Streven. Vlaamse editie. Jaargang 52
(1984-1985)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||
Doemdenken en toekomstdenken
| |||||||
[pagina 114]
| |||||||
bedrijvigheden als hypnose, telepathie, helderziendheid, droomduiding, handleeskunde, e.d., om van pseudowetenschappelijke curiositeiten maar te zwijgen. Het wezen van de toekomst zou ik willen benaderen langs een kritiek op een recentelijk modisch geworden verschijnsel: het doemdenken. De stelling die ik als een conclusie uit mijn redenering vooraf alvast wil formuleren, is de volgende: doemdenken heeft een kans gekregen, omdat het toekomstdenken verstek liet gaan. Doemdenken dénkt niet. Het is een gedachtenloos verwijlen bij een toekomst die als een fataliteit wordt ondergaan. Toekomstdenken daarentegen heeft aandacht voor de toekomst die de mens als denkend wezen zelf is. Het is een scheppend denken over alternatieven en over het openen van nieuwe mogelijkheden van menszijn in de wereld en in de geschiedenis. Om deze stelling sterk te maken ontwikkel ik enkele gedachten opeenvolgend over 1) doemdenken, 2) toekomst als dé dimensie van de kwalitatieve tijd, 3) vooruitgang en 4) toekomstdenken. | |||||||
DoemdenkenToen in mei 1980 de directeuren van het Simplistisch Verbond, Koot en Bie, op de televisie hun zoveelste verontwaardiging speelden en ons diets maakten, dat zij er genoeg van hadden en dat ze naar Nieuw-Zeeland zouden gaan, gingen ze in feite de onsterfelijkheid in. Ze creëerden immers een nieuw woord: doemdenken. Hun ongetwijfeld oprechte en terechte verontwaardiging sloeg op de erg snel en nadrukkelijk in zwang gekomen mentaliteit van journalisten en publicisten om de toekomst van de mensheid donker in te zien. Doemdenken heeft het sedertdien gehaald op ‘zwartkijken’, ook al komt het nog niet voor in de Nederlandse woordenboekenGa naar voetnoot2. De zaak waar doemdenken op slaat is echter al van oudere datum. Bertrand Russell gaf in Has Man a Future? (1961) reeds een indrukwekkende uiteenzetting van de rampen die ons bij een niet gewijzigd politiek beleid | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
vermoedelijk zouden treffen. Desmond King-Hele gaat er in The End of the Twentieth Century (1970) van uit dat de kortzichtige politiek zal aanhouden en dat een ramp maar al te waarschijnlijk is. Ondertussen was het werk van Rachel Carson, Silent Spring (1962) een begrip geworden en publiceerde Gordon Tayler zijn Doomsday-Book (1970), dat in Nederlandse vertaling als titel kreeg: De nachtmerrie van de technologie. In het begin van de jaren zeventig verscheen het eerste Rapport van de Club van Rome over de grenzen van de groei, bekend voor zijn rechtlijnige beschrijving van ‘de kritieke situatie van de mensheid’. De gezaghebbende econoom en historicus Robert Heilbroner onderzocht hoe wij het hoofd zouden kunnen bieden aan die kritieke situatie en publiceerde zijn sedertdien niet ernstig weersproken aangrijpende bevindingen in: An Inquiry into the Human Prospect (1974), in Nederlandse vertaling: Onderzoek naar onze toekomst. Om te besluiten met nog een titel die voor zichzelf spreekt, signaleren we het gedocumenteerde werk van Warshofski, Doomsday, the science of catastrophe van 1979. Toch is de zaak waar het doemdenken op slaat nog veel ouder. Huxley en Orwell leverden hun bijdrage op dit gebied reeds in het tweede kwart van onze eeuw. En nog voor de Eerste Wereldoorlog werd een omvangrijke studie in twee delen geconcipieerd, waarvan de aanhef luidt: ‘In diesem Buch wird zum erstenmal der Versuch gewagt, Geschichte vorauszubestimmen’, een