Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Streven februari 1986 | |
[pagina 387]
| |
De Amerikaanse bisschoppen en het economisch bestel
| |
[pagina 388]
| |
bleek dat er tegen nogal wat heilige huisjes getrapt werd. In sommige passages was dit ontwerp welsprekender en agressiever dan van een pastoraal schrijven verwacht wordt. De tweede versie is soberder en zal minder nutteloze emotionele weerstand oproepen. Maar aan slagkracht heeft ze niet veel ingeboet. De bisschoppen gaan in tegen vele beleidslijnen van de huidige regering en nog meer tegen de extreem liberale opiniegolf waarop zij drijven. Maar het belang van de brief reikt uit boven de huidige politieke conjunctuur in de Verenigde Staten. De problemen en misstanden die hij op het oog heeft teisteren de VS al vele jaren lang. Vier grote problemen komen aan de orde: werkloosheid, armoede (en ongelijkheid), landbouw en onderontwikkeling. Aan elk van deze problemen wordt een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Ieder hoofdstuk begint met een analyse van de feitelijke toestand. Daarna wordt in de christelijke boodschap gezocht naar morele richtlijnen voor het beleid. Ten slotte worden realistische beleidsvoorstellen gedaan. Zo blijft deze brief, zoals de vorige, trouw aan een ‘politieke’ stijl van denken. Wie zich in een politieke discussie wil mengen, dient immers zijn voorstellen op te bouwen met behulp van empirische gegevens, van morele normen en intellectuele vindingrijkheid. Waar één van deze bouwstenen ontbreekt of de kritiek niet weerstaat, zal het voorstel niet lang ernstig genomen worden. | |
Christelijke moraal en economische structurenVooraleer het terrein van het politiek economisch beleid te betreden dienen een aantal theoretische vragen beantwoord te worden. Ook deze brief is niet wijs genoeg om de vragen van alle dwazen te beantwoorden. Dat probeert hij dan ook niet te doen. Hij beperkt zich in wezen tot twee grote vragen. Zijn er christelijke normen die toegepast kunnen worden op economische processen? Is er in economische processen ruimte voor de toepassing van christelijke normen? De eerste vraag is meer theologisch van aard. Er zijn stromingen geweest die een duidelijke scheiding wilden aanbrengen tussen het heilige en het profane, tussen het domein van de heilsgeschiedenis en dat van de wereldgeschiedenis. De heilsgeschiedenis zou zich afspelen in de privé-sfeer van het menselijke bewustzijn of van de intieme relaties tussen mensen, de wereldgeschiedenis in de publieke sfeer van het maatschappelijk samenleven. In dat geval zou het geloof niets te maken hebben met politiek en nog minder met economie. | |
[pagina 389]
| |
Uitvoerig wordt aangetoond dat zulke scheiding geen steun vindt in de bijbel. In de joods-christelijke traditie is het tweede gebod gelijk aan het eerste, drukt het godsgeloof zich uit in gerechtigheid en liefde voor alle mensen. Geloof heeft noodzakelijkerwijze een weerslag op de structuur van het politieke, het culturele, het sociale én het economische bestel. Zijn er in de bijbelse traditie daarvoor dan normen te vinden? De moeilijkheid is, dat de bijbel te veel normen vermeldt. Ons oordeel wordt erdoor beneveld. De ‘lekenbrief’ van Simon en Novak bij voorbeeld hecht veel belang aan de parabel van de talenten: dat is toch een oproep tot economische produktiviteit? Maar wie heel de bijbel leest, zal het waarschijnlijker vinden dat het een oproep tot geestelijke vruchtbaarheid en geloofsgetuigenis is. De bedoeling van het hoofdstuk over de bijbelse inspiratie is het argumenter en met willekeurig gekozen bijbelcitaten onmogelijk te maken. De auteurs ondervragen de hele bijbel over zijn diepere wereldhistorische visie en houden hieruit enkele centrale principes over. De twee belangrijkste daarvan zijn ongetwijfeld de menselijke waardigheid en solidariteit. De brief gaat dus uit van een personalisme met een sterk sociaal accent. Dit sociaal personalisme heeft vooral aandacht voor de kwaliteit van de interpersoonlijke relaties. Onze christen-democraten zullen beweren dat zij een dergelijk personalisme allang huldigen. Helemaal juist is dat niet. Het personalisme van het Kerstprogramma van de CVP b.v. is meer individualistisch getint: het wil de persoon veeleer beschermen tegen ontmenselijkende sociale relaties dan opbouwen dank zij vermenselijkende sociale relaties. Ons economisch bestel steunt op economische ruilrelaties. Beantwoorden die aan de droom van het sociaal personalisme? Natuurlijk is economische ruil te verkiezen boven relaties van plundering en slavernij waarop het economisch bestel in oude tijden vaak steunde. Maar even zeker heeft economische ruil als menselijke relatie minder kwaliteit dan liefde en vriendschapGa naar voetnoot4. Hier past een uitweiding. Wat is het verschil tussen dwang, economische ruil en liefde? Laten wij uitgaan van het begrip ‘sociale ruil’. Alle menselijke relaties kunnen als ruil worden beschouwd. Ook in de liefde wordt geruild: ‘liefde kan niet van één kant komen’. Maar liefde kan ook belangeloos zijn, geven zonder te krijgen. Ook in de dwang wordt geruild: de machtige schenkt zijn gunst in ruil voor de inschikkelijkheid van de machteloze. Maar de tiran kan ook krijgen zonder te geven. Kortom, de sociale | |
[pagina 390]
| |
ruil veronderstelt een even wicht tussen geven en krijgen. Maar hij kan ook omslaan in zijn tegendeel, in dwang of in liefde. Economische ruil is een sociale ruil die deze risico's wil bezweren. Hij voert daarom een sterke abstractie door van de ruilrelatie. Alleen het goed dat geruild wordt heeft nog belang, niet de persoon, vriend of vijand, met wie men ruilt. Is de ruiloperatie beëindigd, dan houdt ook de relatie tussen de ruilpartners op. Een geschenk verplicht tot dankbaarheid, maar niet tot het eenmalige betalen van een geldsom zoals in de supermarkt. Schenken en ontvangen is iets anders dan kopen en verkopen. Economische ruil is een heel nuttige relatie tussen mensen. Zij maakt het mogelijk te ruilen met mensen die we nauwelijks kennen. Zo wordt een net van ruilrelaties uitgebouwd, een economisch bestel, dat thans heel de wereld omspant. Dit grootschalig economisch bestel met zijn ver doorgedreven taakverdeling is enorm produktief gebleken. Bovendien is het betrekkelijk humaan in vergelijking met vroegere economische systemen die op dwang berustten. Het is dus te begrijpen dat sommigen de loftrompet steken over de successen van de vrije markt-economie. De bisschoppen loochenen die successen niet. Zij merken evenwel op dat de economische ruil, ondanks alle inspanningen, telkens weer ontaardt in een of andere vorm van dwang. Daarvan getuigt ons feitelijk economisch bestel met zijn werkloosheid en armoede. Bovendien leiden de pogingen om de economische ruil in stand te houden tot het tegenwerken van tendensen tot vriendschap onder de mensen. Wie de hoop van het sociaal personalisme deelt, hoopt juist deze vriendschap zoveel mogelijk kansen te geven, zonder daaraan te veel economische produktiviteit te moeten opofferen. In principe zouden de normen van menselijke waardigheid en solidariteit kunnen volstaan. Maar onze cultuur dreigt wezenlijke aspecten van het sociaal personalisme te verwaarlozen. Deze dreiging kan bezworen worden dank zij twee hulpprincipes: dat van de participatie of verantwoordelijkheid en dat van het rentmeesterschap (‘stewardship’). 