Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
Veertien eeuwen ketters
| |
Zeven grote delenHet eerste boek heet Een belofte voor verdrukten en begint met ‘de held van de evangeliën’, ‘een zekere Jezus, volgens het ons overgeleverde verhaal afkomstig uit Nazareth’ (13). De nieuwe leer wordt geplaatst in het judaïsme en het Romeinse rijk; geleidelijk ontplooit deze kleine, vervolgde ‘ketterij’ zich tot een gewichtige politieke factor, die tot staatsgodsdienst wordt verheven; de spontane organisatievormen worden hiërar- | |
[pagina 442]
| |
chisch geordend, er groeien afwijkende meningen, de vervolgingen tussen christenen beginnen, politieke en maatschappelijke belangen zijn doorslaggevend; in de lotgevallen van de Arianen komen al deze gegevens nog eens verhevigd terug. Deel twee, Geroepenen tegen Satanaël, heeft het over de dualistische richtingen. De lezer verwerft nu geleidelijk inzicht in de methode, die een chronologische en een thematische benadering combineert. De auteur behandelt de ontstaansbodem van het manicheïsme en de mogelijke relatie tot het christendom, volgt het spoor door landen en tijden, en concentreert zich dan op opkomst en ondergang van de Katharen en de Zuidfranse cultuur. Deel drie, Het evangelie van de armen, situeert de stromingen die in het Karolingische rijk en de latere politieke evolutie de armoede in hun vaandel voerden. De Vries maakt duidelijk dat hetzelfde uitgangspunt (streven naar armoede en integriteit) kan leiden tot twee tegengestelde houdingen (de Waldenzen bijvoorbeeld willen de boodschap uitdragen, de begijnen en begarden kiezen meer voor een contemplatief leven), en ook tot twee verschillende benaderingen door de overheid: Franciscus van Assisi wordt heilig verklaard, de volgelingen die zijn leer consequent willen blijven volgen, worden veroordeeld. Ook een elitaire figuur als Abélard komt hier aan bod; zijn leerling Arnold van Brescia wordt immers de leider van een belangrijke volksbeweging. Deel vier, De vier ruiters, presenteert in hoofdzaak eschatologische en chiliastische bewegingen, die worden voorgesteld als het produkt van de extreem slechte maatschappelijke omstandigheden (zoals de pest), op hun beurt leiden tot verscherpte repressie, en uitmonden in echt nationale volksopstanden (zoals die van John Ball). Ook nu worden figuren behandeld als Wycliffe en Jeanne d'Arc, die wel thuishoren in de chronologische, maar niet in de thematische context. Deel vijf, Gods wagenburg, is het epos van de Hussieten. Uit maatschappelijke en nationalistische spanningen resulteert een religieuze tegenstelling die zich concretiseert in Jan Hus. Hus is geen echt vernieuwend denker, maar om zijn ideeën en zijn martelaarschap kristalliseert zich een nationale opstand, die telkens weer zegeviert over buiten- en binnenlandse belagers en zelf dissidentievormen ontwikkelt. De klemtoon valt hier beslist meer op politieke en militaire gebeurtenissen dan op religieuze overtuigingen. Deel zes, Een zwaard door de Kerk, beschrijft de doorbraak van het protestantisme. Ook deze beweging wordt gesitueerd in een breed maatschappelijk kader; er worden zelfs ‘protestanten voor het protestantisme’ be- | |
[pagina 443]
| |
handeld (507). Luther wordt geconfronteerd met geestelijk en wereldlijk gezag en met Müntzers volksbeweging. In een Summa hereticorum, het laatste deel, schetst De Vries de groei van de protestantse bewegingen, beschrijft de Wederdopers en probeert in zijn conclusie enerzijds aan te tonen welke historische sprong voorwaarts het protestantisme betekent, anderzijds de brug te slaan tussen de vooruitgang toen en nu: immers, het moderne hoogtepunt is ‘de geboorte van het wetenschappelijk socialisme’ (649). Het boek eindigt met een uitvoerige bibliografie en een aanvullende lijst (waarin Nigg ontbreekt), en een register. | |
