Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 901]
| |
Egypte onder Sadat
| |
Sadat en de supermachtenIn juli 1972 verbant Sadat 20.000 Sovjetexperts en militaire personeelsleden; vier jaar later verbreekt hij eenzijdig het vriendschapsverdrag met Moskou. Hoe komt het tot deze diplomatieke breuk? Van meet af aan ligt een wankel compromis ten grondslag aan de Russisch-Egyptische verstandhouding, die vooral in de hand gewerkt wordt door de vijandige houding van het Westen, vooral de VS, t.o.v. de kolonelsrevolutie van 1952. Tussen Kaïro en Moskou blijft steeds een latente vijandschap bestaan. Wilde Nasser immers niet de Arabische landen onder de banier van het socialisme verenigen? Steunde het Kremlin niet al te opzichtig de Egyptische Communistische Partij? Pas wanneer Sadat aan het bewind komt, wordt de diplomatieke spanning reëel voelbaar. Moskou weigert niet alleen nieuwe offensieve wapens te leveren, maar stemt op de koop toe stilzwijgend in met een Amerikaans plan tot bevriezing van de conflictsituatie in het Nabije Oosten. Wanneer Sadat het met deze politiek niet | |
[pagina 902]
| |
eens is, onderbreekt de USSR de levering van grondstoffen, ook wanneer deze bestemd zijn voor industriële complexen, destijds gebouwd met financiële steun van dezelfde Sovjet-Unie. Moskou verbiedt zelfs de Indiase regering onderdelen van de MIG-21 te verschepen, in New-Delhi onder Sovjet-licentie geproduceerd. Lezen we in dit verband de commentaar in de Pravda n.a.v. de verbreking van het vriendschapsverdrag: ‘Deze breuk houdt de weerlegging in van de principes die de basis vormden van de strijd tegen imperialisme en kolonialisme en die gericht waren op de realisatie van de onafhankelijkheid en sociale vooruitgang. Ze zal de situatie in het Nabije Oosten nadelig beïnvloeden’Ga naar voetnoot2. Het globale karakter van deze politiek betreft dus zowel het politieke als het economische domein. Wil Egypte Sovjetrussische steun krijgen, dan moet het zijn economie planmatig organiseren. Wil Egypte daarentegen meer ruimte laten aan het privé-initiatief, dan hoeft het niet langer op Moskou te rekenen. Blijkbaar vergat Sadat ook nooit dat vooral pro-Sovjet-politici, geleid door de toenmalige vice-president Sabri, in mei 1971 tegen zijn bewind een staatsgreep beraamden. Ali Sabri stond, als Sovjet-ideoloog onder het Nasserregime, zowel een omvangrijke nationalisering van de Egyptische industrie, als een systeem van collectieve voorzieningen voor. Al kon hij de rechtstreekse betrokkenheid van de USSR bij de staatsgreep nooit bewijzen, in zijn geschriften schijnt Sadat ervan overtuigd te zijnGa naar voetnoot3. Anderzijds pleit hij reeds zeer vroeg voor de versteviging van de Amerikaans-Egyptische betrekkingen. Hij ziet duidelijk in dat erfvijand Israël het zich niet veroorloven kan de steun van de VS te verliezen. Meer nog, Tel Aviv wil juist beletten dat de Arabische landen met Washington vriendschappelijke relaties onderhoudenGa naar voetnoot4. Sadat verwijt zijn voorganger dan ook, niet de gelegenheid te baat te hebben genomen Israëls strategie te dwarsbomen. | |
LandbouwZoals uit zijn boek blijkt, gelooft Sadat maar weinig in de voordelen van een genationaliseerde landbouwsector. Het feit dat de USSR die propageert, vormt blijkbaar een bijkomende reden om de door Nasser ingezette landbouwhervorming gedeeltelijk terug te schroeven: ‘Men moet de marxistische filosofie laten varen... Vóór het collectivisme in de Sovjet-Unie | |
[pagina 903]
| |