1. Hoogstaande menselijke relaties horen door de betrokkenen zelf te worden opgebouwd met volle inzet van geest en hart. Op die inzet wordt geen beroep gedaan door de fatalist die meent dat alle hoop ijdel en alle inspanningen nutteloos zijn, noch door de paternalist die meent dat anderen niet weten wat goed voor hen is. Uit zorg voor de menselijke verantwoordelijkheid eisen de bisschoppen voor alle mensen een aantal economische en sociale grondrechten op, die iedereen de mogelijkheid verzekeren aan het economisch bestel te participeren. Daartoe behoort een zeker eigendomsrecht. Maar ook het recht op een minimuminkomen, op werkgelegenheid, op gezondheidszorg, op scholing en dies meer. Bij de aanvang | |
[pagina 391]
| |
van het Amerikaanse experiment in 1776 kregen alle burgers de politieke rechten die nodig waren om aan het politieke bestel deel te nemen. De bisschoppen achten de tijd gekomen om dit democratisch experiment door te trekken naar het economisch bestel. 2. Het opbouwen van de menselijke gemeenschap veronderstelt het bewerken en het genieten van de aarde. Deze aarde ontvangen wij van anderen (en van een Andere) om ze op onze beurt aan anderen door te geven. Omdat zij een geschenk (een ‘Schepping’) is, mag geen individu noch collectiviteit er willekeurig mee omspringen. Wie de aarde wil bewerken zal haar altijd moeten beschouwen als een geschenk dat hij (als een rentmeester) mag beheren om het aan anderen te kunnen doorgeven. Dat betekent dat wij aandacht moeten hebben voor de ecologische kosten van ons economisch bestel. Het betekent ook dat het eigendomsstatuut van kapitaalgoederen steeds ten dienste moet staan van het algemeen nut. En dat het streven naar eigen winst geen voorrang mag krijgen boven andere doelstellingen van de economische bedrijvigheid. | |
Economische structuren en christelijke moraalLaten we aannemen dat er christelijke normen zijn om het economisch bestel naar waarde en onwaarde te schatten, en dat ons economisch bestel, daaraan gemeten, hier en daar te licht bevonden wordt. Dan zijn hervormingen wenselijk. Zijn ze ook mogelijk? Dat is het cruciale punt waarrond het verdere betoog draait. De economen waarschuwen dat het economisch bestel onderworpen is aan wetmatigheden en dat de ruimte voor hervormingen dus benauwend klein is. Zullen wij dan in het geval van hoge werkloosheid een ongeremd tewerkstellingsbeleid voeren? Dit kan tot inflatie, tot een daling van de uitvoer en tot nieuwe werkloosheid leiden. Steun aan landbouwers in ontwikkelingslanden kan op termijn de landbouwers in het eigen land benadelen. Kortom, politieke interventie in het economisch bestel kan tot averechtste effecten leiden. De harde liberalen (in de Westeuropese betekenis van het woord) houden vol dat alleen ingegrepen mag worden om de economische wetmatigheden hun gang te laten gaan. Op kortere termijn vraagt dit van sommigen offers, o.m. van de armen en de werklozen. Maar op langere termijn is dit de beste weg naar een grotere algemene welvaart die ook de armen ten goede zal komen. Dat is de stelling die ook in de VS van Reagan door heel | |
[pagina 392]
| |
wat ‘deskundigen’ verdedigd wordt: de beste regering is de regering die het minst regeert. De ‘lekenbrief’ van Simon en Novak neemt een meer subtiele stelling in. Het vrije markt-systeem heeft menselijke tekorten en wij mogen niet wachten op de komende generaties om die opgelost te zien. Maar het heeft een ongezien cultureel en politiek welzijn bevorderd. Cultured is het een kweekschool voor allerlei deugden zoals werkzaamheid, ondernemingslust, vindingrijkheid, enz. Politiek blijkt het een noodzakelijke voorwaarde te zijn voor een democratisch regime. Een deel van de economische welvaart die het tot stand heeft gebracht, kan herverdeeld worden onder de minstbedeelden. Zelfs de armen hebben het nog nooit zo goed gehad. Trouwens, wat is het alternatief? Is het staatssocialisme van de Sovjetunie zoveel aantrekkelijker? Laten wij ons economisch bestel maar liever onaangeroerd. De Amerikaanse bisschoppen blijken voorstanders te zijn van een politiek gereguleerde vrije marktGa naar voetnoot5. Zij stellen hun hoop op een netwerk van economische beslissingen in handen van particulieren, maar genormeerd door algemeen geldende spelregels die vastgelegd zijn in een ‘grondwet’, zoals ook in een politieke democratic de meeste beslissingen aan de particulieren worden overgelaten binnen de regels en de normen van een grondwet. Over deze economische grondwet wordt door de democratische wetgever beraadslaagd en beslist. De wetgever legt de belastingnormen vast, de hoogte van de tarieven, de bepalingen van de arbeidswetgeving, enz. Dat moet hij, volgens de bisschoppen, blijven doen. Sommigen zullen wel eens klagen dat de wettelijke spelregels ondoordacht of opdringerig zijn. Maar dat is geen reden om te gaan dromen over een terugkeer naar de volkomen vrije markt. Een volkomen vrije markt zonder ‘politieke’ spelregels is onwenselijk en zelfs onmogelijk. De ware vraag is dan ook hoe die grondwet er moet uitzien. Het verdere betoog van de brief wordt beheerst door vier uitgangspuntenGa naar voetnoot6. 1. Een (sociale) markteconomie moet gehandhaafd worden, een centraal geleide economie wordt afgewezen. De bisschoppen geloven niet dat het economisch bestel beheerd kan worden door een verlichte despoot of door welke centrale leiding dan ook. Experimenten in die richting lopen uiteindelijk altijd uit op de onderdrukking van de economisch bezige burgers. | |
