Streven. Vlaamse editie. Jaargang 51
(1983-1984)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 604]
| |
De Vredesbeweging in Vlaanderen
| |
[pagina 605]
| |
Historische achtergrondAls massabeweging kan de vredesbeweging in Vlaanderen niet op een lange traditie bogen. Op enkele uitzonderingen na zijn het buitenlands en defensiebeleid in België, nooit een bron van fundamentele conflicten binnen de politieke elite van het land en zeker geen aanleiding tot mobilisatie van de bevolking geweest. Artikel 68 van de Grondwet zegt dat het buitenlands en militair beleid door de regering wordt bepaald en dit weerspiegelt zich in de praktijk die zich sinds 1830 heeft ontwikkeld. De consensus die altijd rond deze thema's binnen de Belgische politieke elite geheerst heeft, wordt geïllustreerd door het feit dat na de definitieve bezegeling van de Belgische onafhankelijkheid (1839) er geen enkele regering meer ten val is gebracht naar aanleiding van haar buitenlands of defensiebeleid. In het verleden hebben pacifisme en anti-militarisme wel een rol gespeeld in het ideeëngoed van een aantal politieke partijen en stromingen. In 1862 ontstond de Meetingpartij uit het verzet tegen de regeringsplannen inzake de verdediging van Antwerpen. De Socialistische Beweging heeft een oude anti-militaristische traditie. Belgische socialisten waren betrokken bij pogingen om via de Socialistische Internationale in 1914 een wereldoorlog alsnog te voorkomen. Tijdens het interbellum verzetten de socialisten zich o.m. tegen het Frans-Belgisch militair akkoord. Zij werden daarin gesteund door de Vlaamse Beweging, die toen in volle opbloei was. Het verzet tegen de taaltoestanden in het leger en tegen de buitenlandse politiek die vooral op Frankrijk georiënteerd was, leidde bij een aantal Vlamingen tot een anti-militarisme en pacifisme dat gesymboliseerd werd in het ‘Nooit meer Oorlog’ van de Vlaamse Frontsoldaten aan de IJzer. De eerste dienstweigeraars waren ‘flaminganten’. Noch voor de Vlaamse, noch voor de Socialistische Beweging bleek het pacifisme echter uiteindelijk prioritair te zijn. Na de Tweede Wereldoorlog liepen beide tradities dood op de polarisatie die zich op internationaal vlak voordeed en die het westerse kamp ertoe aanzette de rangen te sluiten. De socialist Paul-Henri Spaak werd een van de belangrijkste promotoren van het Atlantisme én secretaris-generaal van de Navo. De goedkeuring en uitvoering van het Navo-verdrag zorgden in België nauwelijks voor enige politieke deining. De belangrijkste discussies inzake defensie gingen over de duur van de militaire dienstplicht. Het defensiebeleid werd meer dan ooit de taak van de regering, die haar standpunt volledig afstemde op dat van de Navo. Tot het einde van de jaren zeventig kon zij daarbij steeds rekenen op een algemene consensus binnen de politieke elite. Zelfs de invoering van atoomtaken voor het Belgische leger en het opslaan van | |
[pagina 606]
| |
kernwapens op Belgisch grondgebied gingen ongemerkt en zonder publiek debat voorbij. Met uitzondering van de christen-democraat Pierre Harmel, die in de periode 66-72 een belangrijke rol speelde als promotor van de inter-Europese ontspanning (cfr. het Harmel-rapport dat door de Navo in december 1967 werd aangenomen) zijn de Belgische ministers van buitenlandse zaken er nooit in geslaagd een eigen Belgisch beleid ten aanzien van de Navo en van het Oost-Westconflict te ontwikkelenGa naar voetnoot3. | |
