Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| ||||||||||||
Henry Wallace, de Verenigde Staten en de koude oorlog
| ||||||||||||
Minister van landbouw (1933-1940)Henry Wallace, geboren op 7 oktober 1888 in Iowa, de rijkste staat van de Cornbelt, kende een typische ‘Middle West’ protestantse opvoeding: godsdienstig, relatief intolerant tegenover andersdenkenden en anti-imperialistisch (anti-Brits) (Schapsmeier, 1968, 1-29). Zijn calvinistische grootvader, ‘Oom Henry’, bracht hem een conservatief levenspatroon bij, maar leerde tegelijkertijd dat, wilde een samenleving revolutie vermijden, structurele veranderingen soms noodzakelijk waren. Wallace koesterde een grote eerbied voor de natuur en ondernam op vrij jeugdige leeftijd wetenschappelijk onderzoek naar betere graan variëteiten. Weldra verwierven | ||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||
ook zijn statistische modellen een ruime bekendheid. Hij geloofde in de stelling van Veblen, dat alleen de moderne technologie een einde kon maken aan de schaarste van essentiële goederen. Maar commerciële belangen belemmerden niet alleen de vlotte werking van het kapitalistisch systeem, zij creëerden ook imperialistische regeringen. Deze voerden, volgens Wallace, een politiek van hoge invoerrechten die de handelaars (Wall Street) beschermde, niet de producenten (landbouwers of kleine industriëlen). Vrijhandel daarentegen leidde tot ongebreidelde expansie van de produktiecapaciteit en zo tot de uitschakeling van de oorlog. Kortom: regeringen dienden de blinde economische krachten te controleren want anders schakelden monopolies de vrije mededinging uit (Rosenof, 143-153 en Ezekiel, 789-802). Gedurende de periode 1924-1929 klaagde de uitgever van Wallace's Farmer het isolationistisch economisch beleid van de republikeinse administratie aan. Als crediteurnatie waren de VS het aan hun ex-bondgenoten verplicht een zekere hoeveelheid goederen af te nemen zodat zij hun uitstaande schulden zouden kunnen terugbetalen. Deze politiek kwam ook de Amerikaanse landbouwers ten goede, aangezien de Europeanen vooral industriële produkten exporteerden. Toen op 12 februari 1933 de nieuwe president, F.D. Roosevelt, Wallace tot minister van landbouw benoemde, was dit het startsein voor een totaal nieuw economisch beleid, de ‘New Deal’. Wallace werd er de meest eminente woordvoerder van. Zijn ‘Agricultural Adjustment Act’ gaf de landbouwers weer bestaanszekerheid, maar deze ‘linkse’ wetgeving, die o.a. prijssteun en areaalbeperking voorzag, later ook leningen en aanbodcontrole via voorraadvorming, verschafte hem ook vele vijanden. In 1936 noemde het Hooggerechtshof de ‘Act’ zelfs ongrondwettelijk, en de staatssecretaris werd bedreigd met ontzetting uit zijn functie. Toch vond hij nog de moed drie controversiële werken te schrijven. In America must choose pleitte hij andermaal voor het afzweren van het isolationisme. In New Frontiers betoogde hij dat de VS territoriaal de grens van hun binnenlandse expansie hadden bereikt, maar dat het land nu morele hinderpalen diende te overwinnen: ‘Waar het voorheen klonk als individualistische mededinging, is het sleutelwoord van de nieuwe grens samenwerking’ (Wise, 20). Wallace wilde met name de economische crisis benutten om een beter na-oorlogs Amerika te bouwen. Had het ongelimiteerd vrije ondernemerschap immers niet geleid tot het opleggen van hoge prijzen, het onbenut laten van technologisch speurwerk en de manipulatie van de aandelenmarkt? In Statesmanship and Religion kreeg dit thema een religieuze ondergrond: ‘Mochten wij in het jaar 620 vóór Christus binnen de muren der Judese steden hebben geleefd, dan zouden we ons, | ||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||
