Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 893]
| |
Alfred Andersch (1914-1980)
| |
[pagina 894]
| |
Na de oorlog zat hij vele jaren in de marge van het echte literaire leven. Hij werkte mee aan Der Ruf (een krantje voor Duitse krijgsgevangenen; na zestien nummers werd het door de Amerikaanse bezetter verboden. Het had de roep om democratie te letterlijk opgevat). Hij schreef essays. Hij richtte in Frankfurt de ‘avondstudio’ op, een zender die nog het beste te vergelijken is met het Derde Programma van de BRT. Hij was een van de initiatiefnemers van de Gruppe 47, de literaire club waar enkele kanonnen als Böll, Grass uit zouden voortkomen. Hoofdbekommernis in die tijd was het scheppen van een fatsoenlijke taal: wie ter wereld kon Duits nog au sérieux nemen, nadat dr. Joseph Goebbels er zo lange tijd zo schaamteloos mee was omgesprongen? Schrijver werd hij pas met Kirschen der Freiheit - Kersen van de vrijheid (1952), een autobiografische reportage, waarin hij uitlegt waarom hij deserteerde. Sansibar oder der letzte Grund - Sansibar of het laatste motief (1957), zijn eerste echte roman, maakte van Andersch in één klap een belangrijk en - het ene hoeft het andere niet uit te sluiten - een rijk auteur. Eigenlijk verschilde de inhoud niet wezenlijk van Kirschen der Freiheit: ook in Sansibar ging het over mensen die de systemen en de overgeleverde normen laten voor wat ze zijn en zelf hun eigen leven in handen nemen. Ook Die Rote (1960) valt terug op het vertrouwde thema: een vrouw laat alles achter wat aan vroeger doet denken, inclusief haar man en haar minnaar, en begint opnieuw. Maar intussen heeft de mens Andersch een fundamentele ommezwaai gemaakt. Hij heeft zich van alle beroepsbezigheden losgemaakt en is naar een Zwitsers bergdorpje vertrokken, niet om er naar de Alpentoppen te turen, maar om te schrijven. Romans, verhalen, kortom fictie zullen van nu af aan het leven van Andersch vullen. Niet dat daardoor het tempo van uitgeven versnelt, Andersch is een traag, ordelijk en precies werker, bij het pietluttige af. Af en toe komt er een verhalenbundel uit. In 1967 verschijnt Ephraïm, een romanGa naar voetnoot1. Mateloos ontgoocheld en boos waren Andersch' kompanen uit de tijd van Gruppe 47, toen de man die mee de Duitse naoorlogse literatuur uit de grond had gestampt, in 1968 niet mee marcheerde. Wat voerde Andersch in godsnaam uit in zijn Zwitsers bergdorpje, terwijl in de Duitse steden aan de universiteiten geschiedenis werd gemaakt? Wat kon belangrijker zijn dan de revolutie? Ja, wat deed Andersch in 1968? Hij schreef. Literatuur was voor hem leven geworden. Trouwens, wat kon hij op de barricaden komen doen? Mei '68 had het de hele wereld laten weten: literatuur was uit de tijd, alleen reportages met | |
[pagina 895]
| |
een recht-toe-recht-aan boodschap werden nog gevraagd. Andersch bleef in de Alpen en werkte aan Winterspelt, zijn volgende romanGa naar voetnoot2. Op 11 september 1973 beleefde Andersch zijn derde Damascus: de Chileense droom stortte in, Allende verdween, Pinochet nam over. In Duitsland werden Berufsverbote van kracht: werknemers van de staat - professoren, ambtenaren, vuilnismannen, leraars - moesten voor hun indiensttreding bewijzen dat ze de communistische levensbeschouwing niet aanhingen. Wie eenmaal niet vlekkeloos door een verhoor was gekomen, maakte achteraf een moeilijke tijd door. Hij of zij kreeg de huur opgezegd, vond bij een andere baas natuurlijk ook geen werk meer, moeilijk te registreren verdrietigheden als gesar door buren, kennissen en familie nog buiten beschouwing gelaten. Het had veel weg van een heksenjacht. Voor ‘de verbeelding aan de macht’ had Andersch niet veel over gehad, voor de slachtoffers van de Berufsverbote wel. En bovendien, schrijvers waren in de nieuwe situatie weer van doen. Hij schreef een gedicht: artikel 3 (3). Die titel maakte een akelige toespeling op het artikel uit de Westduitse grondwet dat vrije meningsuiting garandeert. Duitsers werden in dit gedicht genoemd: een volk van
ex-nazi's
en hun
meelopers
En: toen de nazi's
in de oorlog
in denemarken
de jodenster wilden invoeren
droeg de koning van denemarken
bij zijn eerste daaropvolgende optreden
de gele ster
op zijn uniform
waarom steken
scheel
schmidt
willy brandt
genscher
maihofer
geen jodenster op
| |
[pagina 896]
| |
als ze
bij hun ontbijt lezen
dat men alweer
een lerares
heeft gefolterd
ik vergeet
dat ze zulk soort mededelingen
met een loupe
zouden moeten zoeken.