Wetenschappelijk gehalteDe eerste vraag die rijst, betreft het wetenschappelijk gehalte van het werk. ‘Dit is geen boek voor vakgeleerden, respectievelijk schriftgeleerden, maar voor belangstellende leken zoals ik er zelf een ben’ (9). Bescheidenheid siert de mens, maar De Vries moet ook niet overdrijven: wie een dergelijke bibliografische achtergrond heeft, wie voor vrijwel elke volgende stap in de uiteenzetting een wetenschappelijke bron aanwijst, wie zoveel beweringen confronteert met mogelijke bezwaren, en wie zo genuanceerd de graad van waarschijnlijkheid van de verschillende theorieën behandelt, heeft uiteraard wetenschappelijke aspiraties. Tot de essentie van wetenschappelijk werk behoort uiteraard de precieze omschrijving van het object. Juist op dat vlak wordt de lezer hier echter voor een grote onzekerheid geplaatst. De Vries cirkelt om het probleem van de definitie heen. Hij noemt de ‘radicale drijfveer’, ‘het liefdesbeginsel’, ‘vrijheid’ (647). De ketter is ‘de mens van de andere weg’, die leeft vanuit ‘een eigen principe van rechtvaardigheid, een eigen interpretatie van Gods woord’ (55). Dat ze anders denken en geloven ‘is hun zelf misschien het minst van al bewust geweest’! ‘De ketter is een polemist, een dwarsligger, hij is lastig, een geestdrijver... Hij kon dit zijn omdat hij de geestdrift van de apostolische dagen bewaard, respectievelijk vernieuwd heeft. Hij moet krachtens aard en roeping in doorlopend protest verkeren tegen elke geïnstitutionaliseerde religie’ (56). Deze omschrijvingen vormen geen coherente definitie. Enthousiaste, radicale dwarsliggers zijn er in elke beweging: deze psychologische houding heeft in se niets met religie te maken. Alleen in de laatste omschrijving blijkt het enthousiasme zich te richten tegen de geïnstitutionaliseerde godsdienst. Maar de vragen blijven. Is verzet tegen geïnstitutionaliseerde religie noodzakelijk verzet tegen Rome? Wordt de definitie ruim genomen, dan is ze van toepassing op vrijwel | |
[pagina 444]
| |
iedereen die zich verzet tegen een ‘orthodoxe’ beweging: Christus was dan de ketter van het judaïsme, zoals trouwens wordt aangestipt (648), Servet de ketter van het calvinisme, en de Hussieten hadden verschillende ketterrichtingen. Wordt alleen rebellie tegen Rome als norm gehanteerd, dan rijst de vraag wie er ketters waren toen de kerk in de eerste eeuwen nog geen duidelijke hiërarchie had, en in de tijd van het Westers Schisma. Is de ketterij van vandaag soms niet de orthodoxie van morgen? Ook anderen hebben met het probleem geworsteld. Volgens Leff wordt een leer ‘heretical when condemned as such by the church’Ga naar voetnoot2; volgens Russell beslist ‘the position of the pope’Ga naar voetnoot3. Chenu stelt: ‘Est hérétique celui qui... disjoint, par son choix, tel ou tel élément de ce contenu du mystère. Hérésie, c'est donc vérité, mais vérité partielle, qui comme telle, devient erreur, en tant qu'elle se prend pour une vérité totale’Ga naar voetnoot4. In feite is niemand tot een echt bevredigende definitie gekomen. De Vries blijft echter zeer onduidelijk, omdat hij zich laat verleiden tot vage psychologisering. Zijn de opgeroepen gegevens juist? De auteur voert een indrukwekkend geheel aan van gebeurtenissen en personen, en hij maakt hun waarheidsgehalte duidelijk. Moeilijker ligt het met de aangebrachte verbanden. Speculaties liggen voor de hand, want vele bronnen zijn verdwenen, andere zijn partijdig; elke ketterstudie benadrukt hoe onbetrouwbaar uitspraken op dat vlak zijn. Als De Vries bijvoorbeeld stelt: ‘Zo loopt er een duidelijk herkenbare lijn van Mani's optreden in het dal van de Eufraat tot aan de kruistocht tegen de Albigenzen in de dertiende eeuw’ (180), dan heeft hij gelijk als hij overeenkomst tussen ideeën ziet, maar (althans volgens sommige bronnen) niet als hij materiële contacten tussen beide groepen veronderstelt. Russell b.v. stelt dat het manicheïsme in het Westen in de 6e eeuw is uitgestorven, dat de Bogomilen pas omstreeks 1140 het Westen bereikten, terwijl de beweging van de Katharen toen al volop verspreid wasGa naar voetnoot5. En welk wetenschapsbegrip hanteert de auteur precies? Is het gegrond, systematisch en inter-subjectief, om de traditionele vereisten nog maar eens te noemen? Sedert ongeveer 1936 is De Vries marxist; zijn opvattingen over concrete kwesties zijn gevarieerd en boeiend geweest, maar zijn geloof in de theorie is gebleven. We mogen veronderstellen dat de basisbe- | |
