Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 925]
| |
Taoïsme in de Chinese Volksrepubliek
| |
[pagina 926]
| |
reerd, en het, zoals Needham schrijft, door zijn concentratie op de natuur een voorloper was van de natuurwetenschap, kan het taoïsme in die aspecten aanvaardbaar zijn geweest. Maar zoals Karel van der LeeuwGa naar voetnoot2 opmerkte, ging het daar om incidentele verwijzingen die de kern van het marxisme-leninisme niet raken. De bruikbaarheid van sommige elementen van het taoïsme hebben Mao niet belet het taoïsme als geheel onder te brengen in de categorie van de verwerpelijke idealismen. In zijn kritiek op de metafysica, reactionair concept, benadrukt Mao in zijn boek Over de Contradictie: ‘De metafysische (en dus idealistische) gedachte die zich uit in de woorden “De Hemel is onveranderlijk, onveranderlijk is de Tao” is in China lange tijd verdedigd geweest door de feodale decadente klasse aan de macht’Ga naar voetnoot3. De taoïstische denker Zhuang Ze, die in de vierde eeuw vóór Chr. de gedachten van Lao Ze uitwerkte, wordt algemeen door de communistische interpretatoren als subjectieve idealist de laan uitgestuurd, omdat hij Tao ‘ziet als ledigheid en zich niet in het minst bekommert om de uitwendige wereld’Ga naar voetnoot4. Volgens Bertuccioli werd het taoïsme door de communisten nog lager geschat dan de eigenlijke godsdiensten. ‘Het werd beschouwd als een superstitie zonder ethische basis, een hinderpaal voor het verheffen van het cultureel peil van de massa en een politiek gevaar, omdat de “geheime sekten” die met het taoïsme verbonden waren, een bron waren geweest van opstanden in het verleden... Die taoïstische “geheime sekten” werden ervan verdacht mensen in hun schoot te hebben opgenomen die gevaarlijk waren voor de regering en verspreiders van afwijkende meningen. Die vermoedens zijn niet ongegrond: deze sekten hebben soms ongure elementen in hun rangen opgenomen en hebben in de loop van de geschiedenis opstanden uitgelokt of op het getouw gezet’Ga naar voetnoot5. Het eerste voorbeeld daarvan was de boerenopstand van de ‘Gele Tulbanden’, die in 1864 onder de leiding van Chang Chiao, stichter van de religieuze school ‘Taiping Tao’, met een leger de ondergang van het regime en van de grootgrondbezitters trachtte te bewerken. Vanuit communistisch perspectief was dat nog een gerechtvaardigde opstand, omdat hij tegen de verdrukkers en uitbuiters van het volk was gericht. Maar er waren opstanden door sekten geleid, die dat niet waren. Integendeel! Ook na de com- | |
[pagina 927]
| |
munistische machtsovername in China waren dergelijke sekten werkzaam, zoals de I Kuan Tao, de Pai-yang Chiao, de Chiu-kung Tao... die beschuldigd werden van ondergrondse activiteiten in dienst van Chiang Kai-sjek en de Kuomintang en van steun aan het Amerikaanse imperialisme. Officieel zijn deze sekten opgerold. Maar niemand weet wat er in werkelijkheid van overgebleven is. Want deze sekten zijn wijdverspreide, amorfe gemeenschappen zonder centraal bestuur. Ze schijnen verdwenen te zijn, maar kunnen zich hergroeperen en opnieuw in actie komen. Voorlopig dulden de communisten wel ‘godsdiensten’ maar kanten zich categoriek tegen feodale praktijken die o.m. door sommige taoïsten beoefend werden. Een paragraaf van een decreet uitgevaardigd op 4 aug. 1950 door de ‘Administratieve Raad’ van de volksregering luidt als volgt: ‘Al die tot drie jaar vóór de bevrijding (1949) het grootste deel van hun inkomen trokken uit religieuze en bijgelovige beroepen, met name clerici, priesters, monniken, taoïsten, leken-taoïsten, waarzeggers, gelukvoorspellers en wichelaars moeten als religieuze en superstitieuze beoefenaars worden geclasseerd’Ga naar voetnoot6. Zelfs de nationalistische regering van de Kuomintang wilde in een decreet van 7 sept. 1948 dergelijke superstities, die geld klopten uit de zakken van naïeve mensen, onderdrukken. Nergens komt de volksreligie meer tot uiting dan op de grote religieuze feesten, begrafenis-rituelen en geboortedagen van de goden met hun processies, vieringen, drama's en kleurrijke shows. De communisten hebben gepoogd die vieringen een nieuwe betekenis te geven, óf ze te discrediteren. In de plaats van de oude praktijken (zoals papieren geld en andere voorwerpen verbranden) raadde men aan de martelaren van de revolutie te vereren. De theaterstukken en opera's met religieuze of mythologische thema's trachtte men te vervangen door spelen, opera's en concerten met revolutionaire inslag. Op die wijze kreeg het volk een socialistische, ideologische opvoeding. Daar werden antwoorden gegeven op vragen als: ‘Bestaan er goden en geesten?’, ‘Hoe worden kinderen geboren?’, en nieuwe ideeën als ‘Promoveer Geboorteregeling!’, ‘Verzet u tegen commercialisme in het huwelijk!’ Men poogde de voorouders te doen vereren niet om reden van hun familiebetrekkingen maar omwille van hun ijver en offers voor de revolutieGa naar voetnoot7. Om meer controle te krijgen over de taoïsten, werd in 1957, onder impuls van de Partij en de regering, de ‘Chinese Taoïstische Vereniging’ opge- | |