als vereerders van Baal, ongerust hebben gevoeld, toen Jeremiah zgn. subversieve dingen vertelde over de zakenwereld’ (Wise, 15). Wallace was diep ontgoocheld toen hij zag dat bepaalde politici zich op religieuze argumenten beriepen om hun machtspositie te rechtvaardigen, of om haat te wekken tegen andere volkeren. Hij geloofde echter ook in een mogelijke mentaliteitsverandering en meende dat in een tijdperk van explosieve wetenschappelijke vooruitgang de christelijke levensbeschouwing een noodzakelijk tegengewicht diende te vormen. | ||||||||||||
Vice-president (1941-1944)In juli 1940 zette Roosevelt de Democratische Conventie onder zware druk om zijn minister van landbouw tot ‘running mate’ te kiezen. Weldra zou de nieuwe vice-president functies bekleden die door zijn voorgangers nooit waren waargenomen. Niet alleen werd hij op diplomatieke missie gezonden naar Latijns-Amerika en Azië, hij werd ook voorzitter van de strategisch belangrijke ‘Board of Economie Warfare’. De man uit Iowa leek, als Roosevelts opvolger, voorbestemd om de na-oorlogse Amerikaanse maatschappij structureel te hervormen. Op 8 mei 1942 hield hij zijn beroemde redevoering, ‘De Eeuw van de Gewone Man’, bedoeld als een repliek op een artikel van de invloedrijke H. Luce (‘De Amerikaanse Eeuw’). Waar Luce pleitte voor de verdere verspreiding van het ‘laissez-faire’-kapitalisme, sprak Wallace zich uit voor een ‘New Deal’ in andere landen, hetgeen ook de Amerikaanse tewerkstelling kon stimuleren. Terwijl Luce instemde met het idee van een ‘goedwillend’ imperialisme, verdedigde de vice-president samenwerking tussen de VS en derde landen, inclusief de Sovjetunie. Wereldalfabetisering en industriële vooruitgang zouden leiden tot het ontstaan van sterke arbeidersbewegingen; dit was een voorwaarde voor de creatie van een wereldomvattende economische democratie, of zoals Wallace het bij voorkeur uitdrukte, van een ‘coöperatief gemenebest’: in de industriële economie zouden de diverse belangengroepen over een zelfde macht beschikken en het was hun plicht het algemeen welzijn te dienen. Dit programma, in oorlogstijd naar voren gebracht, sprak tot veler verbeelding, maar leek al bij al een utopische blauwdruk, die aldra door de conservatieven verguisd werd: ‘Wallace wil iedere Hottentot een halve liter melk bezorgen’ (Walker, 91). De vice-president reageerde ietwat overtrokken op deze kritiek en waarschuwde voor een ‘Amerikaans fascisme’. De Amerikaanse fascist was ‘belust op geld en macht, gewelddadig bij het nastreven van zijn doeleinden en onverdraagzaam voor andere volkeren’, | ||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||
hij vergiftigde de door de media verstrekte informatie en was niet zonder invloed in regeringskringen (Democracy Reborn, 260). Zijn wetenschappelijke experimenten maakten van Wallace een overtuigd anti-racist: ‘Ieder ras, elke natie en ieder volk van om het even welke samenleving vormt een belangrijke genetische kruising. Er bestaat een grotere variabiliteit tussen de erfelijkheid van individuen binnen één groep dan tussen de groepen’ (ibid., 115). Wallace's tegenstanders dienden toe te geven dat sommige van zijn voorstellen waardevolle elementen bevatten, b.v. inzake internationale grondstoffencontrole, aanmoediging van toerisme, hulpverlening aan de ontwikkeling van de Aziatische landbouw, of zijn ideeën over een Internationale Investeringsmaatschappij, een Luchtvaartcoöperatie of een Internationale Politiemacht (Mac Donald, 65-70). De parlementsverkiezingen van 1942 leverden de rechtervleugel van de Democratische Partij een behoorlijk aantal zetels op. Weldra liquideerde deze groep dan ook op legale manier hetgeen van de ‘New Deal’ nog was overgebleven. Na een maanden aanslepende bitsige rivaliteit tussen Wallace en de door het State Department gesteunde minister van handel, J. Jones, ontnam Roosevelt uiteindelijk zijn vice-president de leiding over de ‘Board of Economie Warfare’. Wallace had gepleit voor rechtvaardige lonen voor Latijnsamerikaanse arbeiders, had Jones onbekwaamheid verweten en was naar de zin van het State Department te zelfstandig gaan optreden. Wall Street Journal juichte Roosevelts beslissing toe: ‘Eindelijk zijn de ideologische jongens hun Gandhi, hun