[pagina 393]
| |
De bisschoppen kanten zich dus tegen elke vorm van staatscollectivisme, maar zij laten ook vermoeden waarom en in welke mate zij een (sociale) markteconomie voorstaan. Niet om principiële, theologische redenen, alsof de markteconomie de incarnatie zou zijn van allerlei bijbelse deugden, maar om pragmatische redenen. De markteconomie houdt rekening met de morele en intellectuele beperkingen van de economische besluitvormers. Ze kan een bevredigende produktiviteit bereiken met behulp van mensen die niet bijzonder nobel gemotiveerd en niet bijzonder volledig geïnformeerd zijn. Met echte mensen dus en niet met halfgoden. 2. Een tweede uitgangspunt is de waardering voor de democratische vorm van politieke besluitvorming. In haar slechtste gedaante kan de politieke besluitvorming gewelddadig zijn en onmenselijker dan de economische ruil op de vrije markt. Maar in haar beste gedaante, de democratische beraadslaging, reikt zij de besluitvormers een betere mogelijkheid aan om hun verantwoordelijkheid op te nemen. In het democratisch beraad hebben de deelnemers de gelegenheid, worden zij bijna verplicht, met meer kosten en baten van hun beleid rekening te houden. Zij kunnen de externe kosten van hun beslissingen minder gemakkelijk afwentelen op derden. Zij kunnen belang hechten aan baten die niet in prijzen uit te drukken zijn. Democratisch beraad is nog geen vriendschap, maar houdt toch al meer rekening met kosten en baten voor meer medemensen dan in de economische ruil gebruikelijk is. Daar staat tegenover dat de democratische procedure bijzonder zwaar is. De kosten van de informatieverwerving en de besluitvorming lopen zo hoog op dat zij slechts spaarzaam toegepast mag worden. Niet iedereen kan en wil voortdurend met iedereen vergaderen en overleggen. Daarom kan deze procedure alleen toegepast worden om de economische markt te controleren en te reguleren en om de grondwet van de marktprocessen vast te leggen. 3. Een derde uitgangspunt is het indeterminisme van de beslissingen binnen het marktbestel. Veelal hopen de economen voor alle problemen de ene, juiste oplossing te ontdekken die de besluitvormer (bedrijfsleider, consument, arbeider, investeerder, enz.) zou moeten volgen. Soms slagen zij daar ook in, wat dan uitgedrukt wordt in imposante grafische voorstellingen van het economisch optimum. Vaak bestaat die ene juiste oplossing niet of wordt ze niet gevonden. Dan kiest de besluitvormer uit verschillende min of meer gelijkwaardige alternatieven er één uit. Die keuze wordt niet door de structuren van het marktbestel afgedwongen en laat dus ruimte voor andere dan economische overwegingen. Als een democratische overheid b.v. uit morele of politieke overwegingen bepaalt dat niet in drugs of in prostitutie geïnvesteerd mag worden, of dat bepaalde goederen | |
[pagina 394]
| |
of diensten niet mogen worden gekocht of verkocht, dan hoeft dat nog geen economische ramp te betekenen. Het is niet waar dat politieke tussenkomst de vrije markt alleen maar kan verstoren. 4. Een vierde uitgangspunt is het subsidiariteitsbeginsel. De gangbare interpretatie van dit principe luidt dat de centrale besluitvormers pas mogen optreden wanneer de ondergeschikte besluitvormers hun verantwoordelijkheden niet aankunnen of niet opnemen. Wanneer b.v. de burgers het onderling niet eens worden over het gebruik van een munteenheid, zal de overheid die opleggen, maar zij mag niet tussenkomen om de burgers te vertellen hoe zij hun geld mogen besteden of moeten verdienen. Zij moet m.a.w. een consumptie- en arbeidsmarkt toelaten. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden, zoals een grote schaarste of een oorlogsdreiging, mag zij de wer king van zulke markten opschorten: zij kan levensnoodzakelijke goederen rantsoeneren en jonge mensen tot een bepaalde arbeid, namelijk de militaire dienst, verplichten. In deze interpretatie betekent ‘subsidiair’ niet meer dan ‘bijkomend’, ‘aanvullend’. De Amerikaanse bisschoppen vertalen ‘subsidium’ liever als ‘hulp’, ‘ondersteuning’: de overheid moet de ondergeschikte besluitvormers helpen om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Dat doet zij o.m. door materiële infrastructuur, menselijk kapitaal en juridische orde ter beschikking te stellen. Dat heeft zij altijd gedaan en meer dan velen vermoeden. De overheid heeft kanalen gegraven en spoorwegen aangelegd. Zij heeft het onderwijsbestel grotendeels ten dienste van de arbeidsmarkt gesteld. Zij heeft een uitgebreide wetgeving inzake verbintenissen, vennootschappen en dies meer ontwikkeld. De vrije markt is slechts mogelijk geweest omdat de overheid haar mogelijk maakte, in stand hield en richting gaf. Al te veel economen menen dat er eerst een vrije markt bestond die na enige tijd, dank zij haar produktiviteit, in staat was om andere, niet produktieve maatschappelijke sectoren te ‘dragen’. Die draagvlaktheorie getuigt van economische bedrijfsblindheid. Natuurlijk teert de politieke overheid op het marktbestel om door middel van belastingen het leger, het onderwijs, de sociale zekerheid en ook zichzelf te financieren. Maar vergeten wij niet dat al deze sectoren, de overheid inbegrepen, goederen en diensten produceren die de verdere bloei van het marktbestel mogelijk maken. Het is niet omdat deze goederen en diensten moeilijk in geld te becijferen zijn dat zij niet nuttig of noodzakelijk zijn. Kortom, economisch en politiek bestel zijn complementair. Uit de economische uitgangspunten van de auteurs volgt hun besluit. Ons economisch bestel is door mensen gemaakt en kan dus door mensen hervormd worden. Allicht kunnen niet alle onvolkomenheden weggewerkt worden. Het zou misplaatst zijn een utopisch economisch bestel te ontwer- | |
[pagina 395]
| |
pen. Maar wel kan een aantal problemen aangepakt worden. De normen van de vorige paragraaf worden daarbij niet als blauwdruk maar als filter gehanteerd. De vraag is welke toestanden niet door de beugel kunnen, of daar iets aan gedaan kan worden en wat de best mogelijke beleidslijn is. Aan die vragen is het tweede deel van de brief gewijd. | |