aan bod kwam, was Oekraïne een echte graanschuur... Nu alles genationaliseerd is, moet de USSR jaarlijks miljoenen ton graan invoeren, om de bevolking te kunnen voeden’Ga naar voetnoot5. Reorganisatie van de landbouw is een ingewikkelde zaak, die Sadat blijkbaar niet zo goed begreep. Landbouwhervorming kan leiden tot een toename van het aantal werkloze boeren; maar door de verhoging van de koopkracht op het platteland en de wegvloeiing van kapitaal dat vroeger in de primaire sector geblokkeerd zat, naar de industrie worden nieuwe arbeidsplaatsen geschapen. Zo'n reorganisatie laat echter de problemen waarmee de Egyptische landbouw te kampen heeft gedeeltelijk onopgelost. In Egypte wonen namelijk 44 miljoen mensen op ongeveer 6% van de totale oppervlakte (één miljoen km2), en de grote steden slorpen steeds meer vruchtbare grond op, die nu nog ongeveer 10% van het territorium uitmaakt. Viereneenhalf miljoen plattelandsbewoners, die leven in een sector van onderhoudseconomie, vertegenwoordigen ongeveer de helft van de actieve bevolking en bewerken met primitieve werktuigen een oppervlakte van zes miljoen ha. Ofschoon de landbouw 30% van het nationaal inkomen voortbrengt, krijgt de sector amper 8% van de overheidsgelden. De regeringshulp sorteert bovendien slechts weinig effect: de terreinversnippering, die nog eens in de hand gewerkt is door de hervorming van 1950 en door het islamitisch erfrecht, bemoeilijkt iedere vorm van mechanisering. Dank zij de bouw van de Assouandam kunnen landerijen permanent worden bevloeid, maar de verandering van het waterpeil van de Nijl doet de landbouwbodem nu verzilten. De visvangst loopt terug, en het land dient een aanzienlijke hoeveelheid kunstmest in te voeren. Tot in 1969 brengt Egypte voldoende graan voort om zijn bevolking te voeden; sedertdien is het in grote mate overgeschakeld op voor uitvoer bestemde groenteteelt. Resultaat: tien jaar later moet 3/4 van het nodige graan, 40% van de nodige voedingsmiddelen geïmporteerd wordenGa naar voetnoot6. Het gemiddeld inkomen van de boer bedraagt de helft van wat een stedeling verdient; in absolute termen benadert het de armoedegrens. De inputs waarmee de landbouwer werkt worden gesubsidieerd, maar tegelijk koopt de overheid de voortbrengst tegen te lage prijzen op, zodat per saldo de fellah weinig winst maaktGa naar voetnoot7. | |
[pagina 904]
| |
IndustrialisatieDe laatste twintig jaar voert Egypte een politiek van zgn. invoersubstitutie, een optie die voorgestaan wordt door diverse instellingen van de Verenigde Naties en ingegeven is door een zeker exportpessimisme: men vreest voor een afnemende wereldvraag naar ruw katoen, ten gevolge van de voortbrengst van synthetische substituten in de industrielanden en de geringe inkomenselasticiteit van de westerse importbehoefte. Maar alleen in welbepaalde omstandigheden kan een invoervervangend beleid een reële kans op slagen hebben. Ten eerste moet er een ideaal evenwicht tussen vraag en aanbod bestaan, zodat men zich de voortgebrachte produkten d.m.v. ontstane inkomens ook effectief kan aanschaffen. Is de meerderheid van de bevolking te arm, zoals in Egypte, dan blijft alleen de buitenlandse afzetmarkt over om die goederen af te nemen. De tweede voorwaarde betreft de arbeidsproduktiviteit, die zich in Egypte op gelijkwaardig niveau zou moeten situeren als in de geïndustrialiseerde landen waaruit het land voordien goederen invoerde. Anders veroorzaakt een invoersubstituerend beleid, bij constant gebleven