ideale wereldhervormer kwijt; met zijn bombastische woordkramerij en filosofische vingeroefeningen zucht hun hogepriester nu in de catacomben. We krijgen eindelijk een gezonde democraat die zich realiseert dat in 1944 geen Hottentotten voor hem zullen stemmen’ (Lord, 515). Wallace werd op vredesmissie naar China en Siberië gestuurd en de conservatieven in de Democratische Partij wisten de oude Roosevelt ervan te overtuigen dat met Wallace als ‘running mate’ de partij op een regelrechte nederlaag zou afstevenen: de vice-president hield zich immers niet bezig met de dagdagelijkse politiek, vermocht de senaat niet te leiden (die het project m.b.t. de oprichting van de Verenigde Naties moest goedkeuren), werd vanwege zijn kritiek op de ‘kiesbelasting’ gehaat in het zuiden, en koesterde te linkse denkbeelden. Toen, ondanks alle druk, op de eerste dag van de Conventie (20 juli 1944), Wallace het hoogste aantal stemmen achter zijn naam kreeg, besloot de president persoonlijk in te grijpen. In de tweede ronde ging de nominatie naar Truman (Schapsmeier, 1970, 113). | ||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||
Minister van handel (1945-1946)Als dank voor bewezen diensten tijdens de verkiezingscampagne werd Wallace in de vierde Rooseveltadminstratie minister van handel. Echter pas nadat het Congres een groot deel van de financiële bevoegdheden van het departement had overgedragen aan Jones. Aldus op een zijspoor gezet, kon de vroegere vice-president zijn idealen niet waar maken. Op 12 april 1945 legde H. Truman de eed af als 33e president van de VS. Onmiddellijk bond links de strijd aan tegen zijn ‘reactionair’ beleid. Truman decreteerde nl. niet alleen de opeising door het leger van stakende spoorwegarbeiders, de verkoop van genationaliseerde ondernemingen, de terugtrekking van financiële steun aan de landbouw en de opheffing van de prijscontrole, hij verving ook de resterende ‘New Dealers’ in het kabinet door conservatieven. Men was nu wel heel ver verwijderd van maatregelen als democratische planning, overheidsinvesteringen en tewerkstelling van kleurlingen, door Wallace uitvoerig bepleit in zijn Sixty Million Jobs. Ook het buitenlands beleid verliet de principes die Roosevelts politiek hadden geschraagd, vooral dan met betrekking tot de SU. Wallace schreef de president een (twaalf bladzijden tellende) brief: Washington moest nucleaire informatie uitwisselen met Moskou; de controle over het gebruik van atoomwapens mocht niet in de handen van militairen zijn; terecht had de SU het zgn. Baruchplan afgewezen, aangezien de VS niet bereid waren hun kernarsenaal te vernietigen (‘de illusie van een wetenschappelijke Maginotlinie werd hoog gehouden’) (Radosch, 60); met de produktie van zijn bommenwerpers en de bewapening van Latijns-Amerika bedreigde Washington de wereldvrede; het overschatte de kracht van het communisme, dat alleen in een maatschappij van schaarste kon gedijen; dank zij het civiel gebruik van kernenergie zou men die schaarste uit de wereld kunnen helpen; beide supermachten konden doorgaan met hun militaire krachtpatserij, maar dan zouden de volgende economische crisis en wereldoorlog de vorige in intensiteit overtreffen. Op 12 september 1946 hield Wallace zijn beruchte ‘Madison Square Garden’-rede, waarin heel zijn beleidsvisie tot uitdrukking kwam. De VS dienden te investeren in ontwikkelingslanden, dat zou de stabiliteit in de wereld bevorderen; een eenzijdige alliantie met Groot-Brittannië bewerkstelligde precies het omgekeerde. Amerika en Rusland moesten een vredesverdrag sluiten, want zoals de VS in Latijns-Amerika hun politieke invloedssfeer probeerden te democratiseren, zo poogde de SU de hare in Oost-Europa te ‘socialiseren’. Binnen de Verenigde Naties mochten regionale handelsblokken bestaan, maar atoomwapens en luchtmachtbasissen moes- | ||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||