WerkloosheidNiemand mag zijn leven in ledigheid slijten. Iedereen heeft de plicht door zijn werk bij te dragen aan zijn eigen persoonswording en aan het welzijn en de solidariteit van de samenleving. Maar waarom willen zo veel mensen hun werk opgenomen zien in en beloond door het economisch bestel? Waarom is tewerkstelling een recht en werkloosheid een probleem? Economische tewerkstelling is een grondrecht geworden, zeggen de bisschoppen, omdat het economisch bestel in onze samenleving een zo centrale plaats inneemt, dat wie er niet aan deelneemt moeilijk in het eigen levensonderhoud kan voorzien en nog moeilijker het algemeen welzijn kan dienen. Onze arbeidsmarkt is evenwel niet in staat een economische tewerkstelling te waarborgen voor iedereen en altijd. Het arbeidsaanbod is enorm toegenomen ten gevolge van de economische mobilisatie van de vrouwen. De vraag naar arbeid stagneert ten gevolge van arbeidsbesparende technologische innovaties en een toegenomen competitie op de wereldmarkten. Vroeger was een werkloosheidscijfer (in de VS) boven de 3 tot 4% reeds alarmerend; nu maken sommigen zich al niet meer druk om het huidige cijfer van rond de 8%. De brief weigert evenwel die 8% als een fataliteit te aanvaarden. Hij stelt zelfs voor terug te keren naar het oude streefcijfer van 3 tot 4%. Niet alle werkloosheid is immers het gevolg van onbeheersbare omwentelingen. De overheid heeft in de laatste jaren vooral de bewapeningsindustrieën geactiveerd, die in de regel minder arbeidsintensief zijn. Zij heeft geen fiscaal en monetair beleid gevoerd dat tot een hogere tewerkstelling kon leiden. De privé-sector heeft weliswaar miljoenen nieuwe jobs gecreëerd, maar zelfs deze waren niet talrijk genoeg en vaak van een geringe kwaliteit. Daarom stellen de bisschoppen het volgende voor. Het bedrijfsleven moet opnieuw aangezwengeld worden dank zij de herziening van het fiscaal en monetair beleid en de herschikking van de begrotingsprioriteiten. De werking van de arbeidsmarkt moet versoepeld worden. De vraag van de werkgevers dient meer plaats in te ruimen voor deeltijdse arbeid en aangepaste | |
[pagina 396]
| |
arbeidsuren en mag niet afgebot worden door het misbruik van overuren. Aan de kwetsbare werknemers moeten scholings- en herscholingsprogramma's aangeboden worden waartoe de ondernemingen, de lokale gemeenschappen en de overheid gezamenlijk het initiatief moeten nemen. Voor de structured werklozen kan de overheid zelfs een maatschappelijk nuttige vorm van tewerkstelling in het leven roepen. Naar Amerikaanse maatstaven gaan deze voorstellen vrij ver. Voor ons is er geen enkel bij dat opvallend origineel is. Opvallend is veeleer dat sommige voorstellen ontbreken. Er is weinig sprake van maatschappelijke participatie door middel van vrijwilligers werk en evenmin van werk voor uitgestelde beloningen (zoals stages enz.). De bisschoppen willen klaarblijkelijk niets minder dan degelijke en behoorlijk betaalde jobs. Maar het belang van de paragraaf over de werkloosheid schuilt vooral in de cultuurkritiek waarmee zij aanvangt. Werkloosheid is doorgaans niet te wijten aan de slachtoffers zelf. Men mag hun niet verwijten dat zij de kansen van het Amerikaanse land van belofte niet zouden willen grijpen. Velen onder hen zijn leden van de zwarte of de hispanische minderheden. Hun zwakke positie op de arbeidsmarkt is het gevolg van discriminatie en gebrekkige scholing. Hoe dan ook, het huidige werkloosheidspeil achten de bisschoppen moreel onduldbaar. Achter de koele statistieken gaat vaak een ontstellende menselijke tragiek schuil. In een land dat weinig werkloosheidsuitkeringen kent en waar het arbeidsethos nog volop bloeit, gaan de vele werklozen gebukt onder materiële miserie en sociale miskenning. Waaraan de werkloosheid ook te wijten is - aan het feit dat werkzoekenden er niet in slagen de juiste arbeid aan te bieden, of aan het economisch bestel dat niet voldoende arbeid kan opnemen - steeds is zij een ethisch probleem. Zij tast de menselijke waardigheid aan. Zij moet bestreden worden met maatregelen die het aanbod van arbeid vanwege de werkloze én de vraag naar arbeid vanwege de werkgevers versterken. | |
ArmoedeWie ooit de immigrantenwijken van Phoenix, Arizona, gezien heeft, of (vanop veilige afstand) de getto's van Chicago of Detroit, weet dat armoede in de VS een levensgroot probleem is. Niet alle armen staan in de rij voor de soepkeukens of slapen op de ventilatieroosters van de metro's. Er zijn miljoenen en miljoenen Amerikanen met een inkomen onder de armoedegrens. Louter financieel is het probleem best aan te pakken. Experts hebben onlangs becijferd dat jaarlijks 30 miljard dollar zou volstaan om | |
[pagina 397]
| |
al deze mensen opnieuw boven de armoedegrens te tillen. Maar natuurlijk is het probleem niet louter financieel. Het is een symptoom van diepere misstanden in het economisch en sociaal bestel. De armen komen verhoudingsgewijs vooral voor bij de minderheidsgroepen, bij vrouwen en kinderen. Minderheden en vrouwen worden vaak gediscrimineerd op het stuk van lonen. Vrouwen zijn bijzonder kwetsbaar wanneer zij weduwe zijn, gescheiden of alleenstaand gezinshoofd. Men kan het probleem dus niet aan de slachtoffers zelf wijten. Zij verdienen niet het onbegrip en de stereotypen waarmee hun meer fortuinlijke medeburgers hen bejegenen. De meeste armen zijn trouwens niet arm gedurende hun hele leven; in tijden van een hogere economische conjunctuur kennen zij een betrekkelijke welstand: het verschijnsel van de armoede is gevoelig voor macro-economische ontwikkelingen. Het is eveneens gevoelig voor het beleid van de overheid. Toen president Johnson in de jaren zestig de oorlog verklaarde aan de armoede en verschillende programma's van sociale zekerheid doorvoerde, daalde het aantal armen aanzienlijk, zij het minder dan verhoopt. Toen president Reagan opnieuw voorrang gaf aan de uitgaven voor landsverdediging boven die voor sociale zekerheid, steeg het aantal armen tot ongeziene hoogten. De meest voor de hand liggende maatregelen om de armoede te bestrijden komen neer op een stelsel van sociale zekerheid. In West-Europa is dit een haast onbetwiste verworvenheid. In de VS zijn de betwistingen nog volop aan de gang. De brief laat over het standpunt van de bisschoppen geen onduidelijkheid bestaan. Sommige bestaande uitkeringen willen zij opgetrokken zien; andere, die nog niet bestaan, moeten worden ingevoerd. Zo vragen zij een gezins- of een kindertoelage in overweging te nemen, misschien zelfs een negatieve inkomensbelasting. Dat moet op federaal niveau gebeuren en mag niet overgelaten worden aan de staten: een bepaalde uitkering moet even hoog liggen in Mississippi (waar ze thans erg laag is) als in Vermont (waar ze nu het hoogst is). Maar, zoals gezegd, armoedebestrijding is niet alleen een kwestie van centen. Wie uitsluitend op financiële uitkeringen vertrouwt, loopt het gevaar de afhankelijkheid van de armen in de hand te werken of te bestendigen. Een meer ingrijpend beleid moet de armen in staat stellen zichzelf te behelpen. In dat perspectief denken de bisschoppen in de eerste plaats aan een aangepast gezins- en onderwijsbeleid. Het zijn vooral de gezinnen en de scholen die de strijd tegen de armoede voeren. Waar gebroken gezinnen en jonge, ongehuwde moeders talrijk zijn is die strijd al half verloren. Waar de school bovendien demoraliserend werkt, kan de sociale zekerheid nog alleen maar nablussen. De brief pleit dus voor een beleid ter bevordering | |