Over de toekomst liet Andersch zich somber uit: het nieuwe kz
is al opgericht
een geur verspreidt zich
de geur van een machine
die gas pompt.
Het gedicht bewees dat Andersch, inmiddels Zwitsers staatsburger geworden, nog niet klaar was met Duitsland. Omgekeerd trouwens ook niet. Artikel 3 (3) was gedurende weken een schandaal. Andersch verdedigde zich en zei dat ‘concentratiekamp’, ‘gas’, ‘jodenster’... bedoeld waren als metaforen. Mensen worden vervolgd omwille van hun gezindheid en daar moet tegen geprotesteerd worden, hoe luider hoe liever, beter met overtrokken en overdreven vergelijkingen, dan helemaal niet; aldus de teneur van Andersch' verweer in radio, televisie en krant. Artikel 3 (3) was de voorlaatste gelegenheid waarbij Andersch het nieuws haalde. Voor de laatste keer gebeurde dat op 22 februari 1980: alle voorpagina's vanaf Die Welt (rechts) over Die Frankfurter Allgemeine (liberaal) tot de Süddeutsche Zeitung (links) deelden mee dat Alfred Andersch de vorige dag in zijn Zwitsers bergdorp gestorven was. De herdenkingsartikelen klonken gedragen maar hypocriet. Met ‘Fred’ Andersch was een groot schrijven heengegaan, maar tussen de regels door stond er eigenlijk dat Andersch na zijn hoogtepunt, Sansibar oder der letzte Grund, op een verdienstelijke manier aan de gang was gebleven. Buiten Duitsland was de dood van Andersch geen nieuws. Andersch was immers een typisch Duitse schrijver, zo'n auteur die nooit was losgeraakt uit de eeuwige spiraal van schuld, ‘Wiedergutmachung’, een problematiek waar buiten de Bondsrepubliek vandaag de dag niemand meer warm voor te krijgen is. Zowel het ene als het andere zijn fout: Andersch' latere en minder bekende werk is stukken belangrijker dan de zogenaamde grote romans uit zijn eerste periode. Belangrijk ook voor wie geen interesse meer kan opbrengen voor de enge en uit de mode geraakte problematiek van: kan er nog geleefd worden, nadat we twaalf jaar hebben meegespeeld in het Derde Rijk. Belangrijk dus ook buiten Duitsland. | |
[pagina 897]
| |
Liever geen ideologieOm het misverstand omtrent Andersch goed te begrijpen, mag nooit uit het oog worden verloren dat hij debuteerde met zijn Kirschen der Freiheit. Dit boekje kon moeilijk anders dan de aandacht trekken. Niet omdat het goed geschreven was, niet omdat de auteur een in die dagen bekende radiofiguur was, maar wel omdat het op een zeer pijnlijke wijze in zeer gevoelig Duits vlees sneed. Dat Andersch communist was geweest werd hem in bepaalde kringen met het oog op de jeugdige leeftijd waarop de misdaad was begaan, welwillend vergeven; dat hij vanaf '33 in zijn privé-leven was ondergedoken werd hem in helemaal andere milieus ook niet in dank afgenomen; maar dat hij in '44 gedeserteerd had, dat was veel moeilijker verteerbaar en dan vooral dat hij die desertie opblies tot een daad van volstrekte vrijheid, daar waren voor de gemiddelde Westduitser uit de Adenauer-tijd geen woorden voor. Het denkklimaat in die jaren was algemeen zo: de Hitler-tijd was een pijnlijke vergissing geweest, maar als we er met z'n allen om ter hardst over zwijgen, zal het trauma vlug vergeten zijn. Ook werd er een handig onderscheid gemaakt tussen aan de ene kant het nazi-regime dat de oorlog was begonnen en aan de andere kant Duitsland dat die oorlog had uitgevochten. De concentratiekampen en de jodenvervolging waren een lelijke geschiedenis geweest, maar strijden voor het vaderland bleef altijd een nobele