lonen, kosteninflatie. Als we uitgaan van de realistische hypothese dat buitenlandse ondernemingen, zeker in den beginne, wantrouwig staan t.o.v. een dergelijk beleid, dan stelt zich een aantal bijkomende problemen. Wil het Westen autochtone bedrijven kapitaalgoederen verschaffen, zonder dat Egypte die in de nabije toekomst behoorlijk kan betalen? Vertonen lokale grondstof-exploiterende ondernemingen leveringsbereidheid? Zullen Egyptische bedrijven de hoge vaste kosten financieren? Het antwoord op deze vragen is negatief. Invoersubstitutie bestendigt het patroon van ongelijke inkomensverdeling, wanneer de door het staatsapparaat gesteunde elite nu goederen importeert die ze zich vroeger op de binnenlandse markt placht aan te schaffen. Hoge tariefmuren beschermen zwakke ondernemers die weigeren moderniseringsinvesteringen uit te voeren, en de opbrengst van de douanerechten levert de overheid inkomsten op. Deze laatste verplicht lokale bedrijven produkten af te nemen van de invoersubstituerende industrie, die ze zich in normale omstandigheden goedkoper in het buitenland hadden kunnen aanschaffen. De exportperspectieven van deze bedrijven krimpen hierdoor gevoelig in. Op de koop toe biedt de Egyptische tariefstructuur een betere bescherming aan de importvervangende nijverheid dan aan de exportgerichte, zodat het land zijn uitvoerkansen verder reduceertGa naar voetnoot8. | |
[pagina 905]
| |
In dezelfde richting werkt het overgewaardeerde pond en via artificieel gestimuleerde invoer ontstaat een opwaartse druk op de importprijzen. De inflatie, thans officieel 30%, wordt nog in de hand gewerkt door het bestaan van een oorlogseconomie en de toename van de energiekosten. Buitenlands kapitaal vloeit naar onmiddellijke rendabiliteit opleverende sectoren (toerisme, invoer van luxegoederen en speculatieve operaties), terwijl een nieuwe middenklasse ontstaat, die haar geld het liefst in het buitenland belegtGa naar voetnoot9. Onder Sadats bewind wordt de situatie van de Egyptische economie steeds slechter. Eind 1981 stelt men op de betalingsbalans een deficit vast van 500 miljoen dollar, terwijl 33% van de actieve bevolking werkloos isGa naar voetnoot10. | |
Open-deur-politiekIn zijn autobiografie toont Sadat zich een overtuigd voorstander van de vrije markteconomie, en Nassers nationalisatiepolitiek vindt in zijn ogen geen genade: ‘particulier initiatief werd tot stilstand gebracht, waarna zich bij de mensen een verschrikkelijke passiviteit begon te ontwikkelen, waarvan ik nog steeds de wrange vruchten pluk, tot op de dag van vandaag’Ga naar voetnoot11. Vandaag levert de publieke sector nog steeds 90% van de industriële produktie en stelt 15% van de beroepsbevolking te werk (ongeveer evenveel mensen werken in de privé-sector). In Sadats visie moet westerse technologie worden gecombineerd met Arabisch kapitaal en Egyptische arbeid: daarom lanceert hij in 1974 zijn later beroemd geworden opendeur-politiek (‘Al Infitah’). Buitenlandse investeerders genieten voortaan allerlei voordelen op het vlak van fiscaliteit, douanewetgeving, invoerpolitiek, ondernemings- en arbeidsrecht. Vrijzones worden gecreëerd en de voorkeur gaat uit naar exportstimulerende of invoersubstituerende projecten, hetzij technologie-intensief, hetzij gericht op het toerisme. Behalve in het geval van banken, constructieondernemingen en technische consultatiebureaus wordt een lokaal participatieaandeel vereist en moet een minimum aantal Egyptenaren worden tewerkgesteldGa naar voetnoot12. Vanzelfsprekend denkt | |
