Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
De lijdensweg van Guatemala
| |
De staatsgreep van 23 maartDe jongste staatsgreep, die van 23 maart 1982, bracht Efraïn Rios Montt aan het bewind, een militair die acht jaar geleden al een politieke doorbraak had willen forceren van christen-democratische signatuur. Enkele dagen voor de coup, op 7 maart, waren presidentiële verkiezingen gehouden. Ze verliepen op traditionele, d.w.z. frauduleuze wijze en resulteerden in de overwinning van generaal Anibal Guevara, een militair van hetzelfde slag als alle anderen die sedert 1970 het land met ijzeren hand regeren. De kandidaten die verslagen waren, konden echter de manier waarop ze door de militaire maffia behandeld werden moeilijk verteren. Ze dreigden ermee de nieuwe president te boycotten en hun verkozen partijgenoten uit het parlement terug te trekken. Tot de ‘malcontenten’ behoorden Mario Sandoval Alarcon van de Movimiento Nacional de Liberación (in weerwil van de benaming extreem rechts), Alejandro Maldonado van de Union Opositoria Democratica (zgn. ‘centrum links’, maar in feite rechtse intellectuelen) en Gustavo Anzuelo van het Centro Auténtico Nacionalista (traditioneel rechts). Deze burgeroppositie was lang niet homogeen. Het MNL verweet het leger dat het te lang aarzelde om de guerrilla de kop in te drukken. De partij van Alejandro Maldonado daarentegen (met discrete steun van de VS) beschuldigde de militairen ervan het imago van Guatemala ernstig te hebben geschaad door veelvuldige en barbaarse schendingen van de mensenrechten. Allen waren zij het nochtans eens in hun kritiek op de corruptie | |
[pagina 216]
| |
van de militairen, hun zucht om zichzelf te verrijken én hun rampzalig economisch beleid. Inderdaad, terwijl de aan de macht zijnde officieren uitgestrekte landerijen inpalmden (een bepaalde streek in het noorden wordt ‘de provincie van de generaals’ genoemd), en de zetels in allerlei raden van beheer onder elkaar verdeelden, takelde de economie van het land steeds verder af. Die aftakeling was zowel te wijten aan de gevolgen van de oorlog (verdrijving of vlucht van de boeren en daling van de landbouwproduktie, boycot van het toerisme op internationaal niveau, kapitaalsvlucht, wegblijven van buitenlandse investeerders), als aan de internationale crisis met onder meer de prijsdaling van de grondstoffen. Maar de gewipte burgerkandidaten van 7 maart hadden geen verhaal tegen de militaire machthebbers. Na enkele heftige verklaringen doofde de oppositie uit. Toen nam plotseling een vastberaden groep militairen het roer in handen. Zonder slag of stoot neutraliseerden zij de regerende president en zijn opvolger, ontbonden het parlement en brachten generaal Efraïn Rios Montt aan het bewind. Een eigenaardig man, die generaal. In 1974 was hij kandidaat voor het presidentschap, gesteund door een coalitie van overwegend christen-democraten. Hij werd verkozen, maar prompt weer aan de dijk gezet ten gunste van generaal Laugerud García. Als nauwgezet militair was hij actief in de strijd tegen de guerrilla - zijn naam wordt zelfs in verband gebracht met het bloedbad van 27 mei 1973 in het dorp Sansirisay. Toen Montt, fervent en zelfs rigoureus katholiek (zijn broer is bisschop van Escuintla), zich uit de politiek terugtrok, kwam hij in contact met de ‘Kerk van het Integrale Woord’, een in Guatemala geïmporteerde Amerikaanse sekte van recente oorsprong. Hij werd algauw een van haar leiders. Als profeet van zijn nieuw geloof sprak hij op de dag van zijn machtsovername zijn voornemen uit, ‘het land weer op te bouwen voor God, door God en met God en de fouten van veertien jaar militair bewind ongedaan te maken’. Een lofwaardige intentie. Bijna onmiddellijk stelde hij de rebellen amnestie voor. Dat viel niet in goede aarde bij extreem rechts, dat met de guerrilla korte metten wilde maken. Montt liet verstaan dat zijn amnestievoorstel alleen bedoeld was voor de guerrillero's die de wapens neerlegden, de rest zou door het leger worden uitgeroeid. En sedertdien lijkt alles erop te wijzen, dat de nieuwe chef van Guatemala, hoewel hij een taal blijft hanteren waar de vroomheid afdruipt, resoluut geopteerd heeft voor de harde hand: met de bedoeling terreur te zaaien in de gebieden waar de guerrilla zich heeft genesteld, gaan de slachtingen onder de boeren gewoon door. Sommigen zeggen dan ook al dat het leger, bedachtzamer geworden door de kritiek van de verslagen kandidaten, zijn imago weer wat heeft willen | |