zaak en verdiende iemand die zich daar vrijwillig aan onttrok niet in de buitenste duisternis te worden geworpen? Van bij het begin stond één ding vast: over de literaire verdiensten van de auteur Andersch - en literair betekent uiteraard wel wat meer dan stijl en woordenschat - zou binnen Duitslands grenzen in de eerste jaren niet sereen, laat staan objectief geoordeeld worden. Op Andersch werd het etiket ‘politiek auteur’ geplakt en dat wilde in dit geval zoveel zeggen als: gevaarlijk, omstreden, verdacht. Andersch verzuimde namelijk dat te doen wat iedere normale in het communisme ontgoochelde militant doet, hij maakte niet de halve draai naar rechts, hij schaarde zich niet bij de fanatieke bevechters van Moskou, Peking en Cuba; Andersch bleef ergens onderweg hangen in een ietwat vaag en onberekenbaar links liberalisme. Ik herhaal: vaag en onberekenbaar, want ‘links’ komt in de praktijk neer op een fundamentele argwaan, een diepgeworteld wantrouwen ten opzichte van wat de gevestigde macht van sociaal-democratischen huize is. En ‘liberaal’ is Andersch omdat iedere ideologie - maar vooral die van Marx - zo weinig met het leven, met de feiten te maken heeft. Dan maar liever helemaal geen ideologie. Twijfel aan om het even welke theorie en de | |
[pagina 898]
| |
daarmee gepaarde zekerheid dat wat gebeurt toch altijd anders uitpakt, het is het enige thema dat van de eerste tot de laatste bladzijde in het werk van Andersch heeft stand gehouden. Ik geef één voorbeeld: Andersch vertelt in Kirschen der Freiheit over een vergadering van jongcommunisten in een bierlokaal (Beieren!). Hij heeft zich pas tot het marxisme bekend en de wereld is er eenvoudiger op geworden. ‘Ik was net klaar met Lenins “Materialisme en Empiriocriticisme”; alles was duidelijk: beweging was ook gewoon materie, en god bestond niet. Alleen de biervlekken en het ellendige wachten pasten daar niet bij’. Het is onder meer op grond van dit soort schitterende formuleringen dat ik Alfred Andersch een groot schrijver vind. | |
Eigen waarheidIk had het daarnet over de jongere en latere Andersch. Tot de jongere Andersch reken ik in ieder geval: Kirschen der Freiheit, Die Rote, Sansibar oder der letzte Grund. Het eerste is autobiografisch, de twee andere zijn fictief, maar inhoudelijk is er geen verschil en eigenlijk gaat het in alle drie over Andersch en over vrijheid. Over de mens die pas mens wordt doordat hij zijn eigen waarheid opbouwt, doordat hij zelf uitmaakt wat goed en wat kwaad is. We zijn in de jaren vijftig, begin jaren zestig en Sartre en het existentialisme zijn niet veraf. Zoals gezegd, werd en wordt Andersch vooral om die eerste werken geprezen, maar bij herlezing overtuigen ze toch niet helemaal: ze doen een beetje denken aan een wat al te lang uitgevallen, een wat uit de hand gelopen apologia pro vita sua. De personages uit Die Rote en Sansibar mogen dan al verzonnen zijn, ze kunnen toch de herinnering niet terugdringen van de soldaat die het leger van zijn vaderland in de steek liet. Eigenlijk zijn die fictieve romanfiguren weinig meer dan maskers waarvan Andersch zich dankbaar bedient om zijn publiek nog maar eens in te peperen dat eenieder zelf uitmaakt voor wie en tegen wie hij vecht, ook al heeft hij enkele jaren daarvoor een eed van trouw gezworen en ook al moet hij zijn eigen volk daarvoor ‘verraden’. Tegen het opzetten van maskers is in principe niets in te brengen, ze mogen er alleen niet te dun uitzien. Sommige - ik herhaal: sommige - stukken hebben iets hijgerigs, iets opgewondens en dat maakt de literaire kwaliteiten er niet beter op: de afstand tussen verteller en gebeuren is te klein en er wordt vaak - te vaak - getobd en getobd over 's mensen recht om alle bruggen achter zich op te blazen. De oudere Andersch. Het vastleggen van grenzen, het opstellen van | |
