Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 915]
| |||||||||||
Godsdienstbeleid in China
| |||||||||||
Religie en feodaal bijgeloofVooraf is het van belang te weten wat men in China onder ‘religie’ (zongjiao) verstaat. Het officiële Volksdagblad (15.3.79) gaf er een korte omschrijving van: ‘Elk geloof in bovennatuurlijke mysterieuze krachten kan men bijgeloof noemen. Religie is bijgeloof, maar niet elk bijgeloof is religie. Zo zijn de verschillende “feodale bijgeloven” geen religie. ...Bij het uitvoeren van de politiek van vrijheid van religieus geloof, moeten we onderscheid maken tussen religie en feodaal bijgeloof. Religie is hoofdzakelijk het Christendom, de Islam, het Boeddhisme en andere wereldreligies. Ze hebben geschriften, een doctrine, religieuze rituelen, organisaties, enz. Deze religies hebben een lange geschiedenis. ... Feodaal bijgeloof slaat op heksen en tovenaars, mirakuleus water en mirakuleuze medicijnen, waarzeggerij, bidden om regen en het afwenden van rampen en andere dergelijke activiteiten’. Het onderscheid is vrij duidelijk. Toch gaan we er nog wat nader op in aan de hand van een artikel van Ya Hanzhang in het dagblad Guangming ribao (29.4.81). Ya Hanzhang verzet zich tegen de mensen die beweren dat feodaal bijgeloof en religie hetzelfde zijn en elk bijgeloof religie is. Deze mensen kijken naar het gemeenschappelijke karakter van beide en niet naar de fundamentele verschillen. Daarom is hun inzicht fout. Het meest fundamentele verschil tussen religie en feodaal bijgeloof is, dat religie een wereldbeeld is, terwijl feodaal bijgeloof voor sommige mensen een methode is om op bedrieglijke wijze geld te verdienen. Religie is een wereldbeeld | |||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||
omdat ze een eigen volledige visie heeft over het ontstaan van de wereld en van de mensheid. Als mensen naar geluk streven, dan is dat slechts mogelijk door in God te geloven, en hun woorden en daden strikt te richten naar religieuze dogma's en bepalingen, om in een volgend leven het eeuwig geluk te verkrijgen. Dit wereldbeeld is volgens Ya Hanzhang fout, maar vrome gelovigen beschouwen het als juist. Feodaal bijgeloof spreekt ook over het geloof in geesten en goden, maar alleen om de mensen erin te doen geloven en ze zo geld en bezittingen af te troggelen. Het feodaal bijgeloof is geen wereldbeeld. Het is even onverenigbaar met het socialistisch systeem als water en vuur en daarom verwerpelijk. Zowel het Volksdagblad als Ya Hanzhang maken dus een duidelijk onderscheid tussen religie en feodaal bijgeloof. Belangrijker echter dan de specifieke inhoud van het onderscheid, is het feit dàt men een onderscheid maakt en er een verschillend beleid mee verbindt. Ten aanzien van de religies voert men namelijk een politiek van vrijheid van religieus geloof. Hierover zullen we het hoofdzakelijk hebben. Het feodale bijgeloof is daarentegen verboden; men probeert het uit te roeien, o.m. door onderwijs en hervormingen. Vooral belangrijk in het artikel van Ya Hanzhang is zijn kritiek op de mensen die beweren dat feodaal bijgeloof en religie hetzelfde zijn. Dit gaat terug op een discussie die op de vooravond van de Culturele Revolutie (1963-1965) gevoerd werd en waarbij hij persoonlijk betrokken was. Twee groepen stonden tegenover elkaar, die twistten over de orthodoxe marxistische interpretatie van religie: aan de ene kant Ya Hanzhang en tegenover hem Liu Junwang en You Xiang. Liu Junwang en You Xiang wilden geen onderscheid maken tussen religie en bijgeloof, met als direct gevolg dat ook de religie actief moest worden bestreden. Ya Hanzhang stond een meer gematigde koers voor en een verschillend beleid. De discussie werd beslecht in het voordeel van Liu Junwang en You Xiang en hun politiek werd tijdens de Culturele Revolutie ook effectief uitgevoerd. Met het artikel in het Volksdagblad in 1979 keerde het officiële beleid terug naar de visie van Ya Hanzhang, die ook zelf weer in de beleidsvorming actief werd. Het onderscheid tussen religie en bijgeloof wordt echter ook nog om een andere reden beklemtoond: Sommige kaders menen namelijk de vrijheid van religieus geloof ook op het feodaal bijgeloof te mogen toepassen, en dat is geenszins de bedoeling. | |||||||||||
De grondwet en haar interpretatieDe vrijheid van religie staat ook in de grondwet geschreven. Artikel 46 van | |||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||