[pagina 217]
| |
opvijzelen en, speculerend op de godsdienstzin van de Guatemalteken, zelf Efraïn Rios Montt naar voren heeft geschoven, die van alle militairen het handigst de gevoelige religieuze snaar kon bespelen. De staatsgreep zou dan de zoveelste farce zijn geweest. Bewijs: de nieuwe machthebbers lieten de oude ongemoeid en de staatsgreep gebeurde zonder enig bloedvergieten. | |
Eeuwenlange ellendeInderdaad, er is in Guatemala niets echt veranderd. Het volk heeft dat maar al te goed begrepen en blijft onverminderd doorvechten om zich te bevrijden uit de ellende en de onmenselijke levensomstandigheden waaronder het nu al eeuwenlang gebukt gaat. Enkele cijfers. In 1964 - op het ogenblik dat de guerrilla opstond, maar eigenlijk is de geschiedenis van het land één aaneenschakeling van boerenopstand en geweldpleging - behoorde nagenoeg 2/3 (62%) van het bebouwbare land aan amper 2,9% van de eigenaars. Om precies te zijn: 0,9% van die eigenaars bezat 26% van de grond en 87% moest genoegen nemen met 17% van de bebouwbare oppervlakte. In 1978 streek 5% van de bevolking 59% van het nationale inkomen op, terwijl de helft van het land het moest stellen met 7%. De boeren, d.w.z. drie kwart van de bevolking, beschikten slechts over 30% van het nationaal inkomen. Een schreeuwende ongelijkheid die zich in het dagelijks leven laat voelen in de vorm van honger, woningnood, ziekte, korte levensduur, analfabetisme enz. In 1980 bevatte het dagelijks voedsel van de bevolking gemiddeld slechts 1.800 calorieën, 2.300 zijn een minimum. Vier vijfden van de kinderen (81%) leed aan ondervoeding, 50% van de sterfgevallen lag in de leeftijdsklasse beneden de vijf jaar. De gemiddelde levensverwachting lag voor de totale bevolking niet hoger dan 50 jaar, bij de boeren (de armsten onder de armen) slechts om en bij de 45. Naar schatting hebben anderhalf miljoen mensen (op een bevolking van iets meer dan 7 miljoen) geen onderdak. Voor de aardbeving van 1976, die een echte catastrofe was, beschikten 88% van de huizen niet over elektriciteit en 60% van de stadswoningen waren niet aangesloten op de riolering. De toestand is er intussen niet op vooruitgegaan. In de rurale zones houden de boeren het bij hun traditionele behuizing: een hut uit gestampte aarde met een strodak, zonder stromend water of sanitair; volwassenen en kinderen en kleine huisdieren leven er door elkaar. | |
[pagina 218]
| |
Slecht gevoed en slecht gehuisvest is het volk ten prooi aan talrijke ziekten. Verzorging is er helaas niet bij. Er is een schrijnend gebrek aan artsen: ongeveer 4.000, dus 1 voor 1.700 inwoners, en die zijn allemaal in de stad gevestigd. Hetzelfde geldt voor de apothekers en tandartsen. Per 1.000 inwoners is er maar 1,8 ziekenhuisbed en ziekenhuizen zijn er natuurlijk ook alleen maar in de grotere steden. Kortom, de overgrote meerderheid van de bevolking blijft van elke gezondheidszorg verstoken. | |
GrondroofZoals overal in Latijns-Amerika stamt de onrechtvaardige verdeling van de grond, bron van alle kwalen, uit de tijd van de Spaanse verovering toen kapiteins en soldaten grote stukken uit de Indiaanse landbouwgrond weghapten en daar uitgestrekte plantages voor zichzelf aanlegden. En de Indianen, erfgenamen in Guatemala van het prestigieuze Mayarijk, werden tot slaven gedegradeerd of moesten verhuizen naar minder vruchtbare gebieden. Zo begon voor hen een lange periode van economische, politieke en sociale marginaliteit waaraan nog steeds geen eind is gekomen. Dat roven van grond werd spoedig een gewoonte. In de loop van de