Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
J. Joyce en de Geestelijke Oefeningen
| |
[pagina 107]
| |
waarmee hij met alle vezels van zijn wezen verbonden is. Maar tegelijk ziet hij er fanatiek op toe dat hij zich nooit geheel losrukt; hij laat alles achter zich maar laat niets los. Hij beschouwt dit uitputtend afstand nemen als de volstrekt noodzakelijke voorwaarde voor zijn kunstenaarschap. De allereerste alinea van zijn Ulysses is reeds een prachtige illustratie van deze tragische zelfkwelling. De beschrijving van Buck Mulligan die naar boven gaat om zich op het platform van de Martellotoren te scheren op deze mooie junidag in 1904, is doortrokken van herinneringen aan de Trentse ritus van het begin van de Mis. De gedetailleerdheid van deze herinneringen verraadt een liefdevolle betrokkenheid. Tegelijk wordt deze prille beleving totaal uit haar verband gerukt en toegepast op de heidense Buck. Deze combinatie van intense betrokkenheid en ijzingwekkende afstandelijkheid kenmerkt heel het boek; zij heeft niet alleen betrekking op religieuze herinneringen, maar op alles wat de jonge Joyce intens heeft beleefd. | |
Sleutel voor Joyce's tragiekDeze tragische verscheurdheid is geen literaire hypothese, maar haar ontstaan wordt nauwkeurig beschreven in Joyce's eerste roman, A Portrait. Deze roman biedt de sleutel voor de tragiek van het kunstenaarschap van Joyce. In vijf grootse momenten (epifanieën) beschrijft hij hoe Stephen Dedalus (d.w.z. Joyce juist als schrijver) gedwongen wordt het kunstenaarschap te zien als een opgave tot afstand nemen van wat hem ter harte gaat. A Portrait of the Artist as a Young Man (een feilloos gekozen titel, hoewel na veel aarzeling tot stand gekomen) bevat vijf hoofdstukken die ieder een bepaalde fase van Stephen Dedalus' jeugd beschrijven. Elk hoofdstuk wordt besloten met een intense ervaring die de periode afsluit en de weg voor nieuwe ervaringen opent. In het eerste hoofdstuk is Stephen, leerling aan een jezuïeteninternaat, een bang, intelligent jongetje. Toch durft hij zich bij de rector, een verre god, te gaan beklagen als hij door een sadistische tuchtprefect onrechtvaardig wordt gestraft. In het tweede hoofdstuk is hij leerling aan een gymnasium, eveneens door jezuïeten geleid. Daar ontwaakt op felle wijze zijn seksualiteit, zodat hij als jongen van zestien jaar de roze buurt van Dublin regelmatig bezoekt. Het derde hoofdstuk beschrijft een retraite die hij als leerling van de hoogste klas moet meemaken. De preek over de hel maakt zo'n overweldigende indruk, dat hij gaat biechten en probeert een godgewijd leven te leiden. Wanneer in het vierde hoofdstuk de rector hem uitnodigt om bij de jezuïeten in te treden schrikt | |
[pagina 108]
| |
hij terug. Als zijn vrienden hem wegens zijn literaire begaafdheid stephaneforos: kransdrager, overwinnaar noemen en hij het silhouet van een meisje ziet afgetekend tegen de zee, beseft hij juichend dat hij definitief voor seksualiteit en kunstenaarschap heeft gekozen. In een serie gesprekken met zijn vrienden laat Stephen in het vijfde hoofdstuk zien hoe zijn visie op dit kunstenaarschap het zeer persoonlijk accent krijgt van afstandelijkheid: hij moet zich radicaal losmaken van zijn familie, zijn land en zijn geloof, want zo alleen kan hij deze thema's tot onderwerp maken van zijn romans. Hij kiest voor ballingschap en eenzaamheidGa naar voetnoot1. A Portrait toont aan hoe het idee van tragische afstandelijkheid de weerslag is van een diepe religieuze ervaring, in twee fasen: van sterke identificatie en van distantie. De preek over de hel functioneert midden in de roman als het scharnier van de tweevoudige omslag. Deze meditatie over de hel is het onderdeel van een retraite die een gepopulariseerde versie blijkt te zijn van de beroemde Exercitia Spiritualia of Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola, de stichter van de jezuïeten. De analyse van A Portrait voert tot