Een nieuwe vredesbewegingDe nieuwe vredesbeweging is in Vlaanderen als massabeweging in de eerste plaats een anti-rakettenbeweging die ontstaan is als een reactie op het Navo-dubbelbesluit van 12 december 1979. In tegenstelling tot Nederland, waar b.v. het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) reeds in 1977 zijn campagne voor de denuclearisering van Nederland lanceerde, werden in België de afschrikkingsstrategie van de Navo en de rol die ons land daarin te spelen krijgt, vóór 1979 nooit op brede schaal ter discussie gesteld. Weliswaar bestonden ook in Vlaanderen reeds een aantal vredesorganisaties, zoals Pax Christi, de Internationale van Oorlogstegenstanders en Vrede vzw. Vóór 1979 hadden zij echter slechts een relatief geringe invloed. Toch hebben zij, samen met het wetenschappelijk onderzoek en een aantal veranderingen die binnen de katholieke kerk optraden, bijgedragen tot de bewustwording van de publieke opinie en de massabeweging van na 7́9 voorbereid. In 1975 werd het Overlegcentrum voor de Vrede opgericht, dat de bedoeling had een zo ruim mogelijk discussieforum te zijn voor politieke, vakbonds- en socio-culturele organisaties. Het ontstaan van een brede vredesbeweging na 7́9 loopt echter in de eerste plaats parallel met de uitbouw van het Vlaamse Aktiekomitee tegen Atoomwapens. Eind 1979 opgericht met als doel de acties tegen de plaatsing van de nieuwe middellange afstandsraketten in Europa te coördineren en te stimuleren, is dit Vaka sedertdien uitgegroeid tot een pluralistische koepelorganisatie met 17 lidorganisaties en daarnaast een aantal plaatselijke comité's verspreid over het hele Vlaamse land. Om ontstaan en groei van de nieuwe vredesbeweging in Vlaanderen te verklaren, moeten we waarschijnlijk niet in de eerste plaats | |
[pagina 607]
| |
teruggrijpen naar de hierboven even gememoreerde tradities van de Vlaamse en de Socialistische Bewegingen. (Wel hebben de Vlaamse Socialistische Partij en de Volksunie opnieuw bij deze tradities aangeknoopt en belichamen zij nu, samen met de ecologische partij Agalev in het parlement de tegenstand tegen de nieuwe Navo-raketten). Relevanter blijkt het te wijzen op de maatschappijkritische jongeren- en emancipatiebeweging die sinds de tweede helft van de jaren zestig in de westerse wereld tot ontwikkeling is gekomen. Het ideeëngoed dat sindsdien gegroeid is en zich buiten de traditionele politieke denkpatronen en tegenstellingen bewoog, is uiteindelijk uitgemond in tal van zogenaamd alternatieve organisaties en bewegingen die een belangrijk aandeel hebben gehad in de hernieuwde aandacht voor de veiligheids- en vredesproblematiek. De opkomst van de ecologische beweging is allicht vanuit dezelfde evolutie te verklaren. Al blijft het zo dat er op nationaal vlak in Vlaanderen organisatorisch weinig of geen banden tussen de ecologische en de vredesbeweging bestaan. Andere groepen die hun wortels in de alternatieve beweging hebben, zijn onder meer Derde Wereldbewegingen en onafhankelijke vormingsinstituten die in de vredesbeweging wel een belangrijke rol spelen. Indicatief is in dit verband trouwens ook dat vaak wordt gesteld, en opiniepeilingen bevestigen dit, dat de basis van de vredesbeweging bestaat uit de leeftijdsgroep van de dertigjarigen, de generatie dus die tot politieke volwassenheid kwam in de late jaren zestig en het begin van de jaren zeventig en die noch de Tweede Wereldoorlog noch de Koude Oorlog als volwassenen heeft meegemaakt. Dat de aandacht voor de vredes- en veiligheidsproblematiek in de loop van de jaren zeventig begon te groeien, blijkt onder meer uit het jongerenprotest in 1973 tegen de legerhervormingsplannen van de regering en in 1975 tegen de zogenaamde ‘koop van de eeuw’ (de aankoop van F-16 vliegtuigen ter vervanging van de verouderde Starfighters). Bij beide gelegenheden werd door bepaalde groepen, niet door de politici, het Navo-lidmaatschap van België en de Navo-strategie ter discussie gesteld. In dezelfde periode kwam ook het verzet tegen de Belgische wapenhandel op gang. Een laatste voorloper van de huidige massale vredesbeweging was wellicht het verzet tegen de invoering van de neutronenbom, al hadden de acties in Vlaanderen niet dezelfde omvang en politieke invloed als in Nederland. | |