de grondwet, goedgekeurd in 1978, bepaalt: ‘De burgers hebben de vrijheid om in een religie te geloven, en de vrijheid om niet in een religie te geloven en het atheïsme te propageren’. Zowel binnen als buiten China riep dit artikel vele vragen op. Mag men alleen geloven of ook praktizeren? Mag men van geloof veranderen? Mag men ook het theïsme propageren? De officiële interpretatie werd gegeven in een artikel in het Volksdagblad (17.10.79), ondertekend door Guo Ju: ‘De juiste opvatting over het artikel 46 van de grondwet is de volgende: voor de staat is geloof of ongeloof een persoonlijke zaak van het individu; elke burger heeft de vrijheid en het recht om in een (bepaalde) religie te geloven of niet te geloven. Men zal niet omwille van zijn geloof op politiek gebied gediscrimineerd worden. Alle religies zijn gelijk, en men zal geen religie toelaten die een dominerende positie inneemt’. Dit artikel is om verschillende redenen interessant. Het geeft een vrij duidelijk antwoord op de verschillende vragen die over het grondwetsartikel gesteld werden en is in wezen vrij ‘liberaal’. In de eerste plaats bepaalt het | |||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||
de houding van de staat ten opzichte van de verschillende religies: een gelijke behandeling. Verder wordt expliciet gezegd dat het niet alleen om ‘geloof’ gaat, maar dat ook een zekere expressie ervan toegestaan wordt. De vrijheid houdt ook een aantal ‘restricties’ in: ze mag de sociale orde en de produktie niet hinderen. Tenslotte wordt ook het propageren van het theïsme toegestaan, zij het in een wel omschreven gebied. Wel kan men zich afvragen of dit alles de uniforme visie van de partij en de regering weerspiegelt. Het lijkt ons daarom interessant deze tekst te vergelijken met de visie van Lei Zhenchang, de auteur van een uitgebreid artikel, Onderzoek van wereldreligies (aug. 1979), en een kort artikel in het officiële tijdschrift Rode Vlag (1 maart 1981). In geen van beide artikelen wordt de praktische expressie van het geloof expliciet vermeld en men krijgt de indruk dat de auteur daar ook niet bijzonder veel voor voelt. Ook hij laat de steeds terugkerende onduidelijkheid over de term ‘religieus geloof’ bestaan. Slaat dit op het (individuele) wereldbeeld of ook op een gemeenschappelijke geloofsbeleving? In zijn langere artikel benadert Lei Zhenchang het onderwerp vanuit een duidelijk atheïstische hoek. Guo Ju schreef: ‘Bij het bekend maken van het artikel 46 van de grondwet spraken sommige mensen slechts over de vrijheid om niet in een religie te geloven, en ze spraken niet of durfden niet spreken over de vrijheid om in een religie te geloven; welnu deze houding is duidelijk onvolledig’. In bijna dezelfde woorden schrijft Lei Zhenchang daarentegen: ‘Er zijn sommige figuren uit de religieuze wereld die het steeds maar alleen over “vrijheid om in een religie te geloven” hebben, en niet vermelden dat de burger “de vrijheid heeft om niet in een religie te geloven en het atheïsme te propageren”; dat is fout’. Vervolgens beklemtoont hij dat op sommige plaatsen in China, vooral waar veel gelovigen wonen, mensen hun religie hebben verzaakt, vervolgd of onderdrukt worden; ook deze mensen moet men het recht op atheïsme verlenen. Ook hij antwoordt bevestigend op de vraag of men het theïsme mag propageren en haalt hiervoor hetzelfde citaat van Mao Zedong aan als Guo Ju. De reden waarom men dat dan niet in de grondwet geschreven heeft, is te zoeken in het feit ‘dat er in de wereld en in China reeds een paar duizend jaar vrijheid is om theïsme te propageren, terwijl er in heel wat plaatsen ter wereld nog geen vrijheid is om het atheïsme te propageren en deze vrijheid in China nog maar dertig jaar bestaat. In verschillende streken van China, waar de religieuze macht redelijk groot is, bestaat die vrijheid nog steeds niet. Onze staat wordt geleid door het Marxisme-Leninisme en het Denken van Mao Zedong en bepleit het atheïsme. Nu de vrijheid om het atheïsme te propageren nog niet lang bestaat (...), was het absoluut noodzakelijk dat de staat het | |||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||
atheïsme grondwettelijk een grote steun gaf; dat kan hem dan ook niet verweten worden’. De verspreiding van het theïsme worden bijgevolg restricties opgelegd: niet binnen de partij noch in de scholen, het nieuws, de radio, en publikaties die het ‘front van de propaganda van het atheïsme vormen’. Belangrijker dan de eigenlijke inhoud van de verschillen tussen beide auteurs, Guo Ju en Lei Zhenchang, is ook hier weer het feit dàt er een verschil bestaat. In tegenstelling tot wat men zou verwachten is er geen volledig sluitende visie over de interpretatie van het bewuste grondwetsartikel. | |||||||||||
Motieven‘Sommige mensen zeggen: Wij zijn een socialistisch land, geleid door het Marxisme, Leninisme en het Denken van Mao Zedong, de Communistische Partij pleit voor het atheïsme, waarom voeren we dan een politiek van vrijheid van religieus geloof?’ Zo begint het zojuist geciteerde artikel van Lei Zhenchang in de Rode Vlag. Er zijn zeven redenen waarom men dit beleid voert, al dan niet expliciet uitgelegd. We zullen ze hier eerst omschrijven, daarna analyserenGa naar voetnoot1.