de verrassende conclusie dat de Exercitia aan de wieg hebben gestaan van het modernistische experimentele proza in Engeland. De conclusies die Stephen uit zijn retraite trekt, worden door Joyce gebruikt als de theorie over de literatuur vanwaaruit hij zijn experimentele romans zal gaan schrijven. Wanneer men zich bovendien herinnert dat de jezuïet G.M. Hopkins de grote voorloper is geweest van het modernisme in de poezie en dat zijn gedichten sterk door de ignatiaanse spiritualiteit zijn beïnvloed, dan blijkt hoezeer de Exercitia de Engelse literatuur van deze eeuw hebben beïnvloedGa naar voetnoot2. Boeiend is daarbij het feit dat deze invloed zich op dubbele wijze heeft laten gelden: Hopkins heeft de spiritualiteit van de Geestelijke Oefeningen ten volle aanvaard; Joyce heeft haar uiteindelijk afgewezen, maar blijft toch in haar ban. | |
[pagina 109]
| |
Geestelijke OefeningenIn literaire beschouwingen over beide auteurs treft men nogal eens simplificerende tegenstellingen aan. In een meer religieus-gevoelige kritiek wordt Joyce voorgesteld als de verdoemde ziel die wetens en willens het geloof verloochende, terwijl Hopkins de heldhaftige jezuïet is die zijn literair genie geheel in dienst stelde van zijn religieuze roeping. In een andere context ziet men Joyce graag als de moedige kunstenaar die alle godsdienstige kluisters van zich heeft afgeschud en Hopkins als een timide ziel die zich geheel door zijn kerk en orde laat leiden. Deze simplificaties verduisteren in hoge mate de werkelijke invloed die de Exercitia op beide schrijvers hebben uitgeoefend. Wetenschappelijk zou een ingewikkeld hermeneutisch proces nodig zijn om nauwkeurig de rol van de Exercitia te beschrijven. Men zou eerst de ‘Sitz im Leben’ van het werk in zijn oorsprong moeten aanduiden: de bedoeling van Ignatius, de omstandigheden waarin het werd geschreven, de groep voor wie het was bedoeld. Vervolgens zou men de Exercitia in een nieuwe ‘Sitz’ moeten plaatsen en bepalen hoe zij overkwamen bij mensen uit het laat-Victoriaanse tijdperk in Engeland en Ierland. Tenslotte zou men de mentaliteit van onze eigen tijd moeten peilen en in rekening brengen hoe wij tegenover de Exercitia, tegenover het Victoriaanse tijdperk en in het bijzonder tegenover het werk van Joyce en Hopkins staan. Deze activiteiten zijn niet te scheiden, want zij moeten alle door critici van deze tijd worden uitgevoerd. Het is de enige begaanbare weg: enerzijds de Exercitia, ondanks hun vreemdheid voor het hedendaags levensgevoel met groot respect benaderen omdat zij een rijke geschiedenis achter zich hebben en een diepgaande invloed hebben uitgeoefend op vele hoogstaande geesten; anderzijds zich door deze historische rijkdom niet zo laten imponeren dat men ze vanuit onze tijdgeest niet kritisch zou durven ondervragen. Traditie en modern tijdsbesef moeten beide steeds opnieuw in de waagschaal worden gesteld in de overtuiging dat beide door dit waagstuk worden verrijkt. In de populaire versie van de Geestelijke Oefeningen die Stephen (Joyce) heeft meegemaakt, was de volle maand die Ignatius voorzag, samengebald tot enkele dagen. Deze inkrimping ging meestal gepaard met een zekere vervorming: wat tot de eerste week behoort (vooral de overwegingen over de zonden en over de hel) werd breed uitgemeten, wat in de drie andere weken werd overwogen (het leven, lijden en verrijzen van Christus) werd meer als een afsluitende toegift aangeboden. Mensen die in de ‘wereld’ bleven, moesten vooral van de zonde worden afgeschrikt. | |
[pagina 110]
| |