[pagina 899]
| |
theorieën en schema's is een delicate aangelegenheid; het is onbegonnen werk om een haarscherpe scheidingslijn tussen de oudere en de jongere Andersch te trekken maar je mag rustig aannemen dat Andersch via het schrijven van kortverhalen en novellen zijn tweede adem heeft gevonden. Ik neem als voorbeeld Die Nacht der Giraffe, waarin hij over die beruchte meiavond in 1958 vertelt waarop generaal de Gaulle aan de macht kwam - sommigen zeggen: zijn staatsgreep pleegde. De bakens zijn duidelijk verzet: Andersch schrijft niet meer over het ‘ik’ dat zijn eigen waarheid ontwerpt, maar over de wereld, het leven. Hoe die wereld en dat leven in elkaar zitten, begrijpt Andersch zelf niet en schrijven wordt vanaf nu proberen een tipje van de sluier op te lichten. De oudere Andersch schrijft geen autobiografische literatuur meer, ofschoon hijzelf er meer dan eens in optreedt. Maar als hij meedoet, dan is zijn gedaante verschrompeld tot de proporties van een figuur naast anderen. En hij speelt mee onder de fictieve naam Franz Kien. Het is meer dan een handigheidje. Door zichzelf Franz Kien te noemen, geeft Andersch in feite toe dat hij met zijn existentialisme is doodgelopen. Tegelijk krijgt hij een ruimere armslag om de stof van zijn verhaal vrijer te bewerken: hij kan gebeurtenissen in éénzelfde verhaal samenbrengen, terwijl die in werkelijkheid niets met elkaar te maken hadden, hij kan naar believen personages weglaten en uitvinden. Maar altijd met hetzelfde doel voor ogen: begrijpen wat gebeurd is, gebeurt en nog zou kunnen gebeuren. Ook in zijn tweede periode is Andersch een ‘politiek auteur’ gebleven: het gaat haast altijd over politieke gebeurtenissen, maar de grootste aandacht gaat uit naar de mens die zijn leven onder druk van die politieke gebeurtenissen fundamenteel veranderd ziet worden. | |
Schrijven na AuschwitzHet sterkst op dreef was de oudere Andersch in Ephraïm, het boek over de joodse sterjournalist die in 1962 na 36 jaar afwezigheid weer in zijn vaderstad Berlijn terechtkomt. Het onderwerp leent zich uiteraard tot goedkoop pathos en vervelende dik-in-de-verf-zetterij. Daar is in Ephraïm niets van te merken, omdat de auteur zich angstvallig van iedere commentaar onthoudt: hij laat zijn personage praten, vierhonderd bladzijden lang, de ene keer over zijn scheerapparaat, de andere keer over zijn ouders die in Auschwitz zijn gebleven. Maar toch kun je, tussen al dat schijnbaar oeverloze geklets door, niet ongevoelig blijven voor de tragiek van de ontwortelde die nergens meer thuis is, nergens meer terecht kan, veroor- | |
[pagina 900]
| |
