen geroepen: het Concilie te vieren, te evalueren en te bevorderen’. De triade komt ook voor in het eindrapport. Wat wordt er precies onder verstaan? Vieren en bevorderen: geen probleem. Maar wat betekent ‘evalueren’? Toch niet de geldigheid van het Concilie testen? Hoe zou een Synode dat kunnen doen? Zij staat toch niet boven een Concilie? ‘Verificare’ staat het er in het Latijn. En dat betekent zei de Ierse kardinaal O. Fiaich: waarmaken, re-affirmeren. Dat heeft de Synode dus gedaan. Maar wie, behalve iemand als Mgr. Lefebre, heeft er ooit aan getwijfeld dat dat moest gebeuren? Deze Synode was dus wel een kostbare manier om te zeggen dat de receptie, de verwerking van het Concilie, door moet gaan. Danneels had er eens te meer een beeld voor: ‘Het was als een lichte bijsturing van een raket, een toets op het controlemechanisme, om ze op de juiste koers te houden, niet om ze terug te halen’. Geen reden dus om alle hoop te laten varen. De bisschoppen zijn naar huis teruggekeerd, allicht nog wat wijzer geworden, en spoedig vinden zij hopelijk hun stem terug. Volgend jaar is het de beurt aan de Gewone Synode over de leken. Een van de meest belangrijke uitspraken van Kard. Eduardo Pironio, de voorzitter van de Lekenraad (binnenkort, wie weet, de Congregatie voor de Leken), bleef nagenoeg onopgemerkt: ‘Deze Synode zou een plechtige introductie moeten zijn in de voorbereiding van de volgende Gewone Synode over de leken, in de herfst van 1987 (...) In die voorbereiding zou, onder het voorzitterschap van de bisschoppen, de hele kerkelijke gemeenschap betrekken moeten worden’. Over leken praten zal wel niet mogelijk zijn zonder leken te consulteren. En ik zie niet goed in hoe je dan een Synode vooruit kunt programmeren. De hele kerk erbij betrekken? Er zou dus toch nog iets van bisschop Bernard Huber's visie, waar ik het in het begin over had, gerealiseerd worden? Als dat waar mocht zijn, is de ontgoocheling over déze Synode misschien niet eens zo'n hoge prijs die we ervoor moeten betalen. |
|