[pagina 608]
| |
Vredesbeweging en traditionele maatschappelijke structurenAl is de vredesbeweging in haar oorsprong wellicht het beste te betitelen als een ‘alternatieve’ beweging, buiten de traditionele sociale structuren en organisaties, toch heeft zij, althans wat haar meest representatieve organisaties betreft, van meet af aan de voorkeur eraan gegeven samen te werken met de traditionele maatschappelijke en politieke krachten. Waarschijnlijk mede hierdoor heeft zij zich kunnen ontwikkelen tot een beweging die brede lagen van de bevolking aanspreekt. Maar de vraag hoé de vredesbeweging zich tot deze traditionele maatschappelijke krachten verhoudt en welke de consequenties hiervan zijn, moet wel nader worden toegelicht. In het Belgische politieke en maatschappelijke leven zijn drie grote krachtlijnen te onderscheidenGa naar voetnoot4. De eerste wordt gevormd door de levensbeschouwelijke tegenstelling tussen vrijzinnigen en katholieken. Vanaf het ontstaan van de Belgische staat is deze tegenstelling een determinerende factor in het Belgische politieke leven geweest. Na verloop van tijd kwamen twee andere opposities zich daaraan toevoegen. Een eerste was het taalkundig conflict Franstalig - Nederlandstalig dat zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot de tegenstelling Vlaams-Waals. Naarmate de industrialisering zich doorzette, nam ook de tegenstelling arbeid - kapitaal toe, die vooral sinds de invoering van het algemeen stemrecht een belangrijke determinant in de Belgische politiek werd. Deze drie determinanten vormen samen de kern van het politieke en maatschappelijke conflict in België. En voortdurend doorkruisen zij elkaar (het politieke probleem van het Waalse staal b.v. heeft zowel een sociaal-economisch als een etnisch-taalkundig aspect). De ontwikkeling van deze drie snijlijnen ging gepaard met de uitbouw van een heel net van organisaties die als pressiegroepen fungeren voor de verschillende maatshappelijke belangen die in ieder conflict in het geding zijn. Het zijn deze zogenaamd traditionele organisaties die tot voor een decennium het politieke en maatschappelijke leven in België hebben bepaald. De combinatie van de drie boven genoemde determinanten maakt dat het Belgische politieke leven een vrij ingewikkeld en ondoorzichtig verloop kent. Teneinde de verschillende maatschappelijke tegenstellingen te beheersen is de Belgische politiek aangewezen op een elitaire compromisvorming, het zogenaamde ‘compromis des Belges’: als vertegenwoordigers | |
[pagina 609]
| |
van de verschillende belangengroepen runnen de politieke partijen het politieke leven via compromissen in de schoot van de politieke elite. Massamobilisatie en democratische druk van onderen uit kunnen die compromisvorming alleen maar in gevaar brengen en worden dus angstvallig vermeden of genegeerd. Pacificatie en demobilisatie van de bevolking zijn constanten in de Belgische politiek. Het feit dat deze drie krachtvelden de kern van het politieke conflict uitmaken heeft tot gevolg dat maatschappelijke problemen die daarbuiten vallen veel moeilijker op de politieke agenda komen en dus ook veel moeilijker een oplossing krijgen. Dit is o.m. te verklaren door het feit dat het stemgedrag van de kiezer grotendeels bepaald wordt door de drie genoemde tegenstellingen. Electoraal gezien zijn andere problemen dan ook minder