[pagina 445]
| |
grippen van het marxisme gemeengoed zijn; we herinneren aan de uiteenzettingen van Lukács, die het verschil verklaart tussen ‘onwetenschappelijke’ burgerlijke wetenschap, die elementen isoleert en volgens hem daarom geen wetenschap is, en de marxistische visie, waarin elementen in een historische continuïteit worden geplaatstGa naar voetnoot6. Toen Theun de Vries in Groningen doctor honoris causa in de geschiedenis werd, heeft hij de geschiedenis omschreven als ‘een machtig levend geheel dat verleden, heden en toekomst verenigt tot ons eigenlijk existentieel verband, de summa van ons gezamenlijk levenslot’; geschiedenis bepaalt ‘de menselijke externe en interne levenssituatie’Ga naar voetnoot7. Ook in het ketterboek herneemt hij die opvatting: ‘Geschiedenis die wij met Hegel opvatten als een progressie in zelfbewustzijn en met Marx als het grote doorgangshuis waar alle menselijk willen en botsen dient om ons naar een eindelijk gehumaniseerde samenleving te leiden’ (9). | |
Marxistische geschiedenisopvattingDeze strijdbare alomvattendheid van de geschiedenisopvatting heeft belangrijke gevolgen. De ketterij wordt niet beschouwd als een autonoom verschijnsel, maar als onderdeel van een algemeen-menselijke groei. De Vries stelt dat ‘niet de theologische waarheid als zodanig ons interesseert, maar de wjjze waarop mensen in het eeuwigdurend wordingsproces van de waarheid betrokken zijn’ (648). Dat wordingsproces wordt vooral bepaald door de verandering van materiële factoren, niet van ideeën. Elke ketterij wordt dan ook uitvoerig gesitueerd in haar economische, politieke, maatschappelijke context; de ideeën van de tijd groeien uit de materiële situatie, ontwikkelen zich door toetsing aan de realiteit, begeleiden de maatschappelijke veranderingen, verhullen vaak wat er echt op het spel staat (sociale opstanden in een theologisch kleedje). Het boek over de Hussieten is daarvan een goed voorbeeld: eerst wordt de materiële situatie in Bohemen beschreven, en de kerk wordt er gezien als economische en politieke macht. Verzet tegen uitbuiting is noodzakelijk verzet tegen de hogere geestelijkheid, die in weelde leeft. De vorm van het verzet wordt grotendeels bepaald door maatschappelijke invloeden. Hus als denker wordt door z'n tijd bepaald en bepaalt zijn tijd. De vijandige partijen vertegenwoordigen | |
[pagina 446]
| |
klassebelangen; de latere strijd en de spanningen in de hussitische beweging zelf vloeien voort uit maatschappelijke tegenstellingen en veroorzaken nieuwe maatschappelijke relaties. Kettergeschiedenis is algemene geschiedenis. De ketters worden alleen wat meer in het daglicht gezet dan anderen. Uiteraard wordt dan ook meer aandacht besteed aan massabewegingen dan aan individuen. ‘Meer dan over individuele ketters gaat dit boek... over ketterij als volksbeweging’ (9). Weinig aandacht wordt besteed aan de opvattingen van Abélard of Eckhart; wel wordt hun levenslot beschreven en vooral hun invloed op grotere groepen van religieus bezielden. Bewegingen die zich afwenden van de wereld krijgen minder aandacht; wel wordt ingegaan op de maatschappelijke omstandigheden die tot hun wereldvlucht hebben geleid (cfr. het monnikenwezen, 93-94). Deze visie leidt ook tot determinisme. De ketter is vaak een onwetende. Uitzonderlijke individuen kunnen hun bevindingen