studie dus van de toekomst, al is de auteur, Oswald Spengler, wellicht niet de eerste die er zich aan waagde. Het werk werd sedertdien vaak herdrukt en de titel heeft geschiedenis gemaakt. Der Untergang des Abendlandes is tot op onze dagen in tal van publikaties als thema opgenomen en uitgewerkt en als een vanzelfsprekendheid aanvaard. Het ondergangsdenken ging aan het doemdenken vooraf en is er een synoniem van. Gelet op de zaak zelf is het ondertussen wel duidelijk geworden, dat zij geen betrekking heeft op een of ander deelsysteem van economische, monetaire of politieke aard. Zij betreft het Avondland, toentertijd het westelijk gelegen Europa, dat met zijn indrukwekkende ontwikkeling van wetenschap en techniek tenslotte een mondiale aangelegenheid is geworden. Het ondergangsdenken slaat op de crisis van een globale beschavingsvorm, die van het Westen. Vallen andere beschrijvingsvormen er dan buiten? Eigenlijk niet. In zijn recente studie, The Turning Point (1982), aarzelt de fysicus Fritjof Capra niet te spreken van een crisis die héél ons aardse systeem omvat. Hij noemt haar daarenboven de ernstigste crisis die zich ooit in de aan ons bekende geschiedenis van het mensdom heeft voorgedaan. | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
Bij Capra, maar bijna in al de vermelde werken, vinden we met cijfers goed aangegeven in welke krankzinnige situatie de wereld verkeert of spoedig dreigt te verkeren. Er is sprake van bewapeningswedloop, van Derde Wereld-problematiek en van ecologische ontsporing. Voor het eerst staan we voor de mogelijkheid van een totale vernietiging, zowel van menselijk als van elk ander leven. We kennen een bevolkingsexplosie van een ongekende omvang. Er zijn nu 4,8 miljard mensen, tweemaal zoveel als in 1945. Binnen vijftien jaar, bij de eeuwwende, zullen er ruim 6 miljard zijn. De draagcapaciteit van de aarde wordt op 10 miljard mensen geschat. Binnen honderd jaar zouden we toe zijn aan 8 miljard. Zoveel monden meer om te voeden, terwijl het bewerkbare land slechts met 4% zal toenemen. Nu reeds sterven er jaarlijks 15 miljoen kinderen van honger en armoede. Voor de ecologische ontsporing gaf Heilbroner in 1974 al beklemmende gegevens. Onze atmosfeer zal over 150 jaar een temperatuursverhoging kennen van drie graden. Nadien zal het in een versnellend tempo warmer worden. Deze dreiging van het zgn. broeikaseffect werd nadien in andere studies hernomen en het blijkt dat de gestelde limiet veel verder naar voren moet worden geschoven - naar ons toe - naar de eerste helft van de komende eeuw. De klimaatsverandering zal het poolijs doen smelten en in een niet zo verre toekomst zullen we enkele kuststreken, ongetwijfeld ook een belangrijk deel van Nederland, moeten ontruimen wegens het stijgen van de zeespiegelGa naar voetnoot3. Dit alles en nog zoveel andere gegevens kan de belangstellende lezer in keurige grafieken, kaarten en tabellen terugvinden in het gezaghebbende The Global 2000 Report to the President. Entering the Twenty-First Century van 1980. De bedoelde president was Carter, die er in 1977 de opdracht voor gegeven had, maar omdat hij niet werd herkozen kwam het in handen van de nieuwe president Reagan die er geen boodschap aan had. Gelukkig is dit ongetwijfeld zeer belangrijke rapport, dat de bevindingen van de voornaamste studies die eraan voorafgingen in zich herneemt, ondertussen in een goedkope editie op de markt gebrachtGa naar voetnoot4. Doemdenken heeft dus klaarblijkelijk te maken met doemen: veroordelen, noodzaken of ertoe bestemmen in een of andere onaangename situatie | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