eeuwen werden de Indianen steeds verder verdreven. In de 19e eeuw moesten ze wijken voor de op export gerichte culturen (suiker, katoen, koffie...) en meer recent toen United Fruit, het Amerikaans multinationaal bananen-concern, zich in Guatemala vestigde. Met verloop van tijd en naarmate de bevolking aangroeide, werd een landhervorming en herverdeling van de grond een bittere noodzaak. Van 1950 tot 1978 is de bevolking meer dan verdubbeld: van 2.800.000 naar 6.600.000. Herverdeling van de grond maar ook van de bevolking: 65% daarvan is geconcentreerd op een derde van het territorium, terwijl het noorden van het land nagenoeg onbewoond is, nauwelijks 1 inwoner per km2 in Péten. Toegegeven, in het noorden wordt de grond gereserveerd voor extensieve teelt. Hoewel de agrarische hervorming en de restitutie van de grond aan de erfgenamen van de oorspronkelijke bewoners een eis is van eeuwen - er waren talloze revoltes en acties tegen grootgrondbezitters - duurde het tot halfweg de 20e eeuw voor met de realisering ervan een schuchtere aanvang werd gemaakt. Op 20 oktober 1944 maakte een opstand, geleid door een handvol jonge vrijheidsgezinde officieren een einde aan de jarenlange dictatuur. Tot president verkozen, lanceerde Juan-José Arévalo meteen een aantal hervor- | |
[pagina 219]
| |
mingen, vooral op het gebied van de landbouw. Ook het herstel van de nationale onafhankelijkheid (zowel politiek als economisch) en grote infrastructuurwerken maakten deel uit van zijn programma. Zijn opvolger, kapitein Jacobo Arbenz (november 1950), wilde het hervormingsprogramma nog meer vaart geven. Maar dat ging de nationale oligarchie en de vertegenwoordigers van buitenlandse belangen te ver. Arbenz werd dan maar als een communist afgeschilderd. Dat was hij helemaal niet. In zijn inaugurale rede zei hij bijvoorbeeld: ‘We moeten van ons land, dat nu van anderen afhankelijk is en een koloniale economie kent, een economisch onafhankelijk land maken. Vervolgens moeten we van ons land, dat achterop is geraakt en gebukt gaat onder een grotendeels feodale economie, een moderne kapitalistische staat maken. Ten slotte moeten we ervoor zorgen dat deze veranderingen leiden tot een zo groot mogelijke verbetering van de levensstandaard voor de brede lagen van de bevolking’. De landhervorming ging effectief van start. Voor de herverdeling werd eerst gebruik gemaakt van staatsgronden, daarna werd alle onbebouwde grond onteigend. United Fruit verloor aldus 83.900 ha. Dit werd voor de eigenaars (geruggesteund door de CIA) het sein om de strijd aan te binden tegen het regime, een strijd die uitmondde in een militaire staatsgreep en het ontslag op 27 juni 1954 van Jacobo Arbenz. De zegevierende contrarevolutie begon onmiddellijk de reeds gerealiseerde herverdeling ongedaan te maken. Meer dan 900.000 ha waren reeds toegewezen aan zowat 100.000 gezinnen, samen een half miljoen mensen. Die werden aan de grootgrondbezitters teruggegeven. Boeren die land gekregen hadden, werden achter slot en grendel gezet, soms zelfs gefolterd en afgeslacht. Zo verging het ook de syndicale en andere leiders, die onder het regime van Arbenz de kop begonnen op te steken. De repressie die toen toesloeg, zou naar schatting 9.000 doden en vermisten hebben geëist. En de grootgrondbezitters speelden onder één hoedje met de vertegenwoordigers van de multinationales om, bij de gratie van Washington, een autoritair regime te vestigen dat in staat moest zijn elke volksopstand in de kiem te smoren. | |
Opkomst van de guerrilla in 1960Vanaf 1960 komt echter de eerste generatie van de guerrilla op, vaak nog naïef en romantisch, maar toch al lastig genoeg voor de militairen. Op het einde van de jaren zestig was deze guerrilla echter bijna totaal uitgeroeid. | |
[pagina 220]
| |
Een kolonel die zich daarbij bijzonder onderscheidde was Carlos Arana Osorio, die in 1970 president werd. Van hem zijn de beruchte woorden: ‘Als het land in een kerkhof herschapen moet worden om de rust te verzekeren, geloof me, dan doe ik het’.