interessant. Bovendien valt een aantal problemen binnen de zogenaamde elitaire consensus: de overeenstemming binnen de politieke elite over de partijpolitieke en maatschappelijke tegenstellingen heen. Dit laatste geldt zeker voor het buitenlands en defensiebeleid. In een artikel gepubliceerd in 1972 stelt W. De Wachter uitdrukkelijk dat sinds de Tweede Wereldoorlog er in de Belgische politieke elite inzake buitenlands beleid een consensus bestaat die geïnspireerd wordt door de ‘ideologie van het Westen' en waarineen trouw partnership van de Navo een constante waarde is’Ga naar voetnoot5. En even duidelijk is het dat het buitenlands beleid nooit een belangrijke determinerende factor in het stemgedrag is geweest. In de verhouding tussen de vredesbeweging en de traditionele socio-politieke structuren speelt de aard zelf van de vredesbeweging uiteraard ook een rol. Het gaat om een brede sociale beweging die haar basis heeft in brede lagen van de bevolking en niet zomaar te herleiden is tot de verschillende organisaties en koepels - Vaka, IOT (Internationale en Oorlogstegenstanders), Pax Christi, enz... - waar men meestal aan denkt als men over dé vredesbeweging spreekt. In de Belgische geschiedenis zijn er waarschijnlijk slechts twee sociale bewegingen geweest die even massaal waren en een even grote of zelfs grotere druk hebben uitgeoefend als de vredesbeweging nu: de arbeidersbeweging en de Vlaamse beweging. In een lezing voor Vaka (september 1983) maakte prof. Johan Niezing van het Centrum voor Polemologie (VUB) een vergelijking met de arbeidersbeweging en meer recente bewegingen als de ecologische en de vrouwenbeweging. Als Nederlander is hij misschien te weinig bij de Belgische politiek betrokken om ook aandacht te hebben voor de Vlaamse Beweging. Een vergelijking met | |
[pagina 610]
| |
de vrouwenbeweging lijkt mij niet zo direct voor de hand te liggen, haar ideeëngoed is nog te weinig tot de brede publieke opinie en de politieke elite doorgedrongen. De ecologische beweging van haar kant heeft m.i. nog niet het hele proces doorlopen dat de arbeiders- en Vlaamse Beweging achter de rug hebben. De invloed van beide laatste bewegingen is voor de socio-politieke structuren in België van fundamenteel belang geweest. Zij hebben in de Belgische politiek nieuwe thema's geïntroduceerd die voordien niet aan bod kwamen maar uitgroeiden tot twee determinerende factoren in het politieke leven: de sociaal-economische en de etnisch-linguïstische kwestie. Zo doorbraken zij de toenmalige elitaire consensus: België als een economisch liberale staat onder Franstalige dominantie. Vakbonds- en arbeidersbeweging bereikten dit aanvankelijk door een strategie van massamobilisatie, waarna zij in een tweede fase doordrongen tot het parlement: vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging stelden zich verkiesbaar op bestaande lijsten of via nieuw opgerichte partijen. | |
Vredesbeweging en parlementaire strategieOok de vredesbeweging introduceert nieuwe thema's. Voorlopig vooral door middel van massamobilisatie. Zij heeft vooralsnog geen systematische pogingen ondernomen om in het parlementaire systeem opgenomen te worden. Het belangrijkste resultaat van haar massamobilisatie lijkt mij op langere termijn, afgezien van de politieke uitkomst van de rakettenkwestie, dat zij het debat over het buitenlands en defensiebeleid openbaar heeft gemaakt. En dit heeft tot een breuk in de elitaire consensus geleid. Al bestaat deze consensus nog steeds in zoverre niemand zich openlijk uitspreekt voor het opzeggen van het Navo-lidmaatschap (zelfs Agalev stelt dat België in de Navo moet blijven), tussen de politieke partijen en binnen de partijen