Uit A Portrait blijkt dat vooral twee elementen uit de eerste week een diepe indruk op de intelligente en gevoelige Stephen hebben gemaakt. Het eerste thema is het zgn. Principium et Fundamentum (Grondbeginsel en Grondslag) waarmee de Exercitia beginnen: ‘De mens is geschapen om God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen en daardoor het heil van zijn ziel te bewerken’Ga naar voetnoot3. Deze tekst is eigenlijk niets anders dan het antwoord op de eerste vraag van de oude catechismus. Maar de formulering krijgt hier een ongekende rationele kracht en helderheid. Het Grondbeginsel wordt gepresenteerd als een theologische ‘idée claire et distincte’ waaruit alles kan worden afgeleid, de theologische pendant van die andere ‘idée claire’ van een eeuw later waaruit een hele filosofie werd afgeleid. ‘Porro huius Principii practici applicatio propemodum est infinita’ staat te lezen in Roothaans officiële uitlegGa naar voetnoot4, ‘de toepassing van dit principe is praktisch eindeloos’. In diezelfde commentaar vindt men dan ook veel termen met een typisch logische connotatie: ‘Unde sequitur... Haec est consecutio... Hieruit volgt... De praktische conclusie die hieruit getrokken moet worden’, enz. | |
Heilige indifferentiaDe onverbiddelijke logica van het Principium doet zich aanstonds gelden in de conclusies die er ten aanzien van alle aardse waarden uit worden getrokken: ‘Het overige op het aanschijn der aarde is geschapen voor de mens, om hem het doel te helpen nastreven waarvoor hij geschapen is’. Hieruit volgt dan de beroemde ‘heilige onverschilligheid’: ‘Daarvoor is het nodig ons voor al het geschapene onverschillig te maken’, een onverschilligheid die later uitvoerig zal worden toegelicht, vooral in het Praeambulum ad Electionem faciendam, de inleiding op het maken van een keuze. Het lijkt erop of alle aardse waarden worden herleid tot pure middelen en geen innerlijke betekenis bezitten. In Roothaans toentertijd geautoriseerde commentaar: ‘Het zijn middelen, instrumenten en van middelen en instrumenten moeten we ons vooral, ja uitsluitend afvragen of en in hoeverre het middelen zijn die tot het doel leiden’. In termen van de traditionele wijsbegeerte zou men kunnen zeggen dat hier elk geschapen bonum | |
[pagina 111]
| |
honestum dat in en uit zich zelf aantrekkelijk is, wordt ontkend of afgewezen; alle goed wordt herleid tot een bonum utile ten opzichte van één enkel bonum honestum: de dienst van God. Bovendien wordt, consequent overigens, de suggestie gewekt dat uit de kennis van het einddoel alles deductief kan worden afgeleid wat de mens in zijn leven heeft te doen. Nu mag bekend worden verondersteld dat deze pure instrumentaliteit van het aardse leven niet noodzakelijk uit het Grondbeginsel volgt en zo niet door Ignatius is bedoeld. De tekst van de Exercitia toont zelf interessante aarzelingen ten aanzien van de dodelijke logica van de onverschilligheid. Maar deze belangrijke nuanceringen dringen niet door tot een jongen van zestien jaar. Uit A Portrait blijkt hoe de radicaliteit van het Principium wordt verwerkt door Stephen, die voor het eerst de schoonheid van de poëzie ontdekt (‘he felt that the spirit of beauty had folded him round like a mantle’, p. 171)Ga naar voetnoot5, en de vervoering van de verliefdheid of het genot van de seksualiteit beleeft. De wereld biedt zich in haar eigen waarde aan; het lijkt onmogelijk alles tot ‘middel’ te reduceren. Hoe laat de vrijheid en de oorspronkelijkheid van een kunstenaar zich rijmen met volstrekte dienstbaarheid aan God? Uit de roman blijkt dat Stephen (en op grond van de grootse biografie over hem door Richard Ellmann, ook Joyce zelf) nooit de mogelijkheid heeft gezien om de creativiteit van de kunstenaar in te voegen in dienstbaarheid aan God. De artistieke vrijheid heeft Joyce altijd ervaren als in concurrentie met Gods soevereiniteit. Hierin verschilt Stephen-Joyce wezenlijk van Hopkins. | |
Geseculariseerde indifferentieEen diepgaand conflict kon niet uitblijven. Eerst zien wij Stephen de keuze maken voor onvoorwaardelijke onderwerping aan Gods wil, d.w.z. voor het priesterschap en tegen de dichtkunst. Maar al gauw volgt een radicale wending: hij maakt zich los van zijn geloof en stelt zich even onvoorwaardelijk in dienst van liefde en kunst. Een compromis is opnieuw uitgesloten. Stephens keuze behoudt allerlei trekken van het Principium, waarvan de rationele radicaliteit nu echter geseculariseerd wordt. Hij kiest immers niet voor egoïsme, maar stelt zich zonder voorbehoud in dienst van andere waarden dan de Exercitia voorhielden. | |