[pagina 398]
| |
van het menselijk en het sociaal kapitaal van de armen. Uitgerust met zulk kapitaal kunnen de armen streven naar de vorming van of de participatie aan kleinere ondernemingen. Uiteraard zijn menselijk kapitaal en goede wil niet voldoende om te slagen. Van privé en van officiële zijde moeten ze gesteund worden. | |
OngelijkheidOok als de basisbehoeften van alle medeburgers gedekt zijn, blijft er volgens sommigen een armoedeprobleem bestaan. Sommige burgers worden als arm beschouwd omdat zij (veel) minder hebben dan de anderen. Zij zijn arm in vergelijking met de anderen. Zo staan wij dan voor de volgende controversiële vraag. Horen wij alleen de absolute ontbering als problematisch te beschouwen of ook de relatieve? Moeten wij ons om de minstbedeelden alléén bekommeren of ook om de minderbedeelden? Moet de strijd tegen de armoede op de duur overgaan in een strijd tegen de ongelijkheid? Veel economen, en niet alleen zij, zijn niet erg te vinden voor een strijd tegen de ongelijkheid. Hun redenering kan (al te) kort samengevat worden in drie punten. 1. Het streven van de minderbedeelden naar gelijkheid wordt overwegend ingegeven door afgunst. Wie minder bedeeld is mag proberen zijn toestand te verbeteren, maar hij mag niet proberen de toestand van anderen te verslechteren. 2. Het streven naar gelijkheid miskent het sociale nut van de ongelijkheden. De hogere inkomens van de rijken zijn een beloning voor hun grotere bijdrage aan het gemenebest en een aansporing voor de armen om hetzelfde te doen. Deze ongelijkheid in beloning activeert het economisch bestel zodat de globale welvaart zal toenemen. 3. Een welvarend land vertoont in de regel minder grote ongelijkheden dan een arm land. Een politiek beleid ter bestrijding van de ongelijkheid is op langere termijn overbodig: in de mate dat de ongelijkheid de welvaart stimuleert, wordt ze vanzelf minder groot. Deze overwegingen hebben vele politici ertoe gebracht een sterkere klemtoon te leggen op de groei van de welvaart dan op de (verticale) herverdeling van inkomens en vermogens. Zelfs onze eigen christen-democraten, die volgens het Kerstprogramma van 1945 ‘de economie ten dienste van de mens’ wilden stellen, stelden hun hoop vooral op de welvaartsgroei. Zij voegden daar één voorwaarde aan toe: de globale welvaartsgroei mocht niet betaald worden met een zelfs kortstondige lotsverslechtering voor sommigen. Hun personalisme kon niet dulden dat enkelen zouden ‘sterven | |
[pagina 399]
| |
voor het volk’ en is niet te verzoenen met het utilitarisme van vele economen. Daarom plegen zij enige zorg te besteden aan bepaalde herverdelingsmechanismen. Om het bondig en in technisch jargon te stellen: zij wensten dat de welvaartsgroei volgens een Pareto-optimum zou verlopen. De situatie na elke groeifase moest voor sommigen beter zijn en voor niemand slechter dan voorheen. Dat is de dominante beleidslijn in onze streken. Daarmee is het probleem van de ongelijkheid wel enigszins gemilderd maar lang niet opgelost. Ook binnen de norm van het Pareto-optimum is een groeiende ongelijkheid mogelijk. Het volstaat dat de hoge inkomens sneller stijgen dan de lage. Is de ergernis die dat bij sommigen wekt, toe te schrijven aan afgunst en zodoende moreel te discrediteren? Christelijke moralisten zijn het erover eens dat de burgers niet tot een mathematische gelijkheid van inkomen en vermogen verplicht kunnen worden. Iedereen heeft het recht om goederen te verwerven en weg te schenken. Zekere vormen van ongelijkheid moeten dus geduld worden. Dit vloeit rechtstreeks voort uit het personalisme. De brief van de Amerikaanse bisschoppen stemt er uitdrukkelijk mee in. Maar ongelijkheid kan verwerpelijk worden omwille van haar maatschappelijke gevolgen. In bepaalde gedaanten kan zij de participatie van de burgers aan het economisch bestel en aan het ruimer maatschappelijk leven hinderen. Naar mijn gevoel zeggen de bisschoppen daarmee dat de oorsprong van de ongelijkheid niet ter zake doet. Zelfs de meest eerlijk verdiende voorrechten kunnen hun rechtvaardiging verliezen omwille van hun feitelijke, zelfs onbedoelde gevolgen. Ook hecht de brief niet al te veel geloof aan de functionele duiding van de ongelijkheden. Ongelijkheden komen niet uitsluitend en niet in de eerste plaats tot stand om de bijdragen aan het algemeen belang te belonen. Het is veeleer andersom. Wie meer bezit en meer macht heeft, kan meer bijdragen aan het algemeen belang. Of zijn bijdragen worden althans meer gewaardeerd. Wie minder rijk en minder machtig is, heeft minder aan te bieden en zijn aanbod wordt vaak gekleineerd. Dergelijke gewilde of ongewilde obstructie treft hem in zijn persoonlijke waardigheid, ontbindt het weefsel van de sociale solidariteit, en leidt tot vele vormen van vervreemding. Nee, het is niet louter afgunst die tot ergernis om de relatieve armoede leidt. In de VS, zo stelt de brief, is de economische ongelijkheid vandaag te groot. Daarom dringen de bisschoppen aan op een verticaal herverdelend beleid ter bestrijding van de absolute én van de relatieve armoede. Zij betreuren dat het belastingstelsel zo weinig progressief is, dat aan de hoge | |
[pagina 400]
| |
inkomens zo veel vluchtwegen gelaten worden, terwijl zelfs van de armen belastingen geëist worden. | |