heerst verdeeldheid over de vraag hoe dat lidmaatschap opgevat moet worden. Houdt het b.v. de verplichting in dat elke beslissing van de Navo automatisch en onvoorwaardelijk politiek bindend is voor België? En voor het eerst worden ook door de politieke elite vraagtekens geplaatst bij de politieke en militaire strategie van de Navo. Wil echter de vredesbeweging op termijn blijven garanderen dat de discussie over het veiligheidsbeleid in het politieke bestel aan de orde blijft, dan zal zij zich een plaats moeten veroveren in het parlementaire systeem. In dit verband lijkt mij het kiesgedrag van de bevolking van groot belang. Het aantal stemmen dat partijen behalen is uiteindelijk het ultieme middel om druk uit te oefenen op politici. Maar in hoeverre wordt het stemgedrag van de | |
[pagina 611]
| |
bevolking mede bepaald door haar houding ten opzichte van het veiligheidsbeleid? Ofschoon er in de uitslagen van de laatste verkiezingen en in opiniepeilingen aanwijzingen te vinden zijn dat dit element begint mee te spelen, blijft toch voorzichtigheid geboden. Het is een algemeen bekend feit dat het kiesgedrag zich slechts over zeer lange termijn wijzigt. Zodat men er voorlopig nog steeds van uit kan gaan dat het hoofdzakelijk door de drie traditionele determinanten (sociaal-economisch, levensbeschouwelijk en etnisch-linguïstisch) bepaald zal blijven. Is dat de reden waarom de vredesbeweging tot nog toe geen echte pogingen heeft ondernomen om zelf tot het parlement door te dringen en altijd geweigerd heeft een stemadvies te geven om de partijen die haar zaak genegen zijn te steunen? Het probleem is des te neteliger omdat haar achterban zo heterogeen is. De vredesbeweging heeft er altijd de voorkeur aan gegeven, op een zo breed mogelijke maatschappelijke basis te werken, over alle bestaande levensbeschouwelijke en socio-economische tegenstellingen heen. Zij richt zich tot en krijgt steun van het kiezerspubliek van alle politieke partijen (mogelijk met uitzondering van de liberale partij). Een stemadvies zou tot gevolg hebben dat zij zich met een bepaalde politieke of maatschappelijke strekking identificeert, en dat zou haar basis kunnen versmallen. Daar staat tegenover dat de brede pluralistische massamobilisatie tot nog toe niet tot concrete resultaten heeft geleid. De Belgische regering heeft sinds 1979 haar standpunt niet gewijzigd en alles schijnt erop te wijzen dat zij een positieve beslissing ten aanzien van de installatie van de nieuwe kernraketten voorbereidt. Ook in het jongste kamerdebat (8 en 9 november 1983) werden de standpunten van de vredesbeweging niet door de parlementaire meerderheid gevolgd. Tengevolge van de politiek-maatschappelijke context waarin zij opereert, staat de vredesbeweging strategisch voor een dilemma. Zij heeft geopteerd voor een strategie van massamobilisatie en hiervoor was een pluralistische opstelling noodzakelijk. Maar deze pluralistische opstelling vermindert in hoge mate haar pressiemogelijkheden. Maatschappelijke problemen worden in België immers het gemakkelijkst in politieke problemen vertaald wanneer ze binnen een van de drie traditionele maatschappelijke tegenstellingen te situeren zijn. Als we b.v. terugdenken aan de massamobilisatie rond de Schoolstrijd in 1958, wellicht de grootste die in de Belgische geschiedenis tot dan toe te zien was geweest, weten we dat dit conflict duidelijk in de kern van de tegenstelling vrijzinnig - katholiek te situeren was. Het was de katholieke opinie die zich in haar wezenlijke belangen aangetast voelde. De druk van déze massabeweging was zeer sterk geconcentreerd, ging uit van één grote bevolkingsgroep. De Christelijke Volkspartij | |
[pagina 612]