[pagina 928]
| |
richt. Het is een politieke organisatie die zich tot doel stelt ‘...alle taoïsten van China te verenigen in de verdediging van het vaderland, in de medewerking aan de socialistische opbouw, in de vrijwaring van de vrede, in de samenwerking met de regering om haar politiek van religieuze vrijheid te realiseren en in het promoveren van de goede leerstellingen van het taoïsme’Ga naar voetnoot8. De schaarse informatie over haar activiteiten laat echter geenszins vermoeden dat de vereniging ook bedoeld was om volgelingen van het taoïstische geloof te vormen! C.K. Yang schreef: ‘Het doel was een georganiseerd apparaat op te zetten voor een doeltreffender nationale controle over de religieuze bevolking, om haar de leiding van de partij en de regering te doen aanvaarden, zodat ze zich zou houden aan de communistische wet en politiek en zou deelnemen aan de socialistische opbouw en andere patriottische bewegingen’Ga naar voetnoot9. Gedurende de Culturele Revolutie van 1966 tot 1976 is het taoïsme, net zoals alle andere godsdiensten, het slachtoffer geworden van een gewelddadige vervolging. Vooral de volksgodsdienst was het doelwit. De Chinese pers wees onophoudelijk op de noodzaak ‘slechte daden’, waaronder de ‘feodale superstitieuze praktijken’ werden gerekend, te onderdrukken. Goede of onschuldige praktijken werden in die maalstroom meegesleurd. Na de dood van Mao, met de opkomst van de pragmatische politiek onder leiding van Denh Xiaoping, werden de deuren van China opengegooid, o.m. op het Westen, dat men nodig had voor de realisatie van de Vier Moderniseringen en de opbouw van een sterke socialistische staat. Ook de godsdiensten profiteerden van die algemene versoepeling. Dat kwam duidelijk tot uiting in de resolutie van het congres van de ‘Chinese Taoïstische Vereniging’ op 13 mei 1980: ‘De resolutie goedgekeurd op het congres zei dat de “Vereniging” zou voortgaan met de partij en de regering te helpen in hun politiek van godsdienstvrijheid, dat ze verder vorsingswerk over het taoïsme zou ondernemen, zou samenwerken met de desbetreffende autoriteiten in het beschermen van taoïstische tempels, historische materialen en patrimonia van het taoïsme alsook in de opleiding van taoïstische leerlingen die patriottisch zijn’Ga naar voetnoot10. Een aantal tempels werd gerestaureerd en opnieuw geopend, sommige als musea, andere als plaatsen voor een beperkte godsdienstuitoefening. Velen vrezen echter dat de huidige verdraagzaamheid zou kunnen omslaan in vijandigheid na een nieuwe paleisrevolutie die wellicht opnieuw de radicalen aan de macht zou kunnen brengen. Wat er | |
[pagina 929]
| |
ook van zij, de taoïstische vroomheid blijft in de harten van de mensen voortbestaan. Het aanpakken van het taoïsme en de volksreligie is voor de communistische regering een harde dobber geweest. Dat amorfe fenomeen, zo moeilijk te identificeren en te klasseren, zo ongeorganiseerd en met toch een zo sterke greep op het leven van het volk, bood het meest weerstand aan controle en was schijnbaar niet volledig uit de roeien. Er zijn herhaalde bewijzen dat de volkscultus blijft voortbestaan, zij het met een geringere invloed dan in het oude China. Het is onmogelijk te zeggen dat hij uitgeroeid is, net zoals men niet kan zeggen wat er precies van overblijft.
Zoals alle godsdiensten heeft het taoïsme zijn zuivere leer, zijn pure mystiek, zijn gezonde godsdienstbeleving. Net zoals alle godsdiensten heeft het ook zijn afglijdingen en verwerpelijke uitwassen. Men mag het eerste niet om reden van het laatste verwerpen. In zijn artikel Médiation dans le bouddhisme et le taoïsmeGa naar voetnoot11, besluit Y. Raguin: ‘In een tijd waarin men veel spreekt over de verinheemsing van het religieuze denken en de theologie, is de studie van de grote godsdiensten een noodzaak. De inspanning die het boeddhisme en het taoïsme hebben geleverd om een brug te werpen tussen Hemel en Aarde is van het allergrootste belang voor het religieuze denken. Wat het Chinese denken betreft, mag men zich niet beperken tot de confuciaanse traditie. Die traditie heeft ons veel te leren, maar de spirituele schatten liggen in beide andere. Bovendien, indien men zich werkelijk een idee wil vormen van wat een verinheemsing van het religieuze denken kan zijn, moet men bestuderen hoe het boeddhisme en het taoïsme gedurende eeuwen hebben geleefd in een soort rivale bewondering. Ze hebben van mekaar theologische inzichten, ceremoniën, ook ambities geleend. De ene zowel als de andere hebben getracht de Chinese ziel te veroveren. Hun geschiedenis is boeiend en de studie ervan werpt veel licht op de problemen die de kerk ten aanzien van de niet-christelijke godsdiensten bezighouden’. |
|