[pagina 112]
| |
Deze overeenkomst blijkt uit Stephens theorie over de onpersoonlijkheid van de kunstenaar, die in het vijfde hoofdstuk zo uitvoerig wordt toegelicht. Nadrukkelijk stelt hij de activiteit van de kunstenaar gelijk aan de activiteit van de scheppende God: ‘The artist, like the God of creation, remains within or behind or beyond or above his handiwork, invisible, refined out of existence, indifferent, paring his fingernails’ (p. 215). Hieruit trekt Stephen de conclusie die voor de modernistische kritiek van de 20e eeuw een van de centrale stellingen zal blijven: ‘The personality of the artist... finally refines itself out of existence, impersonalizes itself, so to speak’ (p. 214). Dit is voor Stephen-Joyce geen holle frase; deze artistieke onpersoonlijkheidsvisie vereist een radicale onverschilligheid ten opzichte van alles wat Stephen vanaf zijn jeugd het meest dierbaar is geweest. Daarvan moet hij zich losmaken om de onpersoonlijkheid te realiseren die voor een kunstenaar is vereist om artistiek verantwoord te schrijven over wat hem beweegt. Enerzijds erkent hij: ‘This race and this country and this life produced me... I shall express myself as I am’ (p. 202). Daar wordt echter bijna onmiddellijk aan toegevoegd: ‘You talk to me of nationality, language, religion, I shall try to fly those nets’ (p. 203), en: ‘I will not serve that in which I no longer believe, whether it calls itself my home, my fatherland, or my church...’ (p. 247). Uit de opsomming - het zijn precies de drie grote thema's van A Portrait - blijkt dat het bij Stephen dus niet uitsluitend gaat over een religieus conflict. Zo besluit hij zijn familie, zijn land en zijn kerk te verlaten: ‘Away then: it is time to go... He knew his part’ (p. 245), ‘I do not fear to be alone... or to leave whatever I have to leave’ (p. 247) en op de laatste bladzijde: ‘the white arms of roads... They are held out to say: We are alone - come’. Het gehele vijfde hoofdstuk is één groot commentaar op wat hier wordt beweerd. Alleen op deze wijze, in deze totale onverschilligheid in de praktijk van het leven, zal Stephen-Joyce in Ulysses en in Finnegans Wake eindeloos over zijn home, zijn fatherland of zijn church kunnen schrijven zoals het een kunstenaar betaamt: in tragische en heroïsche afstandelijkheid. Zijn vriend Cranly voorziet deze verscheurdheid al: ‘It is a curious thing... how your mind is supersaturated with the religion in which you say you disbelieve’ (p. 240). Stephen besluit zich indifferent te gedragen ten aanzien van alle geschapen dingen en wel van die hem het meest ter harte gaan; hij zal zich hiermee alleen bezig houden voorzover zij dienstbaar zijn voor het artistieke einddoel (quantum ipsum iuvant ad finem suum) waarvoor hij meent geschapen te zijn: de literatuur. Nu wordt het Principium et Fundamentum niet als zodanig in de roman vermeld. Maar impliciet is de aanwezigheid ervan onontkoombaar. De | |
[pagina 113]
| |
weerspiegeling van het Principium in de theorie van de onpersoonlijkheid van de kunstenaar en diens totale opoffering voor zijn werk is in de roman de bekroning van de alomtegenwoordige invloed van de jezuïeten op de vorming van Stephen. Zij zetten een onuitwisbaar stempel op zijn inzichten. Bij hen heeft Stephen de geest van het Principium in levende lijve ontmoet: zo kan hij het dienstbaar maken aan zijn eigen doelstelling. | |