ten worden overgedragen aan de wereldorganisatie. En dank zij vreedzame coëxistentie zouden het kapitalisme en het communisme bouwen aan de ‘Eeuw van de Gewone Man’. Met de verkiezingen van 1948 voor ogen, had Truman zijn minister van handel vooraf toestemming gegeven het woord te voeren op deze bijeenkomst van linkse democraten. Maar de reacties op de rede werkten de vervreemding tussen beiden in de hand. Truman noteerde in zijn dagboek: ‘X is 100% pacifist, wil ons leger ontbinden, Rusland ons atoomgeheim geven en een troep avonturiers van het Politbureau vertrouwen. De Roden, de clowns en de roze spreekbuizen verenigen zich en dienen zich aan als een nationaal gevaar... een vijfde kolonne voor oom Joe Stalin’ (Hamby, 133). Terwijl Wallace zich in 1933 nog had uitgesproken tegen het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Moskou (vooral omdat hij de goedkope landbouwimport vreesde), nam hij gaandeweg een tolerantere houding aan t.o.v. de SU. Niet alleen prees hij de SU voor haar ‘etnische en opvoedkundige democratie’, ook geloofde hij dat Moskou nimmer de noodzaak van een internationale oorlog had gepredikt. De Russische politiek van de jaren dertig was een gevolg geweest van de angst voor Nazi-Duitsland. Het Sovjetsysteem zou in de toekomst democratischer worden (Democracy Reborn, 225). De visie van de overige leden van de Trumanadministratie stond daar echter lijnrecht tegenover. Byrnes, minister van Buitenlandse Zaken: ‘Iemand beging een vreselijke fout door Rusland de oorlog te laten winnen... De Duitsers waren voor ons betere geallieerden geweest dan de Russen. Het verschil tussen de Amerikaanse en Russische ideologieën is te groot om ooit tot samenwerking op lange termijn te kunnen komen’ (Yergin, 118). Harriman, ambassadeur in Moskou: ‘De Russen moeten het internationale spel volgens onze regels spelen’ (Gaddis, 181). En Truman zelf had in een interview verklaard dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de VS nu eens de Duitsers dan weer de Russen moesten steunen, zodat het maximum aantal vijanden zou worden gedood (Blum, 441). Daar kwam bij dat Wallace onvoldoende rekening hield met de bezorgde Westeuropese publieke opinie, die een terugkeer naar het (republikeins) isolationisme vreesde. Had hij zich niet tot midden 1941 gekeerd tegen Amerikaanse deelname aan de Tweede Wereldoorlog? Ook nadien liep hij niet hoog op met de Europese diplomatie, die hij ervan beschuldigde Amerika in de vijandelijkheden te hebben gestort. De conservatieve Vandenberg-Byrnescoalitie greep nu haar kans om de omstreden minister uit het kabinet te stoten. Byrnes beweerde dat Wallace's toespraak de Amerikaanse onderhandelingspositie op de vredesbesprekingen ondergroef; Vandenberg verklaarde ‘alleen met één minister | ||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||
van Buitenlandse Zaken tegelijkertijd samen te kunnen werken’. Toen Wallace koppig weigerde te beloven zich niet verder met de buitenlandse politiek in te laten, kreeg hij zijn ontslagbrief. Welke diplomatieke fout had de Minister van Handel gemaakt? Voor de Trumanadministratie stond de transformatie van de Amerikaanse oorlogseconomie vooraan op de agenda, daarom moest men proberen de SU in te schakelen in het kapitalistisch marktsysteem. Ook Wallace was deze mening toegedaan: ‘Ons land bezit een industriële en agrarische produktiecapaciteit die te groot is voor zijn binnenlands verbruik’ (Radosh, 37-38 en Radosh & Liggio, 100-101). Hij ging echter niet akkoord met de eis die door de harde kern van de Trumanadministratie naar voren gebracht werd, dat Moskou als tegenprestatie voor financiële en commerciële gunstregelingen, politieke concessies diende toe te staan, met name vrije verkiezingen in Oost-Europa. Wallace betreurde elke handeling die ertoe kon leiden de spanning tussen de supermachten te vergroten, temeer daar hij, als deskundige ter zake, wist dat Moskou binnen enkele jaren ook over de atoombom zou beschikken. De administratie mocht dan beklemtonen dat de SU erop uit leek de wereld te veroveren, progressief Amerika vreesde dat het Vandenberg-Byrnesprogramma paste in het kader van een offensieve strategie. Omdat Wallace pleitte voor een niet-universele benadering van de betrekkingen met de SU én voor een (tijdelijke) afbakening van de invloedssferen tussen de twee supermachten, werd hij door Truman de democratische laan uitgestuurd. | ||||||||||||