te komen of te blijven. Daarom is doemdenken gevaarlijk. In de dialoog van Koot en Bie trof me de volgende passage:
Ik weet niet wat nu juist op dit gebied in de mode is, maar is het niet treffend, dat er de laatste tijd in de media zoveel gesproken wordt over zelfmoord? Terwijl ik aan deze tekst werk is er een uitzending van de BRT-radio waarin ouders van kinderen die zich van het leven hebben beroofd opgeroepen worden om zich te verenigen en zo steun bij elkaar te vinden. Nog niet zo lang geleden konden we als in een ‘ver van ons bedshow’ met de vinger wijzen naar landen als Hongarije, Tsjechoslovakije, Oostenrijk en Zweden, in die volgorde. Nu lezen we dat België erg hoog scoort in de Europese Gemeenschap en dat zelfdoding niet meer het voorrecht is van volwassenen, maar dat ook jongeren er zich aan overgeven. De Duitsers, die de toon aangeven, noemen de suicide ‘Freitod’. Is er eigenlijk wel een dood die minder vrij is, aangezien hij volgens gezaghebbende sociologen toch verstaan moet worden als een functie van de maatschappelijke toestand? Het antwoord van de statistieken is verontrustend. Ook is bekend dat er wel 10 tot 15 maal zoveel pogingen zijn tot zelfdoding en dit precies als evenzovele kreten om leven. - Doemdenken is niet minder dan levensgevaarlijk, want het kan gaan werken als een zichzelf vervullende profetie. En zelfs als het geen aanleiding geeft tot paniekreacties, dan verduistert het toch ons zicht op de werkelijke problemen van onze tijd. Ligt het dan niet voor de hand het doemdenken met een goed Nederlands, maar academisch minder gebruikelijk woord te ‘verdoemen’? Dit zou een vergissing zijn. Doemdenken is immers een vrij paradoxaal iets. Wie er bij blijft staan, hééft beslist geen toekomst. Wie er echter luchthartig overheen glijdt, die draagt ertoe bij dat het zich waarmaakt, terwijl het geprofeteerde onheil vermeden had kunnen worden. Dat er iets mis is gegaan met het heersende toekomstdenken zou verder aangetoond kunnen worden aan de hand van publikaties van de econoom Jean Fourastié of van de fysicus Herman Kahn, die beiden van een letterlijk ‘enge’, positivistische opvatting over futurologie evolueerden tot een meer kritische en mensbetrokken visie. Wat me echter opvalt in de zo omvangrijk geworden toekomstliteratuur is, dat er proportioneel zo weinig aandacht wordt geschonken aan de toekomst zelf. Men ziet haar als een Sinterklaas of als een Zwarte Piet die ons goede of kwade dingen zullen ‘brengen’. De vraag is echter of wij daar zo passief op moeten zitten | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
wachten, of ons dat zo maar als een noodlot moet overkomen. Wat is immers toekomst?Ga naar voetnoot5. | |||||||
Toekomst, dé dimensie van de kwalitatieve tijdDe vraag: wat is toekomst? is taalkundig even correct als de vraag: wat is doemdenken? of: wat is ketch-up? Maar als we de zaak zo bekijken komen wij er niet, want toekomst is per definitie niet, nl. in de tegenwoordige tijd. Dat blijkt uit een nadere beschouwing van het Latijnse woord voor toekomst: futurum. Toekomst is daarin herleid tot een grammaticale zijnswijze en is een vervoeging van het werkwoord esse of zijn. De vraag: quid est futurum? (wat is toekomst?) krijgt als antwoord: futurum non est (toekomst is niet), want datgene wat zal zijn, daarvan kan men toch niet zeggen dat het is. Klaarblijkelijk overstijgt de categorie toekomst de dingmatig of statisch opgevatte zijnscategorie, zoals volgens een woord van Pascal ‘l'homme dépasse infiniment