tiek-maatschappelijke praxis terwille van de gerechtigheid van het rijk Gods wezenlijk hand in hand gaan. Als men, op de hoogte van de literatuur der bevrijdingstheologen, dit officieel-kerkelijk document kritisch ontleedt, moet men vaststellen dat daarin andermaal het ‘marxistisch atheïsme’ vanuit christelijk standpunt wordt afgewezen, maar tegelijkertijd, dat deze veroordeelde stellingen nergens te vinden zijn in het theologisch werk van katholieke bevrijdingstheologen in Latijns-Amerika.
De instructie richt zich tot een verkeerde gesprekspartner. Ze accepteert het theologisch sleutelwoord van de Latijnsamerikaanse bisschoppenconferentie van Meddelín en Puebla: ‘voorkeursliefde van de kerk voor de armen’. Maar ze verwijt de bevrijdingstheologie vervolgens dat ze deze christelijke voorkeursliefde onmiddellijk in onchristelijke, met name marxistische zin invult als een keuze voor de klassestrijd.
Vooraf dient men de vraag te stellen of ‘klassestrijd’ wel een marxistisch beginsel is en of maatschappelijke tegenstellingen en conflicten niet veeleer een feit zijn, dat Marx wellicht als een der eersten wist te constateren en nadien (binnen zijn theorie) trachtte te analyseren. Ook de bevrijdingstheologen stellen in Latijns-Amerika maatschappelijke conflicten vast als in het oog lopend feit en ze plaatsen dit feit binnen een theologische theorie vanuit de bijbelse visie op Gods rechtvaardigheid als verschijnend in een menselijk rechtvaardig bestel.
Wie het harmoniemodel hanteert versluiert de maatschappelijke spanningen en stelt zich, zelfs ongewild, aan de kant van het systeem van machtigen en rijken. Wie het sociologisch conflictmodel hanteert, zoals de bevrijdingstheologen, heeft een vruchtbare methode bij de hand om de Latijnsamerikaanse maatschappij te ontleden onder het opzicht van haar oppressieve en repressieve structuren, waardoor armen steeds armer worden gehouden. Dit sociologisch conflictmodel is allang ontgroeid aan zijn marxistische voedingsbodem: het is een legitieme, zij het niet de enig legitieme methode om een maatschappij te ontleden.
De uitspraak van de Romeinse instructie dat de klassestrijd gezien wordt als ‘een objectieve, noodzakelijke wet’, een wet van de geschiedenis, geeft wellicht een voor het orthodoxe marxisme geldende visie weer. Maar wat heeft deze te maken met hetgeen de bevrijdingstheologen in feite zeggen? Precies het tegenovergestelde.
Voor hen is het huidige Latijnsamerikaans maatschappelijk conflict een niet-noodzakelijk, wisselvallig en daarom ophefbaar gebeuren, waarvan de oorzaken of aanleidingen zelfs met het blote oog zijn te signaleren. Eigenlijk wordt in deze instructie het ‘marxistisch atheïsme’ veroordeeld (uiteraard), terwijl de concrete werkelijkheid van de bevrijdingstheologie