Kandidaat van de Progressieve Partij (1948)Pas drie maanden na zijn ontslag zou Wallace toegeven aan de druk van zijn aanhangers en zich akkoord verklaren met de oprichting van een onafhankelijke pressiegroep, de ‘Progressieve burgers van Amerika’. Hij voelde nog altijd weinig voor de creatie van een derde partij, niet in het minst omdat een concurrerende liberale groepering bestond, Trumangezind, anti-communistisch en gesteund door vooraanstaande ex-‘New Dealers’ (de ‘Amerikanen voor Democratische Actie’). In het verleden waren dergelijke ondernemingen bovendien steeds faliekant uitgekomen en een scheuring binnen de Democratische Partij zou alleen de Republikeinen ten goede komen. Wat deed Wallace er dan toch toe besluiten in november 1948 zich presidentskandidaat te stellen voor de Progressieve Partij? Enerzijds was hij sedert april 1945 het boegbeeld van links, het overgebleven symbool van de ‘New Deal’ in de Democratische Partij. Anderzijds | ||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||
werden al zijn voorstellen om de Amerikaans-Russische coëxistentie kost wat kost te handhaven (toekenning van een lening, uitbreiding van de handelsbetrekkingen, zending van een vredesmissie), door Truman afgewezen. Wallace was bovendien een van de felste tegenstanders van de zgn. Trumandoctrine, de antithese van zijn wereldvisie. In plaats van mee te werken aan een wereldwijd economisch hulpprogramma van de Verenigde Naties ging Washington immers de Griekse en Turkse repressieve regimes militair steunen, waarmee het precies in Stalins kaart speelde. ‘Wij moeten de gewone man iets beters bieden dan het communisme en ik geloof dat we in Amerika daarover beschikken, maar president Truman vertolkt niet het Amerikaanse ideaal’ (Walton, 148). Tijdens een overigens scherp bekritiseerde, Europese rondreis verklaarde Wallace: ‘De wereld vraagt geen Amerikaanse kruistocht uit haat of vrees voor het communisme, maar uit universele broederlijkheid’ (Hamby, 198). Terug in Amerika, ondernam hij een succesvolle propagandareis door het hele land. Hij kreeg de indruk dat velen met zijn denkbeelden akkoord gingen, het volk moest de kans krijgen zich uit te spreken voor een progressief programma. In tegenstelling tot het merendeel van de liberale opinie verwierp Wallace ook de ‘Europese herstelwet’Ga naar voetnoot2 die, volgens hem, als economisch luik van de Trumandoctrine, tot doel had Europa in tweeën te verdelen, de Amerikaanse greep op de Westeuropese economieën te verstevigen, de conservatieve partijen te helpen en meer in het algemeen de Europese arbeidersklasse te vervreemden van het kapitalisme. ‘Diegenen die we nu met onze economische hulp politiek onder druk zetten, zullen zich in de toekomst tegen ons keren’ (Walton, 199). | ||||||||||||
Het einde van een politieke carrière (november 1948)Kan de onverschilligheid waarmee in 1948 het liberale publiek het progressieve verkiezingsprogramma onthaalde historisch nog enigszins worden verklaardGa naar voetnoot3, het massale succes van de slogan ‘Vrede, vrijheid en overvloed staan gelijk met rode sympathie’ was het resultaat van een door de pers | ||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||