[pagina 906]
| |
men hierbij vooral aan bedrijven die samenwerken met de Egyptische privé-sector. Egyptenaren die deviezen bezitten, mogen voortaan vrij consumptiegoederen invoeren, terwijl de buitenlandse handel niet langer behoort tot het exclusieve terrein van de publieke sector. Ondernemers mogen echter niet voor een hoger bedrag aan deviezen exporteren dan hun oorspronkelijke inbreng van kapitaal toelaat. Aanvankelijk reageert een aantal buitenlandse investeerders positief op de Egyptische voorstellen, nadien eerder terughoudend (Wilkinson Match, Fiat, Union Carbide), en volgens The Financial Times (6.10.1981) bedroegen eind 1979 de totale Amerikaanse investeringen in Egypte slechts 16 miljoen dollar. Teneinde de relatieve mislukking van de ‘Infitah’ te begrijpen, onderzoek ik in wat volgt, allereerst de positieve en negatieve factoren die buitenlandse producenten ertoe kunnen brengen al dan niet in Egypte te investeren. | |
Egypte als ‘investeringspool’Buitenlandse investeerders kunnen vanuit hun Egyptische vestiging de markten van de Perzische Golfstaten bevoorraden; dat zijn landen met een koopkrachtige vraag, maar al bij al zijn ze beperkt in omvang. Er zijn verder soepele verbindingswegen met de Middellandse Zee, zodat op transportkosten kan worden bespaard. De Egyptische infrastructuur zelf is echter rampzalig te noemen, al wordt nu een aantal verbeteringen aangekondigd (bouw van een ondergrondse in Kaïro, verhoging van de doeltreffendheid van het telefoon- en telexverkeer, aanleg van twee nieuwe havens). Buiten ruwe aardolie bevat de Egyptische bodem slechts relatief weinig grondstoffen. De Bahariamijnen brengen ijzererts voort, waarmee het staalcomplex van Helwan wordt bevoorraad; in beperkte hoeveelheid zijn magnesium en fosfaat aanwezig. Al zijn de lonen voor ongeschoolde arbeid relatief laag, toch gingen Egyptische ondernemers over tot de vervanging van arbeid door machines, zodat de produktieprocessen meer kapitaal gingen opslorpenGa naar voetnoot13. De totale door het bedrijf te dragen arbeidskosten zijn nl. aanzienlijk en omvatten naast de minimumlonen ook bedragen voor opleiding, verplaatsing en sociale zekerheid (vooral pensioenen). Sedert 1952 bezit Egyptes binnenlands beleid inderdaad een belangrijke sociale dimensie: als een van de weinige | |
[pagina 907]
| |
landen in de Derde Wereld heeft het een goed uitgebouwd systeem van sociale zekerheid, progressieve inkomstenbelastingen en prijsstabilisatie van goederen en diensten. Zijn inkomensverdeling is gelijker dan die van vele andere staten, ofschoon de alfabetiseringsgraad slechts 26% bedraagt en tijdens het Sadatbewind de kloof tussen rijk en arm weer toenamGa naar voetnoot14. Met diezelfde sociale bekommernis voor ogen verbindt de Egyptische overheid zich ertoe alle afgestudeerden van het hoger onderwijs - jaarlijks 50.000 - een arbeidsplaats te bezorgen, als zij die niet elders kunnen bemachtigen. Tewerkstelling dus als middel om sociale onrust gebeurlijk te bekampen. Momenteel werkt 50% van de actieve bevolking in de publieke sector (industrie én overheidsdienst) en, volgens gegevens van het ministerie van tewerkstelling, verrichten slechts twee op drie bedienden nuttig werkGa naar voetnoot15. Zo biedt de Egyptische regering ook subsidies aan producenten van basisgoederen. Een maatregel die zijn sociaal objectief niet steeds waar maakt, omdat corrupte tussenpersonen in grote hoeveelheid gesubsidieerde goederen