LandbouwLange tijd is het landbouwbeleid van de Amerikaanse overheid op twee doelstellingen gericht geweest: de voedselprijzen laag en de landeigendom gespreid houden. Aan het eerste wordt nog steeds streng de hand gehouden. De landbouwsector wordt dan ook rijkelijk gesubsidieerd. Daartegen hebben de bisschoppen geen bezwaar, maar zij betreuren dat de verdeling van de toelagen in het nadeel werkt van de kleine en de middelgrote boeren. In feite is men afgestapt van de tweede grote doelstelling, het spreiden van de landeigendom, ten gunste van een kortzichtig streven naar opvoering van de produktiviteit. Sinds Jane Fonda, Jessica Lange en andere Hollywood-sterren de rol van de dappere maar beproefde boerin gespeeld hebben, weten de Amerikanen dat er iets misloopt met hun boerenstand. Veel kleinere boeren kunnen de eindjes niet meer aan elkaar knopen en verlaten het platteland. Hun plaats wordt ingenomen door grote landbouwondernemingen die gekenmerkt worden door een industriële arbeidsorganisatie en door kapitaal-intensieve exploitatiemethodes. De kleinere boeren hebben zelf schuld aan deze ontwikkeling. In de gouden jaren van de Amerikaanse voedseluitvoer hebben zij vaak overmatig geïnvesteerd. Nu nogal wat landen geen voedsel meer hoeven in te voeren en de dure dollar die invoer voor andere onbetaalbaar maakt, blijkt de opbrengst van hun investeringen lager dan ver wacht en kunnen zij hun leningen niet terugbetalen. Maar ook de overheid treft schuld. Haar toelagen kunnen gemakkelijker opgenomen worden door grote dan door kleine ondernemingen. De paragraaf van de brief die aan dit probleem gewijd is, is bijzonder illustratief voor de denktrant van de Amerikaanse bisschoppen. Zij laten zich niet leiden door nostalgie naar het gezellige dorpje van weleer. Ook de kleine boeren van vroeger zaten, net als de grote ondernemingen van nu, verweven in een marktsysteem. Maar het gaat om een keuze tussen twee gestalten van het marktbestel. Wat de economische produktiviteit betreft, wordt het rendement van de grote landbouwondernemingen veelal overdreven. Was het stelsel van betoelaging eerlijker, stond het wetenschappelijk onderzoek meer ten dienste van de kleinere ondernemingen, werkten de kleinere ondernemingen onderling meer samen, dan zou blijken dat een zekere kleinschaligheid eco- | |
[pagina 401]
| |
nomisch helemaal niet nadelig is. Als we, naast de economische, ook de sociale kosten en baten in overweging nemen, heeft kleinschaligheid zelfs voordelen. De kleinere boer maakt deel uit van de lokale gemeenschap waarvoor hij zich mede verantwoordelijk voelt en die mede dank zij hem groeit en bloeit. Dat kan minder gezegd worden van de grote ondernemers, die gewoonlijk elders wonen. De kleinere boer is zowat de natuurlijke ‘rentmeester’ van zijn land, - zijn familie woont er al zo lang, hij heeft een perspectief op langere termijn - terwijl de grote, anonieme ondernemers vaak worden gedreven door speculatieve investeringen op korte termijn die zij bij de eerste gelegenheid naar elders verleggen. Zulke kortzichtige overwegingen wijken bij de kleine landeigenaar voor zorgzaamheid op langere termijn. Kortom, het bestaan van een categorie van kleinere en middelgrote boeren is een weldaad voor de Amerikaanse samenleving in haar geheel. Zij zijn belast met de voedselvoorziening van de VS en van grote delen van de wereld. Daarom dienen zij beveiligd te worden tegen de grillen van een ander, meer kortzichtig marktbestel. Hun sociale structuren bieden een betere mogelijkheid om de waarden van verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap tot uiting te brengen. Natuurlijk bestaan er ook onder de kleinere boeren misstanden. Landarbeiders die werken voor middelgrote boeren zijn soms niet te benijden. Van ecologische verantwoordelijkheidszin blijkt soms weinig wanneer de boeren zelf voor alle kosten moeten opdraaien. Leden van de minderheidsgroepen komen moeilijk in deze arbeidsintensieve sector binnen. Maar deze misstanden kunnen door een doelmatig beleid aangepakt worden. Ze wegen alleszins minder zwaar dan de persoonlijke tragedies van de boeren die van hun land verdreven worden en dan het maatschappelijk en cultured verlies dat hieruit voortvloeit. | |
OntwikkelingsbeleidHet economisch bestel lijdt aan een steeds toenemende schaalvergroting. Verschijnselen als uitstoting uit het economisch bestel, absolute en relatieve armoede en regionale ontwrichtingen doen zich niet alleen binnen de grenzen van de nationale samenleving voor maar ook op wereldvlak. Ook in het mundiale marktbestel moet het sociaal personalisme ernaar streven de kwaliteit van de menselijke verhoudingen te verbeteren. Maar hier is het veel moeilijker een beleid te voeren dan op nationale schaal. Op mundiaal niveau bestaat geen politieke overheid om aan de processen van het marktbestel grondwettelijke spelregels op te leggen. Wel zijn er medespe- | |
[pagina 402]
| |
lers die er een grote invloed op hebben. Vooral de Amerikaanse natie kan gevoelig bijdragen aan de hervorming en de regulering van dit mundiaal bestel. Helaas, constateren de bisschoppen, is ook hier het beleid van de Amerikaanse regering niet altijd ingegeven door het sociaal personalisme. Vooral in de laatste jaren wogen overwegingen van nationale veiligheid zwaarder dan de zorg om de leniging van menselijke nood. De wereld is gewend geraakt aan een Amerika dat de eisen van de ontwikkelingslanden afwijst zonder zelf realistische voorstellen te doen. De zuivere ontwikkelingshulp van de VS ligt proportioneel lager dan die van andere ontwikkelde landen. Zij wordt selectief uitgedeeld aan ‘bevriende’ naties en meer via bilaterale akkoorden dan via multilaterale organisaties. Aan landsverdediging wordt twintig maal meer besteed dan aan buitenlandse hulp en deze bestaat dan nog voor twee derde uit militaire bijstand. Dat is, zegt de brief, een massieve ontwrichting van het begrotingsbeleid. De bisschoppen stellen voor, de zuiver financiële hulp aan de arme landen op te drijven en minder sterk te verbinden met politieke voorwaarden in het teken van de Oost-West-tegenstelling. Nogal wat van hun voorstellen gaan in de richting van een stelsel van sociale zekerheid op internationale schaal. Dat wil niet zeggen dat zij niets verwachten van meer structurele hervormingen van het mundiaal economisch bestel. Hun voorstellen ter zake handelen over de internationale handel, het kapitaalverkeer en het investeringsbeleid. In principe kunnen aan een druk internationaal handelsverkeer enorme wederzijdse voordelen verbonden zijn. Maar voordat het volop aan de ontwikkeling van de derde wereld kan bijdragen is een faze van ‘affirmative action’, van positieve discriminatie nodig. Op dit ogenblik is er nog geen echte basis voor een evenwichtig handelsverkeer. De ene partners zijn te machtig, de andere te zwak. De enen genieten van sterk ontwikkelde comparatieve voordelen zoals een technologische voorsprong en het bezit van grondstoffen, de anderen niet. Positieve discriminatie moet er in de eerste plaats zijn in de voedselhulp. De bestrijding van de honger en andere basisbehoeften mag niet overgelaten worden aan de becijferingen van de economische ruil. Waar dat nodig is moet doeltreffende voedselhulp geleverd worden, ongeacht of daarvoor betaald wordt. Op langere termijn moet ervoor gezorgd worden dat de getroffen streken in hun voedselvoorziening onafhankelijk worden. De bereidheid tot positieve discriminatie blijkt vooral uit de oproep om de economische grenzen van de VS open te stellen voor meer invoer uit de ontwikkelingslanden. Uiteraard zullen deze dan hun comparatief voordeel | |