misschien nog in een ruimer kader plaatsen, maar de bewegingen die ‘geschiedenis maken’, worden revolutionaire massa's door de behoeften van het moment en hun verlangen naar rechtvaardigheid overstijgt zelden het intuïtieve niveau. De auteur stelt terecht vast dat een beweging slechts die mogelijkheden heeft die reeds in de tijd aanwezig zijn, dat vele ketterleiders te vroeg komen en dus tot mislukken zijn gedoemd, en dat conflicten een door de tijd bepaalde vorm aannemen. In de hier behandelde periode moest elke emancipatie-beweging dan ook religieus ingekleed worden en elke repressie moest zich op de godsdienst beroepen. Het boek is dan ook een heilzaam correctief voor hen die religieuze bewegingen zien als zelfstandige eenheden en originele denkers als arenden die boven hun tijd uit zweven. Toch wekt dat determinisme ook bedenkingen. Op de vraag van Franz Overbeck, of de wereld niet beter af zou geweest zijn met een andere godsdienst, ziet de auteur een antwoord ‘in de feiten van de historie: het christendom werd voor Europa een onvermijdelijkheid... zij het niet bestaanbaar zonder zijn inwendige spanningen en bevruchtende tegenstrijdigheid: de ketterijen... Daarmee zijn ook de ketterijen in de geschiedenis van het Westen tot een noodzaak geworden’ (57). Vaststellen dat iets onvermijdelijk is omdàt het gebeurd is, lijkt al te gemakkelijk. Op vele momenten in het boek hangt een bepaalde evolutie inderdaad af van een toevalligheid: als Cyrillus de korenvloten niet had lamgelegd (112), als de Arianen het gehaald hadden (75), als de strijd tegen de Hussieten beter georganiseerd was geweest... Het had allemaal kunnen gebeuren, het historische toeval heeft in die gevallen de geschiedenis in een bepaalde richting gedreven, de evolutie van de materiële krachten had ook tot andere | |
[pagina 447]
| |
ontwikkelingen kunnen leiden, die dan weer een andere ordening van die krachten zouden hebben veroorzaakt. Bovendien heeft dat inzicht in de onvermijdelijkheid geen enkele voorspellende kracht. De beklemtoning ervan maakt van het marxistisch denken een geloof in plaats van een wetenschap en vertoont overeenkomsten met de opvattingen van Augustinus en Calvijn. Een ander aspect van dat geloof is het optimisme. Determinatie leidt niet tot eeuwige herhaling, maar tot ‘progressie in zelfbewustzijn’ (Hegel, 9) en ‘een eindelijk gehumaniseerde samenleving’ (Marx, 9). De dialectische evolutie gaat steeds in stijgende lijn. In de traditie van de dualistische ketterijen ziet het marxisme een universele wit-zwart-tegenstelling: ‘Geschiedenis is voor mij gemaakt door de machtige confrontatie van twee stromingen: de inspanningen van hen die strijden voor uitbreiding van de rechten van de mens en hun aandeel in de vruchten van de aarde, en de contrageschiedenis, waarbij de al vroegtijdig ontstane privilegegroepen zich tot vandaag toe met hand en tand tegen de pretenties van de nietbevoorrechten verzetten’Ga naar voetnoot8. Deze tegenstelling vereist een keuze voor wat De Vries een ‘utopie’ noemt, die niet in tegenspraak zou zijn met de hierboven geconstateerde onvermijdelijkheid. In zijn boek zijn de ketters de krachten van de geschiedenis, en is Rome de contrageschiedenis. Maar het verhaal zelf relativeert die stelling. Het beschrijft Christus en zijn eerste volgelingen als strijders tegen een verstard geloof, en dat geloof vervolgt de christenen. Wanneer het christendom dan staatsgodsdienst wordt, reageert het op de ‘verstarde’ manier; wanneer sommige vormen van Hussitisme of protestantisme zich installeren, gebeurt precies hetzelfde. De Vries' optimisme wordt door de feiten weerlegd: de ketters vervolgen hun nieuwe ketters, de dynamiek is veel meer herhalend dan positief, de concrete gegevens ondergraven de thesis. Ook de zwart-wit-tegenstelling moet genuanceerd worden. Rome is zich soms aan gruwelijke barbarij te buiten