| |||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||
AnalyseDe meeste argumenten zoals ze hier geformuleerd staan, zijn helemaal niet nieuw. Het volstaat om een paar artikelen van vóór 1965 over hetzelfde onderwerp te lezen, om te zien dat men naar precies dezelfde argumenten teruggrijpt. Bovendien treft men ze ook in andere landen aan. Daarom is het nuttig na te gaan welke op dit ogenblik de hoofdmotivatie is voor deze politiek van vrijheid van religieus geloof. Op het eerste gezicht is dat het Verenigd Front. De uitvoering van het beleid, de heroprichting van de religieuze organisaties valt samen met de nieuwe periode van het Verenigd Front. Men wil zoveel mogelijk mensen mobiliseren om aan de vier moderniseringen mee te werken. Ook de gelovigen. De argumenten van de historische evolutie, van het ideologisch probleem en andere lijken slechts een verantwoording te zijn voor het Verenigd Front eerder dan een echte motivatie. Toch blijft het de vraag, of het Verenigd Front de enige reden is. Immers, zijn de gelovigen inderdaad zo belangrijk voor de economie? (We denken hier voornamelijk aan de vier miljoen - veelal - Christenen, die in het niet verdwijnen op een totale bevolking van meer dan één miljard.) Kan het motief van de controle zomaar buiten beschouwing worden gelaten? De kern van het probleem ligt waarschijnlijk in de waarde die men toekent aan het aspect ‘strijd’ binnen het Verenigd Front. Een Verenigd Front bevat namelijk twee aspecten: het aspect van vereniging voor een gemeenschappelijk doel, maar ook dat van strijd met de partner met wie men de vereniging aangaat. Politiek verenigt men zich wel, maar niet op ideologisch vlak; integendeel, daar blijft men strijd voeren. Dit geldt eveneens voor de religies waarmee men een Verenigd Front aangaat. Men moet hiervoor terug naar de periode 1963-1965 en de discussie met Liu Junwang en You Xiang. Ook zij spreken over een Verenigd Front met de religie, maar kennen een grote waarde toe aan de strijd. Die strijd wordt dus niet alleen tegen de vijand (imperialistische en contra-revolutionaire religieuzen) gevoerd, maar speelt zich ook binnen het Verenigd Front af. Ze beklemtonen sterk dat men een strijd moet aangaan met de patriottistische figuren uit de religieuze wereld (namelijk de eerder genoemde tweede alliantie). Ze zijn van oordeel dat aldus de religie sneller uitgeroeid kan worden (i.p.v. door natuurlijke uitroeiing). Bij dit beleid worden de patriottistische figuren uit de religieuze wereld in feite ‘vijanden’, waarop men de dictatoriale methode toepast. Bovendien blijkt men zelfs een strijd te willen aangaan met de gelovigen uit de arbeidende massa's (eerste alliantie waarvoor men normaal de zachte methode van opvoeding gebruikt). En | |||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||
zelfs onder die omstandigheden spreekt men - officieel althans - nog steeds over een Verenigd Front. De gevolgen van deze politiek tijdens de Culturele Revolutie waren desastreus. Men wilde de religie sneller uitroeien maar het had een averechts effect. Er was geen afname van religie, de contradicties werden niet opgelost, men kreeg verzet van de nationale minderheden, de internationale betrekkingen gingen er niet op vooruit en de controle-functie ging verloren. Dit zijn allemaal redenen om zelfs zonder een Verenigd Front aan te gaan, weer vrijheid van religie toe te staan. Men voert de politiek van vrijheid van religieus geloof niet alleen om mede-werking te verkrijgen, maar om in de eerste plaats tegen-werking te vermijden. Officieel gaat men een Verenigd Front aan met de religieuze wereld, maar ook in perioden waar men dit Verenigd Front minder beklemtoont, blijft men de politiek van vrijheid van religieus geloof voeren. Binnen het Verenigd Front vermindert men vervolgens zoveel mogelijk het aspect ‘strijd’. Men wil vooral subversieve en oppositionele activiteiten tegengaan, die niet alleen potentieel aanwezig zijn in de huisgemeenten van de Christenen, maar nog veel belangrijker zijn bij de nationale minderheden, die zich vooral in de grensgebieden bevinden. Tibet, Xinjiang, Gansu, Binnen-Mongolië zijn bewoond door minderheden met een nauwe religieuze band, die bij een slechte behandeling, eventueel aangespoord door de Sovjetunie, een sterke oppositie kunnen vormen. |
|