l'homme’. De reden is de volgende. Het zijn wordt hier niet verstaan in zijn wezen, nl. als tijd. Dit is wel het geval in de wijsgerige stroming die men fenomenologie en/of existentiefilosofie noemt en meer bepaald in het zijnsdenken van Martin Heidegger. De titel en de inhoud van zijn hoofdwerk Sein und Zeit (1927) is hier al onmiddellijk ter zake, maar ook de zeer recentelijk gepubliceerde werken van vóór die tijd, nl. zijn logica, zijn grondproblemen van de fenomenologie en zijn colleges over het tijdsbegrip, zijn belangrijk voor het begrip ervan. Tenslotte in een van zijn laatste werken, waarin hij de titel van zijn hoofdwerk omkeert in Zeit und Sein, wordt het wezen van beider verhouding indringend onderzochtGa naar voetnoot6. Zijn is tijd en beide zijn ze geen zijnde. We zouden in het kort zo kunnen zeggen: het traditio- | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
nele tijdsbegrip maakt plaats voor een nieuw, fenomenologisch tijdsbegrip. Wat dit behelst kan dan als volgt worden aangegeven. Traditioneel wordt de tijd begrepen als iets aan de verandering of aan de beweging, iets dat ons in staat stelt die beweging te meten of te dateren. Bij voorbeeld de beweging van de aarde rond de zon, onze kalendertijd; of de beweging van de aarde rond haar as, de indeling van de kalendertijd in dagen, uren, minuten en seconden. Dit traditionele tijdsbegrip vinden we terug in heel de geschiedenis van het denken over de tijd, van Aristoteles over Sint-Augustinus en Hegel tot Bergson. Het is de tijd als chronos, die van de chronometer en van de metronoom. Hij maakt het ons mogelijk een intercity-net voor het spoor perfect te organiseren en zelfs met het aftellen van de seconden naar de maan heen en terug te reizen. Het is een tijd die functioneert; in die zin is hij ‘werkelijk’. Maar wat is hij? Volgens het bekende gezegde van Sint-Augustinus weten wij wel wat tijd is, maar als wij het moeten uitleggen aan iemand die het ons vraagt, dan weten wij het niet. Toch heeft deze kerkvader een belangrijke bijdrage geleverd tot het begrip van de tijd. De bekende driedeling: verleden, heden en toekomst is van hem. Het verleden is de werkelijkheid van het geheugen, het heden die van de directe aanschouwing en de toekomst die van de prospectie, het vooruitzien. Daarmee is echter naast het eerdere objectieve een subjectief begrip van de tijd erbij gekomen. Is dan het ene of het andere waar? In de Schoolfilosofie probeerde men beide standpunten te verzoenen door te zeggen: tijd is een gedachtenconstructie, maar gefundeerd op de werkelijke beweging van de dingen. Sedert Newton is er sprake van een absolute tijd: een soort kader waarin de beweging van de dingen geplaatst en gemeten kan worden. Dit werd het tijdsbegrip van de fysica. Bij Kant werd de tijd tenslotte een apriorivorm van het verstand, waardoor dit verstand de gegevens van de zintuigelijke ervaring kon ordenen, zoals in de apriorivorm van de ruimte. Welnu, volgens Heidegger zijn al deze benaderingen secundair. Zij veronderstellen precies datgene waarnaar gevraagd wordt, nl. wat tijd is. In de primaire of oorspronkelijke ervaring blijkt de tijd niet alleen een zekere beleving van vergankelijkheid, van opeenvolging van nu-momenten en van verloop te zijn, maar ook en vooral een ervaring van aanwezigheid en tegenwoordigheid. Zo wordt b.v. het verleden vanuit het heden, dat we | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