[pagina 403]
| |
van de goedkope arbeidskrachten uitspelen. De liberalisering van het handelsverkeer vergt bijgevolg een aantal begeleidende maatregelen. Het openen van de grenzen zal een zware druk meebrengen voor bepaalde eigen ondernemingen en bedrijfstakken. Tot zulke offers dient het Amerikaans bestel bereid te zijn. Maar deze offers mogen niet alleen gedragen worden door de werkgevers en de werknemers van de getroffen ondernemingen. Het verlies aan arbeidsplaatsen en inkomens dient solidair gedragen te worden door heel de Amerikaanse samenleving. Bovendien mogen de grenzen alleen geopend worden ten gunste van die bedrijven die niet parasiteren op de uitbuiting van de arbeiders of van de bevolking in haar geheel. Een meer normale wijze om de handelspositie van arme landen te verbeteren vormen de financiële leningen en de investeringen van buitenlandse firma's. Aan beide vormen van kapitaalverkeer zijn averechtse effecten verbonden die doeltreffend opgevangen moeten worden. De schuldenlast van de ontwikkelingslanden, vooral van de armste, moet draaglijk gemaakt worden, de rentevoeten moeten verlaagd en de terugbetalingen over een langere termijn gespreid (en zo nodig opgeschort) worden. Wat de privé-investeringen betreft, die mogen niet alleen winst op korte termijn op het oog hebben; zij moeten o.m. meer zorg dragen voor infrastructuurwerken. En ze mogen niet alleen de meest bevoorrechten van de lokale bevolking ten goede komen. Dit zijn strenge voorwaarden die de concurrentiepositie van de meer gewetensvolle firma's kunnen verzwakken. Daarom is een algemeen geldend handvest nodig dat geürgeerd wordt door een supranationaal gezag zoals de UNO. | |
Over werken en samenwerkenUit alles blijkt dat de Amerikaanse bisschoppen waardering hebben voor de economische doeltreffendheid van het marktbestel. Slechts in uitzonderlijke gevallen stellen zij voor, de markt te vervangen door een ander stelsel van behoeftenbevrediging. Dat betekent niet dat zij geen bedenkingen hebben bij de onvolkomenheid van de menselijke relaties in elk economisch marktbestel. De economische resultaten van het marktbestel mogen dan al bevredigend zijn, de werkwijze zelf vertoont intrinsieke gebreken. Zij is gebaseerd op abstracte en vaak competitieve relaties tussen mensen. Over dit element van competitie handelt de laatste paragraaf van de brief. Belangentegenstellingen heersen tussen producenten en consumenten, tussen de producenten onderling en tussen de deelnemers aan het produktie- | |
[pagina 404]
| |
proces. Die tegenstellingen zijn niet meer totaal, zoals in de tijd van de behoeftenbevrediging door middel van plundering. In het marktbestel zijn de belangen enerzijds tegengesteld, anderzijds gemeenschappelijk. Is het mogelijk ze nog verder met elkander in harmonie te brengen? Zelfs op hun meest utopische ogenblikken weigeren de Amerikaanse bisschoppen zich in een of andere harmonieleer te vermeien. Een element van conflict is in het economisch bestel onvermijdelijk. Wat wel mogelijk is, is de samenwerking te bevorderen. Samenwerking veronderstelt niet het vergeten van de tegengestelde maar wel het optimaliseren van de gemeenschappelijke belangen. Zij kan o.m. vorm krijgen in de democratische beraadslaging en besluitvoering. Samenwerking is niet alleen ethisch waardevol, zij kan ook economisch nuttig en doeltreffend zijn. Structuren van samenwerking zijn ook nu al werkzaam in het marktbestel. In de overheid werken mensen op een politieke manier samen om tot een gemeenschappelijk beleid te komen. In firma's werken mensen samen om tot een produktie te komen. Ook elders is het nut van zulke samenwerking aan te wijzen. Indien het economisch bestel voortdurend hervormd moet worden, kan dat niet aan de routines van het economisch bestel zelf overgelaten worden. Hier is samenwerking nodig, competitie volstaat niet. De samenwerking kan en mag dus bevorderd worden op alle niveaus, gaande van de onderneming, over de regionale gemeenschappen en de natie, tot in de internationale samenleving. Het thema van de samenwerking binnen de onderneming is in onze eigen christen-democratische milieus bekend onder de hoofding ‘medebeheer’. De Amerikaanse bisschoppen blijken goede christen-democraten te zijn. Zij pleiten voor de deelneming van alle geledingen aan het beheer van de onderneming. De werknemers moeten daartoe de mogelijkheid krijgen. Zij moeten zich kunnen verenigen in vakbonden en het eigendomsrecht op de kapitaalgoederen mag niet misbruikt worden om hen van het medebeheer uit te sluiten. Zij kunnen daartoe gemotiveerd worden door een of andere vorm van winstdeling. Wat de aandeelhouders betreft, daar liggen de zaken veel moeilijker. De meeste aandeelhouders plegen zich weinig in te laten met het beleid van de onderneming en geven weinig blijk van verantwoordelijkheid. Een aandeelhouder mag zich niet vergenoegen met het rendement van zijn aandelen, en kerkelijke aandeelhouders moeten daarin het voorbeeld geven. Zijn nieuwe vormen van beheer minder doeltreffend? Bemoeilijken zij een soepele aanpassing aan de eisen van de markt? De feiten zelf geven het antwoord. Tot een hogere graad van medebeheer neemt men dikwijls zijn toevlucht wanneer de onderneming gered moet worden. Waarom zou een | |
[pagina 405]
| |