| |
mobiliseerde haar publiek en stelde haar verkiezingscampagne volop in het teken van de schoolstrijd. Het leidde tot een grote overwinning voor de CVP en... tot het Schoolpact van 29 mei 1959. De vredesbeweging daarentegen richt zich niet tot één specifiek kiezerspubliek. Terecht rijst dan ook de vraag of zij erin zal blijven slagen van de veiligheidsproblematiek een politiek issue te maken indien haar massamobilisatie zich niet in een gewijzigd stemgedrag vertaalt. Gebeurt dat niet, dan wordt op de duur het gevaar reëel dat zelfs de politieke partijen die nu binnen de politieke instituties haar ideeëngoed min of meer vertegenwoordigen, met name de Vlaamse socialisten en de Volksunie, zich weer uitsluitender op de ‘meer rendabele’ communautaire en sociaal-economische kwesties zullen concentreren: die leveren uiteindelijk meer stemmen op. De vredesbeweging ziet voorlopig af van enig stemadvies. Nog minder heeft zij plannen om zelf aan de verkiezingen deel te nemen of mensen uit haar kringen op lijsten van andere partijen voor te dragen. In zijn reeds vermelde lezing voor het Vaka wees Niezing erop dat de aanwezigheid van vredesactivisten in het parlement nochtans grote voordelen zou bieden. Zo zou b.v. de vraag naar het ‘next issue’ - wat gebeurt er met de vredesbeweging eens dat de rakettenkwestie haar politiek beslag heeft gekregen? - veel minder problematisch zijn. Er zullen zich immers op dit terrein altijd weer nieuwe problemen aandienen die, al geven zij geen aanleiding tot massamobilisatie, via het optreden van parlementairen politieke agendapunten kunnen worden. Om nog eens naar het voorbeeld van de Vlaamse Beweging te verwijzen: die heeft steeds een strategie van massamobilisatie gecombineerd met een parlementaire strategie, al dan niet binnen bestaande partijen. Samengevat kunnen we stellen dat de vredesbeweging voorlopig niet rijp is voor een definitieve stap (stemadvies of kandidaatstelling) om zich een plaats te veroveren in het parlementaire systeem. Haar pluralistische opstelling verhindert dit. Richt zij een eigen partij op, dan riskeert zij zich van de bestaande maatschappelijke stromingen te isoleren. Sluit zij bij één bepaalde politieke familie aan, dan kan ook dit haar pluralistische opstelling schaden. Vindt zij ingang in politieke partijen van verschillende strekking, door b.v. op verschillende lijsten kandidaten voor te dragen, dan sorteert dat waarschijnlijk weinig of geen effect, de bestaande partijverhoudingen blijven fundamenteel ongewijzigd. Het doorstoten van de Vlaamse Beweging b.v. is voor een groot deel te verklaren door het feit dat zij zich van oudsher vooral geconcentreerd heeft op het onder druk zetten van de katholieke partij, zowel binnen die partij zelf als van buitenaf door Vlaams-nationale ‘zweeppartijen’. Maar omdat zij aan het kiezerspubliek | |
[pagina 613]
| |
van verschillende partijen appelleert, is een soortgelijke aanpak voor de vredesbeweging onmogelijk. Haar dilemma blijft: enerzijds haar keuze voor een pluralistische massamobilisatie, anderzijds de mogelijkheden van een parlementaire strategie die dat pluralisme aantast maar noodzakelijk is, wil de massamobilisatie enig effect sorteren.
Ik wilde in dit artikel, zei ik in het begin, slechts een eerste situatieschets van de vredesbeweging in Vlaanderen geven en besteedde vooral aandacht aan de strategische moeilijkheden waarvoor zij staat. In een volgend artikel zal ik nader ingaan op de ideeën die hier leven in verband met vrede en bewapening. Daaruit zal blijken dat de Vlaamse vredesbeweging geen monolitisch blok is, maar een gedifferentieerde beweging waarin verschillende tendensen en analyses naast elkaar bestaan. |
|