zelf zijn, door de zgn. ‘retentie’Ga naar voetnoot7 beschouwd als datgene wat geweest is en de toekomst is als datgene wat we anticiperen als een mogelijkheid die we kunnen verwerkelijken. Verleden en toekomst zijn derhalve aanwezig. Ze maken deel uit van ons actuele, concrete bestaan. Dit onvermijdelijk wat abstract betoog kan enigszins aanschouwelijk gemaakt worden in twee figuren. Het traditionele tijdsbegrip kunnen we voorstellen door een rechte, die we onderverdelen in drie segmenten. Het eerste ervan is het verleden, het middelste het heden en het laatste de toekomst. Het eerste, zegt men dan, is niet meer, het derde, de toekomst, is nog niet en alleen het middelste, het heden, is. Dit is de opvatting van de zgn. discrete, statische tijd, een aaneenschakeling van vervliedende numomenten op een tijdslijn; het tijdsbegrip dat van toepassing is op de fysische processen (vgl. het kwartshorloge). Het fenomenologische tijdsbegrip stellen we nu voor door twee rechten die zich kruisen, waarvan één sector dan het verleden en de tegenoverliggende sector de toekomst is. Fig. A
Fig. B
Welnu, het heden is daarin het knooppunt, dat we met een min of meer ruime cirkel - al naar gelang van de ruimte van ons bewustzijn - kunnen omgeven. Deze cirkel is dan ons ‘Da-sein’, de ‘plaats’ waar het zijn zich in het menszijn ontbergt als zijnde temporeel en historisch. Luidens een hier toepasselijke spreuk uit de volkswijsheid kan van dit concrete, gesitueerde menszijn gezegd worden: in het verleden ligt het heden, in het nu | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
wat worden zal. In dit fenomenologische tijdsbegrip vinden we dus niet de hermetische scheiding tussen verleden, heden en toekomst wat betreft hun zijn. Tijd wordt hier verstaan als de eenheid van het geschieden zelf van het eindige bestaan van de mens, waarin we de dialectiek ervaren van aan-en afwezigheid, van ontbergen en verbergen. Het werkelijke is daarin een knooppunt van facticiteit: geworpenheid en ontwerp, gegevenheid en opgave, ‘Geschick’ (zijnsbestiering) en vrijheid. Tijd is derhalve de wijze van het worden van de eindige vrijheid die het wezen van de mens uitmaakt, nl. het voortkomen uit een eigen oorsprong waarover hijzelf geen macht heeft en het bereiken van de onherroepelijke voleinding van de zelfgekozen mogelijke realisering ervan. Deze laatste is de toekomst en in die zin vinden we haar zeer treffelijk verwoord in de titel van een recent werk van Denis de Rougemont, L'avenir est notre affaire (1977): de toekomst is onze zaakGa naar voetnoot8. Dit tijdsbegrip kan in verband gebracht worden met de kairosgedachte van de Bijbel. Kairos betekent in deze context: de gunstige, de juiste, de goede tijd van de vervulling van de Belofte. In tegenstelling dus met de Chronos, de neutrale kwantitatieve tijd, vinden we hier een kwalitatieve tijd en een kritisch moment. Met dit tijdsbegrip heeft het Christendom de idee van een progressieve tijd, de tijd die geschiedenis kent en vooruitgang, in het leven geroepen. Voordien was er slechts de eeuwige terugkeer van het gelijke. Voortaan is er tijd met toekomst, dank zij de unieke en centrale gebeurtenis van Jezus' dood en verrijzenis. | |||||||
VooruitgangEr kan sedertdien inderdaad niet meer over toekomst worden gesproken zonder het begrip vooruitgang te verhelderen. Doemdenken kunnen we een ‘ideologie’ van de vooruitgang noemen, d.w.z. een vals, tendentieus en manipulerend begrip ervan. In die zin gaan tal van futurologieën en sciencefiction-verhalen, nl. als pure extrapolaties van het heden naar de | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