aankopen om die dan voor hogere prijzen van de hand te doen; of omdat een groot deel van de overheidsgelden in handen komt van welgestelden en buitenlanders. Al slorpen deze subsidies ongeveer een vierde van het nationaal inkomen op en pleiten internationale organisaties reeds lang voor hun afschaffing, na de onlusten van januari 1977 (waarbij 80 doden vielen), zal geen enkele Egyptische regering het nog durven overwegen het systeem te hervormen. Een alternatief plan tot invoering van een rantsoeneringskaart verdween weer even snel in de ministeriële lade als het ontworpen werd. De publieke sector van de Egyptische industrie blijft nog relatief arbeidsintensief en er bestaat een grote graad van verbondenheid tussen diverse bedrijfstakken van deze sector. Egypte voert vooral kapitaalintensieve produkten in; met het oog op de overvloed aan arbeid en het tekort aan financiële middelen is dit beleid verantwoord te noemen. De buitenlandse handel kost Kaïro echter veel deviezen, omdat vooral wordt geïmporteerd uit landen met een vrije markteconomie, terwijl de uitvoer naar staten met een centraal geleide economie op compensatiebasis berust. In het voorbije decennium belemmerden de industriestaten ook steeds meer de invoer van zgn. gevoelige produkten (katoen), zodat het Egyptische aandeel in de totale wereldexport continu afnam. Bovendien bezit Egypte onvoldoende | |
[pagina 908]
| |
uitvoercapaciteit om tegelijk de import van voedingswaren en uitrustingsgoederen te bekostigen, en daarbij dan nog een deel van zijn omvangrijke buitenlandse schuld (nu 20 miljard dollar) af te betalen. Deze laatste groeit voortdurend aan, aangezien ieder jaar de binnenlandse bestedingen de waarde van het nationaal inkomen met een toenemend bedrag overtreffen. In 1979 kreeg het land leningen ten belope van 2,5 miljard dollar, waarvan één miljard van de VS, 600 miljoen van EEG-lidstaten, 300 miljoen van internationale organisaties, en 750 miljoen van de Arabische wereldGa naar voetnoot16. Bijkomende deviezen worden geleverd door het toerisme en de uitvoer van ruwe aardolie, de transfers van gastarbeiders, alsook de vrachtopbrengsten van de scheepvaart op het Suezkanaal. Wat de eerste bron betreft: in 1981 waren er twee miljoen toeristen, maar een steeds kleiner wordend gedeelte van die inkomsten komt aan de overheid toe, aangezien financiële en horeca-instellingen hun deviezen buiten de officiële markt om mogen wisselen. De toeristische industrie importeert trouwens zelf een groot aantal produkten, zodat deviezen ook weer even snel het land verlaten. In 1980 werkten naar schatting evenveel Egyptenaren in de rest van de Arabische wereld als het aantal toeristen dat hun land bezocht. Deze Arabische staten bereiken echter stilaan een nieuw stadium in hun industrieel ontwikkelingsproces; zij zullen allicht overgaan tot rationalisering en mechanisering van de produktie, zodat (misschien) een aantal gastarbeiders overbodig wordt. Een deel van deze buitenlandse werknemers laat in toenemende mate zijn familie overkomen; ook langs die zijde kunnen deviezentransfers dus inkrimpen. Wat tenslotte de aardolie betreft, volgens schattingen zouden de belangrijkste bronnen in het jaar 1990 totaal uitgeput zijn, al exploreert men momenteel wel nieuwe velden in de Rode Zee. In totaalperspectief beschouwd, vertoont de Egyptische economie alleszins het beeld van een toenemende buitenlandse afhankelijkheid. | |