Angst en religieEen ander element uit de eerste week van de Geestelijke Oefeningen wordt wel uitdrukkelijk vermeld en geeft aan de roman zijn dramatische spanning. Een preek over de hel vult het grootste gedeelte van het derde en middelste hoofdstuk. Het is een machtig stuk proza waarin geheel volgens de meditatietechniek van de Oefeningen alle zintuigen, het gevoel en het verstand beurtelings worden ingeschakeld om de wil systematisch een diepe afschuw voor het hellevuur in te prenten. Ondanks de barokke inhoud van de voorgehouden verschrikkingen blijft de taal van de predikant verbluffend nuchter en doorzichtig. De meditatie wordt er des te angstaanjagender om: denk maar niet dat de man aan het fantaseren is. Geen ogenblik vergeet de lezer dat de preek gericht wordt tot jongens van vijftien zestien jaar. Het telkens klinkende: ‘My dear little brothers in Christ’ lijkt een sinister sadisme amper te verhullen. Dit deel van de roman gaat de functie die het in het boek heeft verre te boven; deze preek over de hel is een klassieke uitbeelding van een door pure angst bepaalde godsdienstigheid. Voor Stephen zelf functioneert de meditatie over de hel als het expliciete motief voor de dubbele ommezwaai waarover reeds is gesproken: een zich totaal overgeven aan het religieuze gevolgd door de definitieve afwijzing van zijn geloof. Intuïtief heeft Stephen aangevoeld dat de grondinspiratie die voor een leven volgens de Exercitia vereist is bij hem niet aanwezig was en hij heeft geweigerd zich door valse motiveringen van angst of verlangen naar macht te laten leiden. De radicaliteit van het Principium kan immers alleen op evenwichtige wijze beleefd worden vanuit een sterke liefde tot God. Is die aanwezig dan krijgt alles zijn juiste plaats, dan wordt de absoluutheid van de onverschilligheid vanzelfsprekend en verliest de meditatie over de hel haar ongezonde dreiging. Wat motivatie betreft, zouden de Exercitia van achter naar voren gelezen moeten worden. Ze zijn geschreven door iemand die reeds geheel door God was gegrepen. Daarom is het boek meer een handleiding hoe in die liefde te blijven en te groeien dan als een weg naar die liefde. | |
[pagina 114]
| |
De liefde tot God speelt echter geen enkele rol in de uitwerking van de retraite op Stephen. Vlak voor de retraite is op felle wijze zijn seksualiteit ontwaakt. Hij weet daar absoluut geen raad mee. Door zijn opvoeding is de seksualiteit zwaar belast; alles daarvan ervaart hij als vies en zwaar zondig maar tegelijk voelt hij er zich machteloos aan onderworpen. Dan houdt de preek over de hel hem in de levendigste kleuren voor wat hem voor eeuwig te wachten staat. In panische angst slaat hij op de vlucht voor zijn seksualiteit. Hij gaat biechten en probeert zich voor de eeuwigheid veilig te stellen in een godgewijd leven: ‘Every morning he hallowed himself anew in the presence of some holy image or mystery. His day began with an heroic offering of its every moment of thought or action for the intentions of the sovereign pontiff and with an early mass... His daily life was laid out in devotional areas... On each of the seven days of the week he further prayed that one of the seven gifts of the Holy Ghost might descent upon his soul... (p. 147-148). Dat is niet gering voor een jongen van zestien. Zijn vitaliteit is echter te sterk om zich louter door angst te laten intomen. Op subtiele wijze wordt beschreven hoe zijn gewone zelf zijn rechten weer komt opeisen. De definitieve beslissing valt - zeer betekenisvol voor de situatie - wanneer de rector van het college hem voorspiegelt om jezuïet te worden. In die uitnodiging, die tien regels van het boek beslaat, komt achtmaal het woord ‘power’ voor. ‘A flame began to flutter again on Stephen's cheek as he heard in this proud address an echo of his own proud musings’ (p. 158). Maar als het om macht gaat, is het niet deze macht, die hem ‘a grave and ordered and passionless life’ zou kunnen doen aanvaarden. Stephen voelt aan dat de juiste motiveringen voor zijn vroom leven en voor de uitnodiging om jezuïet te worden ontbreken. Daarom rukt hij zich los van de angstaanjagende beklemming van de retraite, die hem enige maanden in haar ban had gehouden, en weigert hij op de uitnodiging in te gaan: ‘when the moment had come for him to obey the call he had turned aside, obeying a wayward instinct... the oils of ordination would never anoint his body. He had refused. Why?’ (p. 165). Stephen ervaart het als een keuze voor zijn authentieke zelf, als het bereiken van geestelijke volwassenheid: ‘His soul had risen from the grave of boyhood, spurning her grave-clothes’ (p. 170); de uitnodiging van de rector had hem in de oren geklonken als een vervreemdend geluid: ‘the inhuman voice that had called him to the pale service of the altar’ (p. 170). Nergens wordt men echte religieuze bezieling gewaar. De reactie op de retraite en de weigering om priester te worden worden in de roman geheel beheerst door het probleem van Stephens zondige seksualiteitservaringen. Ook hier heeft Stephen geen mogelijkheid gezien om zijn | |
[pagina 115]
| |
felle temperament in harmonie te brengen met een christelijk leven, evenmin als dat het geval was voor zijn ontwakend kunstenaarschap. ‘Not to fall was too hard, too hard’ (p. 162). Seksualiteit en kunstenaarschap behoren voor Stephen onverbrekelijk bij elkaar. Zij komen beide voort uit eenzelfde bron van vitaliteit: zijn ware persoonlijkheid: ‘He would create proudly out of freedom and power of his soul’ (p. 170). In het licht van deze verbondenheid moet men de lange passage lezen uit het vijfde hoofdstuk waarin het ontstaan van een gedicht wordt beschreven. De bron van deze poëtische inspiratie is Stephens erotische vervoering voor een meisje. Tegenover deze seksuele en artistieke vitaliteit stelt de roman als tegenwicht slechts de angst voor de hel en een blinde, ongeïnspireerde volstrekte gehoorzaamheid. | |
HopkinsBij de dichter Hopkins liggen ook hier de verhoudingen totaal anders. De vergelijking tussen beiden is daarom zo leerzaam omdat beiden dezelfde invloed hebben ondergaan van een christelijk ideaal zoals door de Exercitia wordt voorgehouden. Uit alle beschikbare bronnen blijkt wel dat Hopkins nooit de onstuimige seksualiteit in zijn jeugd heeft gekend zoals Joyce; in dit opzicht was hij een totaal ander mens dan Stephen-Joyce. Wel zijn er bij Hopkins veel sporen van een grote angst voor de hel te vinden. In zijn grote gedicht The Wreck of the Deutschland staat de uitbeelding van zijn overgang tot het katholicisme en zijn keuze voor het kloosterleven duidelijk onder invloed van de angst voor een strenge, oordelende God: ‘The frown of his face / Before me, the hurtle of hell / Behind, where, where was a, where was a place?’ (derde strofe). Tegelijk blijkt echter overduidelijk dat Hopkins is gegrepen door een sterke liefde voor Christus. Bij hem werkt de grondinspiratie van de Exercitia wel door; hierdoor krijgt zijn angst voor de hel een andere functie. Er is geen sprake van een panische vlucht uit angst en verzet uit reactie daarop. Men voelt bij hem een volwassen overgave aan God aanwezig. Zijn keuze voor het priesterschap heeft alle kenmerken van innerlijke vrijheid; uit eigen beweging, zelfs tegen zijn omgeving in zoekt hij contact met het rooms-katholicisme en met de orde van de jezuïeten. De radicaliteit van het Principium et Fundamentum wordt daarom een harmonische factor in zijn leven.
Dit essay heeft wellicht duidelijk gemaakt dat de Exercitia een niet te verwaarlozen invloed hebben uitgeoefend op leven en werken van Joyce en, hier minder uitgewerkt, op Hopkins, twee uiterst belangrijke koplo- | |
[pagina 116]
| |
pers in de moderne Engelse literatuur. De roman A Portrait was hiervoor een onmisbare bron. Alleen deze roman geeft een rechtstreekse uitbeelding, in de ervaringen van Stephen Dedalus, van de drie grote thema's van Joyce's werken: gezin, Ierland en katholicisme. Zijn grote romans komen tot stand door afstand te nemen van deze bronnen van inspiratie. Zo ontstond de tragische spanning die in de stijl, in het beeldgebruik en in de opbouw van de Ulysses en Finnegans Wake te bespeuren is. |
|