toekomst. Trends van nu worden doorgetrokken en uitgebreid. Wereldmodellen per computer zijn aan de orde van de dag. Hoe nuttig, ja onmisbaar de computer ook geworden is, hij is ook een lijntrekker bij uitstek. Vooruitgang vinden we echter niet als we het verloop van de geschiedenis op één tijdslijn zetten en aannemen dat zij zich vanzelf voltrekt. Tijd is immers alleen waar iets geschiedt. De tijd van de geschiedenis is de tijd van oorlog en vrede, van revoluties en van kunstwerken, van vertraging en versnelling. De Reformatie was zo'n tijd, zoals ook de Gouden Eeuw van de Nederlanden. Het jaar 1789 was zo'n tijd voor Frankrijk en Europa, 1830 voor België, 1917 voor Rusland en voor de Proletariërs van alle landen. Zo was ook de tijd van paus Johannes XXIII kwalitatief ten zeerste verschillend met b.v. de immens lange perioden van onze geologische voorgeschiedenis. Nu is er van vooruitgang in eigenlijke zin pas sprake als hij een ‘waartoe’ inhoudt, namelijk een werkelijke mogelijkheid die we als een menselijk ‘goed’ erkennen en effectief willen realiseren. Dit gebeurt niet als we aan het verleden blijven plakken of als we dit verleden als een dode last van ons afwerpen. Dan forceren we immers de toekomst die we zelf zijn. Leven naar de toekomst toe is integendeel ons eigen levend verleden opnemen. Dit zijn de daden van mensen, de idealen en de bewegingen, die ons terecht nog in beweging brengen en die enkel nog door ons tot vervulling kunnen komen. Vooruitgang is derhalve: in het verleden de toekomst ontwaren en dit waarmaken vanuit ons eigen ‘waartoe’. Dan is ons verleden als een cultureel erfgoed en als een levende traditie datgene waarin onze eigen doelstellingen gestalte kunnen krijgen. Door de combinatie van moed en wetenschap komt de toekomst dan niet als een noodlot over ons, want wij brengen zelf de toekomst mede tot stand: een toekomst die ons werkelijk toe-komt, die de onze is. Zo kan men zeggen, dat echte vooruitgang iets nieuws teweegbrengt, het kwalitatief nieuwe, geen herhaling van hetzelfde. Vooruitgang betekent dan een mogelijk méér aan menswaardigheid. In deze zin spreekt Ernst Bloch niet alleen van het nieuwe, maar ook van het uiteindelijke. Daaronder verstaat hij de doeleinden die we stellen en die in ons voorstellingsvermogen een soort bekroning en voleinding van de menselijke geschiedenis vormen. Hij denkt daarbij aan iets als rechtvaardigheid, vrijheid en humaniteitGa naar voetnoot9. | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
Hier stoten we op de problematiek van de doelen en de middelen. De mens is toch het wezen, dat zich voortdurend nieuwe doeleinden kan stellen en hulpmiddelen kan uitdenken om ze te bereiken. Hij kan echter vastraken in de middelen en de doeleinden uit het oog verliezen. Ook kan hij wel uitmaken waar hij heen wil, maar niet steeds in handen hebben waar hét heen gaat. Er zit in de toekomst van de mens een noodzakelijkheid, gepaard aan wissel- en toevalligheid, maar vooral ook aan vrijheid. Dit maakt het toekomstdenken zo fascinerend en tevens tot een veelzijdige wetenschappelijke taak. | |||||||
Toekomstdenken vergt een metamorfose van wetenschapOmdat het object van toekomstdenken, de toekomst in zeer concrete aangelegenheden, dit vereist, zal er een specifieke bedrijvigheid van wetenschappelijke aard ontwikkeld moeten worden. Het specifieke slaat prioritair op het zgn. bezinnende denken met het oog op de doeleinden die we willen realiseren en secundair, maar niet minder wezenlijk, op het instrumentele, positiefwetenschappelijke bestuderen van de middelen daartoe. Hier zal dan heel het gekende arsenaal van methoden en technieken van toekomstonderzoek