OverbevolkingEgyptes meest prangende vraagstuk is dat van zijn overbevolking. Ieder jaar wordt er één miljoen kleine Egyptenaren geboren; zelfs met slechts twee kinderen per gezin zou de totale bevolking nog tot zeventig miljoen toenemen in het jaar 2000Ga naar voetnoot17. Ofschoon de officiële minimumleeftijd 16 is, | |
[pagina 909]
| |
huwen op het platteland jongeren van nauwelijks 13. Pas na de geboorte van zeven kinderen gaan voor de Egyptische fellah economische motieven doorwegen in de gewenste gezinsgrootte. Als gevolg hiervan volstaat de beschikbare oppervlakte niet langer om de bevolkingsaangroei op te vangen - in Kaïro leven 142.000 mensen per km2 - terwijl de landrenten astronomische hoogten bereiken. Een project voor gezinsplanning, gespreid over tien jaar, mislukte, zodat de overheid thans toegeeft dat alleen emigratie het overbevolkingsprobleem kan oplossen. Egypte lijkt zich dus te bevinden in een duivelse economische kringloop: de bevolkingsexplosie leidt tot inflatie en werkloosheid, veroorzaakt tevens een noodzakelijke verhoging van de invoer, die de overheid gedeeltelijk moet subsidiëren. Haar begrotingstekort neemt hierdoor toe; waardevolle deviezen én dito arbeidskrachten verlaten het land. Het binnenlandse aanbod volstaat dan niet meer om de toegenomen vraag te voldoen en de cyclus kan herbeginnen. | |
Democratie?Een economisch liberaler systeem veronderstelt een zekere politieke vrijheid. Daarom probeerde Sadat van 1977 af een democratisch experiment door te voeren: binnen de Arabisch Socialistische Unie mochten drie politieke fracties worden opgericht, die op binnenlands vlak van mening mochten verschillen met de regeringspolitiek, maar inzake buitenlands- en defensiebeleid identieke opvattingen dienen te huldigen. In 1981 bezet Sadats Nationaal Democratische Partij in de Volksvergadering 350 van de 392 zetels. Links van het centrum staat de Socialistische Partij (30 zetels), die opkomt voor meer verstaatsing van het economisch leven en zich bovendien zowel tegen de open-deurpolitiek als tegen de normalisering van de betrekkingen met Israël kant. Rechts van het centrum bevindt zich de Liberale Partij (2 zetels), die op economisch vlak het vrij initiatief verder wenst aan te moedigen. Verboden blijft de Communistische Partij, alsook religieuze groeperingen die de organisatie van de samenleving op islamitische basis bepleiten. De eigenlijke macht wordt uitgeoefend door Sadats regering, die niet langer bestaat uit legerofficieren, maar uit middenstanders en industriëlen; zij houdt de voornaamste media in handen en beheert de kanalen waarlangs staatsgeld wordt verstrekt. Met de partijvorming wenst de president vanzelfsprekend de politieke steun af te kopen van bepaalde groepen binnen de Egyptische bourgeoisie, terwijl de jaarlijkse referenda moeten bevestigen dat ‘het volk’ zijn beleid goedkeurt. Ook op privaatrechtelijk vlak streeft Sadat naar meer tolerantie in de | |
[pagina 910]
| |
samenleving. Hij gaat er prat op dat onder zijn bewind niemand meer willekeurig kan worden gearresteerd: ‘een maatschappij die de waardigheid van een persoon aantast mag niet langer bestaan’Ga naar voetnoot18. Pas een maand voor zijn dood (september 1981) pakt de staatsveiligheidsdienst meer dan 1.500 opposanten van het regime op, terwijl een aantal kranten verschijningsverbod krijgt. Dat de president niettemin de reële aanhang van de oppositie onderschatte, blijkt uit zijn laatste interview: ‘Zo erg was het nog niet. Noch de stabiliteit van de staat, noch het regime was op enigerlei wijze bedreigd. Nooit of nooit’Ga naar voetnoot19. Blijkbaar vergat hij dat niet later dan november 1978 de voltallige Volksvergadering zich zeer kritisch had uitgelaten over zijn buitenlands beleid. ‘Egyptenaren zijn geen Arabieren, doch zij kunnen niet voorbijgaan aan de Arabische component in hun cultuur’Ga naar voetnoot20. | |