Nagenoeg verpletterd, stak de guerrilla enkele jaren later toch de kop weer op. Uit die eerste periode stammen de FAR (Strijdmacht van de rebellen) en de PGT of Guatemalaanse Partij van de Arbeid (communisten waarvan een bepaalde vleugel zich na menige interne crisis aansloot bij het gewapend verzet). Omstreeks het midden van de jaren zeventig ontstond het EGP, het guerrillaleger van de armen (Ejército Guerrillero de los Pobres) en later de ORPA, de gewapende volksmilitie (Organización del Pueblo en Armas). Tegelijkertijd ontstaan allerlei volksorganisaties. Het Nationaal Comité voor Syndicale Unie dateert van april 1976; in juni 1978 wordt het Comité de Unidad Campesina (CUC) opgericht. Daarnaast verschijnen talloze groeperingen van studenten, poblaciones enz.
Daartegenover ontwikkelen zich paramilitaire groepen en privé-milities (kopieën van de beruchte Braziliaanse escadrons van de dood). Samen daarmee ontketent het leger - het sterkste van Centraal-Amerika met 17.000 manschappen waaronder de ‘kaïbiles’, een geducht corps van anti-guerrillaspecialisten - een barbaarse repressie, die qua verschrikking en aantal slachtoffers de campagnes van kolonel Arana Osorio verre overtrof. In de periode 1966-1976 vielen er gemiddeld 2.000 doden per jaar; in het éne jaar 1981 waren het er op zijn minst 11.500, de meesten daarvan waren slachtoffers van de ‘ordestrijdkrachten’.
De repressie werd niet alleen veel intenser, ze veranderde ook van aanpak. Vroeger ging ze selectief te werk: leger en politie liquideerden de oppositieleiders en allen die klaar stonden om de wacht af te lossen: studenten, professoren, priesters, journalisten. Nu wordt daarnaast een andere tactiek toegepast: terreur door collectieve moordpartijen. De Indiaanse boeren moeten het ontgelden: dorpen worden door het leger omsingeld en in brand gestoken, op markten of bij volksfeesten wordt in de menigte geschoten, hele dorpen, mannen, vrouwen en kinderen worden met de machete afgemaakt. Hét voorbeeld van zo'n slachting is nog altijd het bloedbad van Panzos (departement Alta Vera Paz) op 29 mei 1978. Die dag schoot het leger lukraak op een grote groep boeren, die zich op verzoek van de regering voor het stadhuis hadden verzameld, om informatie te krijgen over de regeling van een oud eigendomsgeschil. Er vielen meer dan 100 doden. Vrachtwagens van het leger transporteerden de lijken naar een massagraf dat volgens ooggetuigen al twee dagen tevoren was gegraven. | |
[pagina 221]
| |
Een rapport van het Christelijk Solidariteitscomité in San Cristóbal de las Casas (Mexico) en een pathetische oproep van de Commissie Justitia et Pax (Guatemala) aan de Christenen van Europa maken... ... Wij hebben het gehoord en met eigen ogen gezien... Daarover spreken wij... 1 Jo 1:1 | |
[pagina 222]
| |
hebben wel een en ander. Genoeg om van te leven. Maar ze hebben alles weggehaald: bandopnemers, radios, onze goeie kleren, het geld van de coöperatie. We hadden alles, we hebben handen om te werken, ze hebben alles meegepakt. | |
Nationaal bewustzijn en IndianenSedertdien zijn de dorpen en gehuchten die verwoest, geplunderd en in brand gestoken zijn, niet meer te tellen. De bevolking wordt vanuit helicopters gemitrailleerd, gijzelaars zonder enige vorm van proces neerge- | |
[pagina 223]
| |
schoten, overal liggen aan de rand van de weg of in kloven lijken in ontbinding. Tienduizenden doden. Maar ook dat kon de weerstand en de guerrilla niet stuiten. Vooral niet omdat het volksverzet nu geschraagd wordt door het nationaal bewustzijn en de vrijheidsdrang van de Indianen. Het nationaal bewustzijn is in Guatemala nog niet heel sterk ontwikkeld. Maar de burgerij en de kleine burgerij en de studenten bijvoorbeeld worden er wel gevoelig voor. Zij nemen het niet langer dat de multinationals (Amerikaanse en andere) na de landbouwproduktie nu ook de minerale rijkdommen willen inpalmen. Guatemala's petroleumreserves werden onlangs op 20 miljard barrel geraamd; deskundigen zeggen dat Guatemala eerlang, na Mexico en Venezuela, de derde petroleumnatie van Latijns-Amerika zou kunnen worden. Maar wat gebeurt er dan? Dan raakt het land definitief in de greep van de Verenigde Staten, voor wie de petroleumbevoorrading