gestimuleerde haat- en leugencampagne. Kranten publiceerden de namen van mensen die tot de Progressieve Partij behoorden; professoren die openlijk hun sympathie te kennen gaven werden verzocht hun leerstoel op te geven; sprekers van de partij (waaronder Wallace zelf) werden gemolesteerd. Wallace werd beurtelings afgeschilderd als een mysticus, een gekke denker, een ijdele idealist, zelfs als een nieuwe Hitler (Markowitz, 278). De oprichting van de nieuwe partij werd bestempeld als de gevaarlijkste poging in de geschiedenis van de VS om het liberalisme te vernietigen. Van de groepen die Wallace in 1944 hadden gesteund, de georganiseerde vakverenigingen, de minderheden en de communisten, bleven alleen de laatsten hem onvoorwaardelijk trouw. Wallace zelf scheen zich hiervan onvoldoende bewust te zijn. De liberale opinie keerde zich nog radicaler tegen zijn ‘rode’ beweging. De vakbonden zagen in een derde partij een gevaar voor de belangen van de arbeidersklasse. De zwarte en andere minderheden vreesden het succes dat de ‘Dixiecrats’ (een racistische groepering) zouden boeken, mocht hun dissidentie de Democratische Partij verzwakken. De uiteindelijk overblijvende participanten aan de conventie van Philadelphia (juli 1948) waren dan ook vooral jonge idealisten, ‘stomme jongelui’, zoals de pers schreef, ‘te idioot om de complexiteit van het bestaan te vatten’. Het enthousiasme waarmee Wallace (‘de stem van het Kremlin’) werd onthaald leek op dat ‘waarmee Oosteuropese partijmeetings werden gedirigeerd’ (Schmidt, 185). Heel de democratische verkiezingscampagne werd in die dagen georkestreerd door één man: Clark Clifford. In diens cynisch memorandum vond men o.a. de volgende aanbevelingen: de liberalen moesten zelf hun voormalige leider identificeren als communist (‘Het geval-Wallace was nl. heter dan een gloeiend brandende toorts’); de relaties met de SU dienden het crisispunt te bereiken, want alleen dan steunde de kiezer zijn president; de administratie moest het Congres progressieve wetsontwerpen voorleggen, die niet de vereiste meerderheid zouden behalen (Divine, 92-93). Van de publieke verontwaardiging over de communistische machtsovername in Tsjechoslovakije, de Berlijnse blokkade en de Alger Hiss-spionagezaak zouden Truman en Clifford bovendien schitterend gebruik weten te maken. Tot groot ongenoegen van een deel van zijn eigen achterban verklaarde Wallace nl. dat enkele weken vóór de communistische staatsgreep, de rechtse krachten in Praag gepoogd hadden hetzelfde te doen, mét actieve hulp van de Amerikaanse ambassadeur. Toen de Sovjets alle toegangswegen tot West-Berlijn blokkeerden, interpreteerde alleen Wallace deze actie als een rechtstreeks gevolg van de Trumandoctrine. Op binnenlands vlak gooide de Trumanadministratie tijdelijk het roer om. De Conventie | ||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||
sprak zich voor het eerst positief uit over de kwestie van de burgerrechten, betoogde dat de ‘Fair Deal’ een voortzetting inhield van de ‘New Deal’ en weet tenslotte alle lacunes van het beleid aan de obstructie van het republikeins Congres. Ook op het gebied van de buitenlandse politiek kwam de administratie met een toleranter imago voor de dag: een bemiddelaar zou naar Moskou worden gestuurd, en het zionistisch project in Palestina zou worden gesteund. Toen op 2 november 1948 de Progressieve Partij verpletterend werd verslagen, liep een uitgeputte en verbitterde Wallace de grootste ontgoocheling uit zijn bewogen carrière op: ‘Ik had gehoopt dat ze zouden terugkeren nadat Truman genomineerd was, soms denk ik echter dat ze mij alleen maar haten’ (Hamby, 169). Het volk had duidelijk voor Truman gekozen en besteedde dan ook verder geen aandacht meer aan de vroegere vice-president, die voorlopig door bleef gaan met zijn veroordeling van het Amerikaanse buitenlands beleid, nu m.b.t. de oprichting van de NAVO. Toen echter zijn partij de Amerikaanse interventie in Zuid-Korea veroordeelde, keerde hij haar in augustus 1950 de rug toe. Overtuigd van de communistische agressie, pleitte hij nu voor een grootscheeps herbewapeningsprogramma, vond zelfs dat men nucleaire wapens mocht gebruiken, zo de situatie op het slagveld dit vereiste. Enkele jaren vóór zijn dood verklaarde hij: ‘Tot 1949 meende ik dat Rusland vrede wilde, sedertdien walg ik van de Sovjetrussische tactiek’ (Amalric). | ||||||||||||
Evaluatie
| ||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||
|
|