Vrede met IsraëlIn een land dat voortdurend in allerlei militaire confrontaties gewikkeld is, wensen buitenlandse investeerders hun kapitaal niet te beleggen. Opdat de open-deur-politiek zou slagen, ziet Egypte zich dus genoodzaakt een bilateraal vredesverdrag met Israël te ondertekenen. Sadats vredesbeleid staat m.a.w. helemaal niet los van zijn economische politiek, zoals sommige van zijn interne tegenstanders blijven beweren (zo o.m. M. Heikal in een interview in Knack van 31.3.1982). Dat Sadat echter met zijn ‘Infitah’-beleid zowel als met zijn toenaderingspolitiek tot Tel Aviv de religieuze leiding voor het hoofd stoot, is duidelijk. In de traditioneel-islamitische gemeenschap behoort nl. alle eigendom toe aan de Allerhoogste, en omdat het economisch leven dient te worden georganiseerd in functie van nietwereldlijke belangen, mag men b.v. op schulden geen interest heffen. En al voorziet de Koran niet de instelling van een bepaald sociaal-politiek regime, toch moeten alle moslims leven volgens de principes van de Sha'aria. In zo'n samenleving worden joden en christenen hoogstens geduld, niet aanvaard. Wel poogt Sadat in 1980 de wetgeving een islamitische basis te verschaffen (m.b.t. adoptie- en erfenisrecht), maar dit beperkt initiatief weegt uiteindelijk niet op tegen de verwestersing van de | |
[pagina 911]
| |
Egyptische samenleving onder zijn bewind, in de hand gewerkt door de politiek-economische liberalisering en door de aanwezigheid van buitenlanders, alsook van een zich snel verrijkende ‘lompenbourgeoisie’ die het westers cultuurpatroon imiteert. Sadats verzoenende houding t.o.v. de Kopten én t.o.v. de zionistische staat werd hem door deze extremistische moslimbroederschappen verder zeer kwalijk genomen. | |
BesluitIn mei 1978 formuleerde president Sadat als drie essentiële taken voor zijn regering: de bevordering van een gezonde democratische ontwikkeling, de hervorming van de Egyptische economie, en de realisatie van een rechtvaardige vrede in het Nabije OostenGa naar voetnoot21. Van deze doelstellingen werd weinig concreets verwezenlijkt. Terwijl hij er voordien in slaagde rivaliserende fracties tegen elkaar uit te spelen, bouwde Sadat in de twee laatste jaren van zijn bewind een brug tussen de progressief-Nassergezinde oppositie, de islamitische tegenkrachten en de radicale officieren binnen het leger, die samen een breed Nationaal Front stichtten, dat zich zowel tegen zijn economisch, als tegen zijn buitenlands beleid verzette. Al sorteerde de open-deur-politiek weinig rechtstreeks effect, heel wat Egyptische ondernemers voelden zich bedreigd: niet bestand tegen buitenlandse concurrentie, kwamen hun bedrijven in gevaar. Aangezien de ingevoerde westerse goederen niet beantwoordden aan de reële behoeften van de meerderheid van de Egyptenaren, leidde deze ongelijke handel tenslotte ook tot verbittering onder het volk. Wie de jongste jaren het land bezocht, zal het met mij eens zijn dat het gros van de Egyptische bevolking duidelijk niet overdadig genoot van Sadats moderniseringspolitiek en daarom, met recht, meermalen collectief zijn ontevredenheid uitte. Het lijkt er al bij al sterk