ingeschakeld kunnen worden, zoals b.v. de zgn. scenario's. Achter deze mooie naam schuilt ongetwijfeld nog heel wat verlegenheid van de futuroloog. Interessant zijn alleszins de prospectieve scenario's, waarvan de ontwikkelingspaden, in tegenstelling met de projectieve scenario's, bepaald worden door de gewilde toekomstige situatieGa naar voetnoot10. Er is nog een eigenaardigheid van het toekomstdenken waaraan zorgvuldig aandacht moet worden geschonken. Ik verklaar me nader aan de hand van een stuk informatie over de Vereniging Wetenschap en Toekomst, waar- | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
van het bestaan en de werking me pas ter kennis kwamen, nadat het thema en de inhoud van deze tekst bepaald waren. Deze Vereniging is een concreet resultaat van het Manifest Wetenschap en de bedreigde menselijke Toekomst, dat in februari 1982 in Nederlandse dagbladen verscheen. Ze werd aan de Nijmeegse universiteit gesticht in juni van datzelfde jaarGa naar voetnoot11. Ze stimuleert onderwijs- en onderzoeksactiviteiten in de zin van het manifest; ze organiseert werkgroepen op het gebied van de fundamentele discussie alsmede lezingen, fora en leergangen voor een breed gehoor. Een leergang werd b.v. besteed aan de zure regen en de bossen. Als ik enigszins parafraserend het vermelde manifest mag citeren, dan gaat het over het volgende. Men zegt dat wetenschap menselijke vooruitgang verzekert: in onderwijs en opvoeding, in de voedselvoorziening, in woon- en levensomstandigheden, in de gezondheidszorg, in het organiseren van maatschappelijke structuren. Men staat echter niet of te weinig stil bij het onmiskenbare feit, dat wetenschap ook een weg baant naar de ondergang: zonder atoomfysica geen atoombom, zonder gedragswetenschappen en informatica geen manipulatie en maatschappelijke controle van de mens, zonder economische wetenschappen geen fetisjisme van de koopwaar, van de produktie en van de consumptie om haarzelf, zonder scheikunde geen vergiftiging van het milieu. Deze vereniging stelt daarom terecht de vraag of een blind nagestreefde wetenschappelijke ontwikkeling allengs niet tot het tegendeel van de menselijke vooruitgang leidt. Zij roept op tot bezinning op de verhouding van wetenschap en toekomst en ze laat verstaan dat een meer omvattend opgevatte wetenschap voor de oplossing van onze problemen kan zorgen. In een recent werkstuk van die Vereniging, van maart 1984, over De rol van de wetenschap, wordt ingegaan op de ideeën van de chemicus Ilya PrigogineGa naar voetnoot12 en van de fysicus Erich Jantsch: twee auteurs die vanuit hun eigen vakgebied tot de aanzet van de ontwikkeling van een nieuw wetenschappelijk paradigma komen. De ondertitel van het bekende werk van de nobelprijsdrager Prigogine, La nouvelle alliance geeft die intentie weer: La métamorphose de la science. De | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
auteur(s) sluit(en) zich aan bij het zgn. procesdenken van de Amerikaanse mathematicus en filosoof Whitehead. Ik signaleer dit met graagte, omdat het ook mij voorkomt, dat de grote denkers van deze tijd convergeren naar hetzelfde begrip van de werkelijkheid als zijnde een proces, een organisme, een gebeuren en naar dezelfde bekommernis om vanuit hun specialisme aansluiting te zoeken bij andere vakwetenschappelijke gebieden. Wetenschappelijk weten wordt dan gedragen en geleid door het wijsgerig inzicht, dat zegt: wie iets niet in het geheel begrijpt, die begrijpt het in het geheel niet. Een wonderlijke terugkeer naar de eenheid van de wetenschap nu niet meer van positivistische