gegaan, en dit is des te erger omdat het gebeurde in naam van de edelste beginselen. Maar ook ketterbewegingen hebben zich aan wreedheden schuldig gemaakt (jodenvervolging b.v. is geen exclusief ‘Rooms’ verschijnsel!). Waarom wordt mildheid van leiders tegenover dissidenten steeds uitgelegd als berekening of schrik? Ook hier heerst een dualistische visie en wordt de rol van historisch toeval en individueel leider verwaarloosd. Valdes wordt veroordeeld, Franciscus niet, op grond van een leer die oorspronkelijk nauwelijks verschilt; volgelingen van Franciscus worden juist veroordeeld omdat zij de leer van hun | |
[pagina 448]
| |
leider consequent willen volgen. Concrete, min of meer toevallige factoren zijn hier doorslaggevend geweest; in bepaalde gevallen heeft de algemeen-menselijke onverdraagzaamheid, in andere de algemeen-menselijke ruimdenkendheid getriomfeerd. De marxistische visie heeft behoefte aan een auctorieel vertelperspectief. De talloze feiten krijgen slechts hun volle betekenis ‘sub specie aeternitatis’ of anders gezegd: in de algemene lijn van de geschiedenis. Op de achtergrond is dan ook steeds de vertelinstantie aanwezig die de concreetheid overstijgt. In haar weten geeft ze commentaar: ‘...zonder dat de in het proces betrokkenen zelf enig bewustzijn hadden van het feit dat zij door hun faits et gestes een nieuwe maatschappelijke ordening hielpen voorbereiden: de feodaliteit’ (125); ‘De Pataria is een van de - onbewuste - drijfkrachten geweest die de vorming van de Italiaanse stadscommunes hebben versneld’ (186). Soms formuleert hij a priori normerend: ‘Curieus is de rustpauze...’ (355); ‘Het is een historische gemeenplaats dat...’ (481). En op p. 565 wordt er een direct verband aangebracht tussen Luther en de Duitse geschiedenis na 1945. Die overstijging wordt soms een wijperspectief; de algemene visie wordt van de auteur naar de lezer uitgebreid, en beiden kijken samen naar de praktijk van de onwetende, door plaats en tijd beperkte. Uiteraard gaat deze vereniging alleen op voor hen die de historische visie van de auteur delen. | |
Epische kwaliteitEn daarmee zijn we tenslotte beland op het narratieve vlak. We hebben onze twijfels over de wetenschappelijke validiteit van bepaalde aspecten; de epische kwaliteit van het werk daarentegen kunnen we alleen maar waarderen. De Vries heeft zich hoge eisen gesteld, en hij heeft een indrukwekkend niveau bereikt. Hij is op zijn best in zijn maatschappelijke fresco's, wanneer hij in een kort bestek een historische situatie schept waaruit de ketter schijnbaar vanzelfsprekend oprijst. Met een krachtig parallellisme ontplooien zich de verschillende niveaus naast elkaar en in wisselwerking. Als superieure regisseur maakt hij van geschiedenis een kunstwerk: uit de overstelpende veelheid van gegevens schept hij een causaliteit die een sterke overtuigingskracht heeft (een eigenschap van elk kunstwerk), en die de lezer met sobere middelen betrekt bij de collectieve en individuele lotgevallen; het boek vereist dan ook doorlopend een intellectuele stellingname en een emotionele betrokkenheid, en is een indrukwekkend eresaluut aan diegenen in de geschiedenis die, in hun talloze historische varia- | |
[pagina 449]
| |
ties, weigerden de gemakkelijkste weg te kiezen en onverschrokken uitkwamen voor wat zij als de waarheid beschouwden, of die gewoon ook hun bete broods wilden en daarom gruwelijk werden gefolterd door de terreur die toen orde heette. Ook wie De Vries' opvattingen niet deelt, kan onmogelijk ongevoelig blijven voor deze onmetelijke tragiek. ‘Ketters’ is een schitterend voorbeeld van marxistische geschiedschrijving. Het is een uitdaging voor elke geïnteresseerde andersdenkende: hij moet zijn standpunt bepalen en confronteren met het geheel en de afzonderlijke gegevens. Het is een boeiend werkstuk, en in ons taalgebied vrijwel uniek door zijn niveau. |
|