een ware obsessie is en die de beschikking over belangrijke reserves op een boogscheut van hun binnenlandse markt zeker niet zullen versmaden. Verder heeft Guatemala nog nikkel (met de produktie hiervan, gereserveerd voor de multinationals uit het noorden, werd zopas gestart), koper, maar ook lood, wolfram, zilver, zink en antimonium, die sedert eeuwen worden ontgonnen. En ten slotte uranium, het fabuleuze metaal van de toekomst. Om die rijkdommen binnen handbereik te houden, hebben de VS altijd die regeringen gesteund die hun gunstig gezind waren en ze ook de middelen verschaft om de onafhankelijkheidsopwellingen van het volk in toom te houden. Maar hun politiek is lang geen succes gebleken en de idee om alle hulpbronnen te recupereren ten behoeve van het land zelf, wint steeds meer veld. Tegelijk is er onder de Indianen een langzaam groeiende bewustwording van hun nationale eigenheid. De Indianen maken twee derden van de bevolking uit. Dat demografisch overwicht, dat door hun hoog geboortencijfer nog steeds toeneemt, speelt in hun voordeel. Zij willen zich losmaken uit een slavernij van vijf eeuwen, die resulteerde in gebiedsroof, marginalisatie, exploitatie van hun arbeid, verplichte dienstneming in het leger, discriminaties van allerlei aard, ellende en moordpartijen. De tijd toen men nog genoegen nam met het terugvorderen van gronden en de bezetting van grote eigendommen lijkt voorgoed voorbij. Zij beperken zich niet meer tot discrete en efficiënte steun aan de guerrilla: steeds meer guerrillero's zijn Indianen. Ze hebben nu een welbepaald doel voor ogen. Vorig jaar omschreven ze dat in een kleine brochure: ‘Wij strijden voor een maatschappij waar | |
[pagina 224]
| |
respect en gelijkheid heersen; om onze eigen Indiaanse cultuur, die door misdadige overheersers werd verkracht, weer tot bloei te brengen; voor een rechtvaardige economie waar niemand nog de ander uitbuit; opdat de grond weer de hele gemeenschap zou toebehoren zoals ten tijde van onze voorouders; voor een volk zonder enige discriminatie; opdat men ons niet meer zou exploiteren als toeristische attractie; voor een rechtvaardige verdeling en gebruik van onze rijkdommen zoals in de tijd toen het leven en de cultuur van onze voorouders nog bloeiden’. | |
De kerkDe katholieke kerk - met uitzondering dan van Kardinaal Casariego, de aartsbisschop van Ciudad de Guatemala en enkele bisschoppen - heeft resoluut partij gekozen voor de armen en verdrukten. Dat heeft tot een harde repressie geleid tegen priesters, religieuzen, catechisten, gelovigen. De bijbel is een subversief en gevaarlijk boek geworden. Sedert 1 mei 1980 zijn een 15-tal priesters vermoord door het leger of ‘onbekende’ paramilitairen. Een 100-tal priesters (van de 600 die het land telde) zijn het land uit gezet of zagen zich verplicht weg te trekken, zoals b.v. Mgr. Girardi, bisschop van El Quiché, een bisdom waar nu geen enkele priester meer is. Tientallen centra voor religieuze vorming zijn gesloten. Hoe ver die vervolging kan gaan, werd duidelijk in het geval-Pellecer. Aangezien daarover al uitvoerig bericht is in dit tijdschriftGa naar voetnoot2, kan ik hier volstaan met de opmerking dat het regime van Pellecers ‘bekentenissen’ gretig gebruik heeft gemaakt in haar verdachtmaking en haar repressie van de kerk. Eigenlijk staan we hier voor een toepassing van het fameuze ‘Document van Santa Fe’, waardoor ook R. Reagan zich laat leiden en dat uitdrukkelijk stelde: ‘De marxistisch-leninistische krachten gebruiken de kerk als een politiek wapen tegen de privé-eigendom en het kapitalistische produktiesysteem. Ze hebben de kerk geïnfiltreerd met ideeën die meer communistisch dan christelijk zijn’. | |
De lange weg naar nationale eenheidHoewel het volksverzet tegen uitbuiting en ellende, waarvan de guerrilla de gewapende vuist is, pas midden in de jaren zeventig tot ontwikkeling | |
[pagina 225]
| |