versterkt medebeheer dan ook niet helpen om de onderneming tot bloei te brengen? Overigens hoeft medebeheer een sterke ‘uitvoerende macht’ niet uit te sluiten. Het volstaat dat de ondernemingsleider niet uitsluitend van één van de geledingen afhankelijk is. Ook problemen van regionale economische ontwikkeling vragen meer samenwerking tussen alle betrokkenen zoals daar zijn de lokale ondernemingen, de lokale besturen, de lokale verenigingen. Kerkgemeenschappen kunnen dergelijke samenwerking bevorderen. Daar ontmoeten mensen elkaar wier paden zich nergens anders kruisen. Over het belang van de samenwerking op nationaal niveau werd boven al voldoende uitgeweid. Verwordingen van het economisch bestel moeten voortdurend tegengegaan en ontwikkelingen ervan voortdurend bevorderd worden door vele vormen van politiek beleid: monetair beleid, belastingbeleid, begrotingsbeleid, handelsbeleid, milieubeleid, sociaal beleid, enz. Elke politieke overheid ziet zich verplicht tot een zekere ‘planning’, in de zin van sturing en bijsturing van het economisch bestel. Des te belangrijker is het dat vele belangengroepen aan deze ‘planning’ deelnemen en dat deze mede door overleg tot stand komt. Op internationaal niveau is samenwerking bijzonder lastig omdat zij niet kan steunen op een overkoepelend politiek gezag. Het internationaal economisch bestel vertoont aan zijn politieke kant een structurele leemte. De internationale instellingen die deze leemte enigszins opvullen verdienen alle steun. Het wachten is ondertussen op een politiek gezag dat ook op dat niveau de behartiging van de gemeenschappelijke belangen kan optimaliseren. | |
BesluitVanuit het perspectief van zijn Amerikaanse lezers is deze brief ongetwijfeld een theoretisch interessant en politiek moedig document. Maar wat heeft hij te betekenen in onze Europese culturele en politieke context? Eerst over de theoretische gedachtengang van de brief. Natuurlijk is het niet de eerste zorg van de auteurs om Europese intellectuelen interessant bezig te houden. Hun eerste zorg gaat naar de armen van deze wereld. Daarvoor gebruiken zij niet meer theorie dan echt nodig is. Dat blijkt nog meer uit de tweede versie van de brief, waarin een aantal behartenswaardige beschouwingen uit het eerste ontwerp - o.m. over de verhouding tussen arbeid en vrije tijd, over het consumentengedrag - niet meer voorkomt. Andere fundamentele problemen worden in beide versies slechts zijdelings | |
[pagina 406]
| |
aangeraakt, b.v. hoeveel en wat het economisch bestel moet produceren en welke complexiteit ons economisch bestel de mens oplegt. Toch bevat de brief enkele verhelderende theoretische beschouwingen die de weg naar politieke actie ten voordele van de armen open kunnen maken. Het denken van veel Amerikaanse én Europese intellectuelen vertoont immers leemten die een gepast politiek optreden dreigen te belemmeren. Op theologisch niveau leert de brief hoe wij in de bijbelse inspiratie een aantal normen kunnen vinden ten gerieve van onze politieke oordelen. Het hele betoog steunt op de eisen van menselijke waardigheid, solidariteit, verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. Wie zal beweren dat hij daarvan niet meer overtuigd hoeft te worden? Veel intellectuelen menen nog altijd dat de christelijke inspiratie helemaal geen richtlijnen geeft voor de socio-economische ordening of dat die richtlijnen heel anders zijn. Niet iedereen zal door deze brief meteen van het tegenovergestelde overtuigd zijn. Maar geen oprechte christen mag de gedachtenwisseling met zijn theologisch gedachtengoed uit de weg gaan. Op sociaal-wetenschappelijk niveau ontmoet de brief een tweede intellectuele hindernis. Hij moet afrekenen met het utilitarisme en economisme dat niet alleen in de VS maar ook bij ons velen in zijn ban houdt. Europese katholieken hebben van deze ideologie iets minder last, omdat zij de socio-economische problemen minder empirisch plegen te benaderen. Zij zoeken naar grote, algemene beginselen die de samenleving opgelegd zouden worden met behulp van morele oproepen en juridische decreten. Zij vergeten daarbij wel eens dat men een samenleving niet kan hervormen met behulp van decreten. Angelsaksers, met hun empirische en individualistische stijl van denken, beginnen eerder met een analyse van feiten en wetmatigheden, in casu die van het marktbestel. Terwijl wij vaak te weinig oog hebben voor de situaties waarop onze normen toegepast moeten worden, slagen de Angelsaksers er vaak niet in algemene normen vast te leggen. De verdienste van deze Amerikaanse brief is, dat hij beide tradities met elkaar confronteert. Met het oog op zijn Amerikaans publiek heeft hij het vooral gemunt op het economisme, dat de gedeeltelijke wetmatigheden van het economisch bestel verhardt tot ijzeren wetmatigheden en zo elke politiek-normatieve tussenkomst uitsluit. Positief gezien pleit de brief voor de primauteit van de politiek, omdat de politiek juist de kunst van het mogelijke binnen de economische structuren is. En hij geeft een aantal voorbeelden om te laten zien hoe normatieve aspiraties dank zij oordeelkundig politiek ingrijpen ook in een marktbestel geoptimaliseerd kunnen worden. Wat is nu de les voor de Europese lezer? Wanneer Europeanen op de | |
[pagina 407]
| |
weerbarstigheid van de marktstructuren botsen, hebben zij vaak de neiging, die marktstructuren te vervangen door andere vormen van behoeftenbevrediging: nationalisering van ondernemingen, het oprichten van grote publieke diensten, enz. De Amerikaanse bisschoppen vermelden deze oplossingen nauwelijks. Vanuit hun inzicht in de werking van de marktmechanismen verkiezen zij het marktbestel niet buiten werking te stellen maar het te bespelen als een instrument. Een moreel onbevredigende markt kan en moet vervangen worden door een moreel meer bevredigende markt. In dit theoretisch perspectief moeten de praktische voorstellen van de brief gezien worden. Elk afzonderlijk zijn ze voor Europese lezers meestal niet erg origineel noch erg radicaal. Maar samen kunnen ze een heel nieuw marktbestel op gang brengen. Het valt trouwens op dat de theoretische probleemstelling vaak tot meer radicale maatregelen uitnodigt dan in feite voorgesteld worden. In zijn analyse van de economische ongelijkheid b.v. geeft de brief de indruk dat hij niet alleen de onrechtvaardige bejegening van de minstbedeelden, maar ook die van de minderbedeelden aanklaagt, maar hij gaat daar niet verder op in. Vanuit theoretisch perspectief is dit te betreuren. Vanuit praktisch perspectief is het te begrijpen. Het was de Amerikaanse bisschoppen om een haalbare agenda te doen. Zelfs zij kunnen niet achter alle hazen tegelijk lopen. |
|