deeld is voort te leven met de nooit aflatende herinneringen aan een tijd, toen men zijn volk probeerde uit te roeien, als ging het om een of ander soort kwalijk onkruid. Wie aanneemt dat Auschwitz het gezicht van de twintigste eeuw ingrijpend heeft bepaald, neemt meteen aan dat Ephraïm een belangrijke roman is. Het is geen geringe opgave om in deze tijd nog een boeiend boek over Auschwitz te schrijven. TV, film, documentaires hebben tot uitentreuren alles laten zien. Schrijven over wat er gebeurd is, is een zinloze aangelegenheid geworden. Je kunt alleen proberen zo te schrijven dat de machteloze wanhoop onderhuids voelbaar wordt. Maar dan moet je wel goed kunnen schrijven: met een perfecte feeling voor het juiste woord en de juiste dosering. Even illustreren: op de laatste bladzijden schrijft de journalist Ephraïm, die normaal gedetacheerd is in Rome, een artikel over paus Johannes XXIII. Alle journalistieke voorschriften zijn pijnlijk nauwkeurig nageleefd: niets dan feiten en in iedere zin een ‘news-item’. ‘De paus is erg klein en erg breed. Hij laat zich in een zwarte auto door Rome rijden. Vooraan zitten de chauffeur en een priester. Achteraan zit de paus alleen, een kleine, boven afgeplatte wig. De paus heeft de grootste oren die ik ooit bij een mens gezien heb. Het zijn reusachtige oren. De paus is een kleine olifant. Diep binnen in de paus zit er een kankergezwel. Dat kan de paus niets schelen, omdat hij al oud is. Alleen maar af en toe heeft hij pijn. De paus herinnert zich: “Wij zagen een reusachtig vuur en mensen liepen eromheen, die er een of ander in gooiden. Ik zag een man, die had iets in zijn hand, dat met zijn kop bewoog. Ik zei: “In Godsnaam, Maruschka, die gooit waarachtig een levende hond in het vuur”. Maar mijn gezellin zei: “Dat is geen hond, dat is een kind”. Hij heeft het allemaal kunnen zien. Zo iemand wil God zijn. Het wordt tijd dat we er een nieuwe zoeken. Dat denkt de paus. Dan is zijn auto voorbij’. (Het artikel wordt door Ephraïms hoofdredacteur geweigerd.) Na Winterspelt schreef Andersch in zijn laatste levensjaren aan Der Vater eines Mörders. In een Beiers gymnasium anno 1928 loopt Rex, zoals de directeur aldaar genoemd wordt, een klas binnen om er de kennis van het Grieks te controleren. Een van de leerlingen, Franz Kien (!), valt jammerlijk door de mand. Hij zal enkele dagen later van de school verwijderd worden, zoals dat heet. Het gedrag van de directeur is zacht gezegd grof, lomp, brutaal. Een diep geworteld minderwaardigheidscomplex moet ten grondslag liggen aan 's mans onvoorstelbaar idioot-autoritair optreden. Het aardige van het verhaal zit 'm hierin, dat je pas halverwege te weten komt dat Rex in het burgerleven Herr Himmler heet en dat hij een zoon heeft die het in de opkomende Nazi-partij al tot iets gebracht heeft. (In het | |
[pagina 901]
| |
Derde Rijk zal die zoon het nog verder brengen, want het gaat inderdaad om Heinrich Himmler, de chef van de SS en de Gestapo. Overigens leven Rex en de jonge Himmler in onmin.) Der Vater eines Mörders is nu wel niet Andersch' meest geslaagde schepping, maar aan de benauwende vraag die door het verhaal wordt opgeworpen, kan niemand zich met goed fatsoen onttrekken: hoe is het mogelijk dat iemand met een veelzijdige klassieke vorming - dat de oude Himmler zijn Grieks onder de knie had, staat buiten twijfel - zichzelf zo weinig in de hand heeft? En een nog benauwender gegeven: een van de wreedste massamoordenaars aller tijden werd grootgebracht in een omgeving waar Socrates, Plato, Cicero, Erasmus dagelijks gelezen werden? Waar zijn humanisme, cultuur, verdieping dan nog goed voor als ze een Heinrich Himmler niet kunnen verhinderen? Het verhaal laat een wrange smaak na. Dat was precies het effect waar Andersch op mikte. De tijd dat Andersch zelf alle antwoorden kende, lag ver achter hem. De laatste jaren was Andersch een vragensteller geworden. |