of neoempiristische aard, maar tot stand gebracht door de geïntegreerde samenwerking van de verschillende vakwetenschappen in één team van deskundigen. De mogelijkheden en de moeilijkheden van interdisciplinair werk in verband met zulk toekomstdenken hoop ik binnen afzienbare tijd nog eens uit te werken. Het is alvast b.v. duidelijk, dat de karakteriële eigenschappen van de leden van zo'n werkgroep van even groot belang zullen zijn als de aangebrachte wetenschappelijke kwaliteit. Belangrijk is, dat er ondertussen daadwerkelijk ervaring kan worden opgedaan. Daarom mag hier wel benadrukt worden, dat toekomstonderzoek duidelijk een eigen object heeft en dat het dus als vak of als research in het universitair bestel, zijn naam waardig, georganiseerd zou moeten blijven of worden. Het zal geen eenmansbedrijfje kunnen zijn, noch van de vakwetenschapsman, noch van de wijsgeer. De artificiële grenzen tussen de wetenschappen zullen moeten wegvallen of sterk gerelativeerd worden, zoals ook de grenzen in Europa: niet om de eigen-aard van de volkeren of de eigen deskundigheid van de vakwetenschapsman op te heffen, maar om ongehinderd door kunstmatige en voortaan zinloze barrières samen aan dezelfde toekomst te kunnen werken. Specifieke domeinen van toekomstonderzoek zijn b.v. de vredes-, de Derde Wereld- en de milieuproblematiek. Het initiatief aan de universiteit van Nijmegen lijkt me des te interessanter, omdat klaarblijkelijk een breed publiek erdoor aangesproken en ervoor gemobiliseerd wordt. Toekomstonderzoek, vooral wat betreft het ‘waartoe’, de doelstellingen (niet de landing op de maan, maar de uiteindelijke doelstellingen) is een aangelegenheid die iedereen aangaat en waar iedereen in moet kunnen meespreken. Er zal tenslotte gezocht moeten worden naar een nieuw maatschappelijk verdrag, dat dan niet meer aansluit bij een vroegere natuurtoestand, maar bij een toekomstige gewilde toestand van rechtvaardigheid, vrijheid en humaniteit. | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
Ik besluit met enkele, hier en daar wat lichtvoetige stellingen. 1. De futuroloog die alleen maar rekening houdt met de zgn. harde cijfers van de werkelijkheid, is een man van wetenschap waar we niet (helemaal) op kunnen rekenen. 2. Koot en Bie hoeven niet te vluchten naar Nieuw-Zeeland, want er is een hoopvoller manier om de toekomst te zien dan die van het doemdenken. 3. Het neologisme doemdenken slaat op de ontmoedigende realiteit van een beschavingsvorm in crisis, niet per se in ondergang. 4. Toekomstdenken is vooral een nadenken over doeleinden, de intermediaire zowel als de finale. Dit vergt een intensieve, maar geleidelijke interdisciplinaire aanpak ervan. 5. Toekomstdenken moet een methodologie zijn van het vrije, historische initiatief, waarin deskundigheid, gepaard aan een machtige verbeelding, de nieuwe doeleinden bepaalt om eerst van daaruit de voorwaarden te zoeken om ze te realiseren, de middelen namelijk en de tussenliggende fasen. 6. Op de ruïnes van de tempel van Delphi, waaraan één van de interessante methodes van toekomstonderzoek haar naam ontleent, staat de verrassende spreuk: Ken U zelf. Deze is belangrijk in het bepalen van ons ‘waartoe’: welke zijn onze werkelijke behoeften en verlangens? Er is een oude wijsheid die zeker nog in de toekomst zal gelden: primum vivere deinde philosophare. In het Duits vertaald klinkt dat zo: ‘Erst kommt das Fressen und dann kommt die Moral’ (Brecht). In een Nederlandse variant: ik hoop dat U, geachte lezer, dit hier en daar wat samengebald filosoferen hebt kunnen overleven! |
|