kwam, bestonden er sedert lang verspreide acties van diverse bewegingen en organisaties. Van bij het begin besefte men nochtans de noodzaak om het verzet te coördineren. Het duurde echter tot februari 1979 eer uit een samensmelting van vele vakbonden en volksorganisaties het Democratisch Front tegen de Repressie (FDCR) ontstond. Op 31 januari 1981 sloten het Comité de Unidad Campesina (CUC), het Centrum van Revolutionaire Arbeiders, de Revolutionaire Christenen, de Vereniging van poblaciones, de twee afdelingen (secundair en universitair) van de studentenbeweging Roldán Garcia en nog andere organisaties zich aaneen in het Frente Popular van 31 januari (FP 31). Dit Front wil voortaan samenwerken met de gewapende verzetsorganisaties om een einde te maken aan de dictatuur en die te vervangen door een revolutionaire en democratische nationale regering. Wat met de volksorganisaties gebeurde, gebeurde ook met de vier guerrilla-bewegingen. Op 20 oktober 1980 - de verjaardag van de revolutie van 1944, aanvang van een decennium van hoop en hervormingen - maakten zij bekend dat zij voortaan gezamenlijk zouden optreden en richtten zij een oproep tot het volk in die zin. In januari 1982 gingen zij nog een stap verder en verenigden zij zich in de URNG, de Unie van Revolutionaire Nationalisten in Guatemala. Wat zij willen is duidelijk: ‘De revolutionaire, patriottische, nationale en democratische regering die wij in Guatemala opbouwen, verbindt zich ertoe, voor het volk van Guatemala en voor de hele wereld, vijf fundamentele punten van haar programma te realiseren: 1. De revolutie wil eens en voorgoed een einde maken aan de repressie en staat borg voor het leven van de burgers en voor de vrede, de meest elementaire rechten van de mens. 2. De revolutie zal de nodige basisstructuren ontwikkelen om te voorzien in de essentiële behoeften van de grote massa en zal definitief een punt zetten achter de economische overheersing van de grote nationale en internationale geldmachten, die Guatemala in hun greep houden. 3. De revolutie garandeert de gelijkheid van Indianen en Ladinos blanken en verwesterde mestiezen) en maakt een eind aan alle culturele onderdrukking en discriminatie. 4. De revolutie voorziet in de opbouw van een nieuwe maatschappij, waarin alle vaderlandslievende, nationale en democratische strekkingen vertegenwoordigd zijn in de regering. 5. De revolutie wil een niet-gebonden en op internationale samenwerking gerichte politiek, onontbeerlijk voor de arme landen om zich te kunnen ontplooien op basis van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren’. Enkele dagen later, in februari 1982, werd dit programma onderschreven door het CGUP, het Comité voor Patriottische Unie in Guatemala, dat | |
[pagina 226]
| |
een verruimd front wil vormen voor de hele oppositie. | |
Verenigde StatenDe interne situatie van het land is aldus tegelijk geradicaliseerd én vereenvoudigd. Er staan nog maar twee krachten tegenover elkaar. Aan de ene kant de volksbewegingen, die met de wapens of door middel van vreedzame demonstraties een democratisch beleid willen afdwingen, aan de andere kant een regering die de belangen van de oligarchie behartigt en over uiterst moderne repressietechnieken beschikt. Die twee partijen, volk en regering, leven op voet van oorlog met elkaar, elke dag opnieuw zonder ophouden en met steeds toenemende wreedheid. Als het alleen met de regering had af te rekenen, dan zou het volk misschien vlug de bovenhand halen. Maar achter die regering gaat, nauwelijks verholen, de macht van de VS schuil. Voor Washington is Guatemala een onmisbaar bolwerk voor de verdediging van zijn zuidelijke grens. Guatemala is inderdaad niet alleen een goedkope leverancier van grondstoffen zoals suiker, bananen, petroleum, nikkel, koper, vlees en uranium, nog belangrijker is zijn strategische ligging in Centraal-Amerika dat voor de VS vooral van belang is als doorgangsweg voor het handelsverkeer via het kanaal van Panama. Een verouderd kanaal, dat niet meer aan de moderne behoeften beantwoordt en eerlang vervangen zal moeten worden door een nieuwe waterweg in datzelfde gebied. Dat is de reden waarom Washington zich rechtstreeks of door middel van VS-gezinde regeringen tegen de aanspraken van het volk verzet. Want worden de verworven posities aangetast, dan is het land voor de VS misschien voorgoed verloren. Dat is ook de reden waarom de volksbewegingen in Guatemala, net als in de andere landen van Centraal-Amerika, nog lang niet aan het eind zijn van hun bloedige strijd. |