op, dat zowel Nasser als Sadat (overigens ook andere Arabische leiders) slechts politiek konden overleven dank zij het conflict met Israël. Pas na maart 1979 wordt de Egyptische bevolking zich nl. intenser bewust van de ongunstige economische situatie. Bovendien, het vredesverdrag wierp blijkbaar niet de verwachte economische vruchten af. Een dergelijke verwachting onder het volk te hebben gewekt, is Sadats misschien meest fatale misrekening geweest. Temeer daar in de voorgaande jaren het telkens zo werd voorgesteld alsof het heil voor Egypte alleen bestond in de creatie van een solidair Arabisch front. Dat hun land sedert juni 1967 ongeveer 40 miljard dollar verloor, waarvan slechts ongeveer 1/10 door de Arabische staten werd vergoed, kregen de Egyptenaren wijselijk niet te horen. President Sadat was tegelijkertijd de man van het verleden en van de toe- | |
[pagina 912]
| |
komst. Van de toekomst, omdat hij als allereerste de strakke Arabische denkschema's doorbrak en opkwam voor het vreedzaam naast elkaar leven van de volkeren in het Nabije Oosten. Van het verleden, omdat hij uitging van al te idealistische en naïeve denkbeelden, die hem deden besluiten dat iedere derde partij automatisch de Egyptische belangen behartigde. Nu ziet de realiteit van de internationale betrekkingen er toch wel anders uit. Buitenlandse investeerders b.v. denken alleen aan persoonlijke verrijking en negeren elk ontwikkelingsland dat hùn voorwaarden niet wenst te aanvaarden. De Arabische boycot, in maart 1979, maakte dat westerse ondernemers en financiële instellingen nog wantrouwiger gingen staan tegenover Sadats open-deur-politiek. Toen Saoedi-Arabië zich uit de ‘Arabische Industriële Organisatie’ terugtrok, verloren meteen ook alle westerse bedrijven hun belangstelling voor de Egyptische defensieïndustrie. Men stelde zelfs vast dat Egyptische banken gemiddeld 30 tot 50% van hun fondsen gewoon naar de hoofdzetel transfereerden... Eenzelfde egocentrisch-cynische visie kenmerkt het buitenlands beleid van staten. Zo was Israël nooit bereid het Palestijnse volk het recht op zelfbeschikking te verschaffen; wel offerde het de Sinaïwoestijn op, teneinde op deze manier de andere bezette gebieden definitief te kunnen annexeren. De VS van hun kant beschouwen het Nabije Oosten als inzet van een mogelijke confrontatie tussen de supermachten, en houden het derhalve niet voor wenselijk hun belangrijkste bondgenoot ernstig de diplomatieke les te spellen. Omdat dus noch Israël, noch de VS een teken van goede wil leverden, dat de Arabische wereld en de gewone Egyptenaar ervan had kunnen overtuigen dat Sadat ook de Palestijnse zaak verdedigde, kreeg hij helemaal alleen de wrok van de Arabische landen én het misnoegen van zijn eigen onderdanen te trotseren. Om een laatste keer uit zijn autobiografie te citeren: ‘Elke stap die ik heb ondernomen in al die jaren was ten bate van Egypte en was gericht op het dienen van de zaak van recht, vrijheid en vrede. Dit is het beeld dat ik sinds mijn jeugd van mijzelf heb gehad. Nu dit tafereel van mijn leven aan mijn ogen voorbijtrekt, vraag ik mij af: kan ik inderdaad beweren dat dit beeld, dat feitelijk dat van Egypte is, ook werkelijk zo is geweest?’Ga naar voetnoot22. Aan het begin van de 16e eeuw schreef Machiavelli dat diegene die macht uitoefent, voor twee dingen bang moet zijn: voor binnenlands gevaar van | |
[pagina 913]
| |
de kant van zijn onderdanen, en voor buitenlands gevaar, van de kant van vreemde mogendheden. Waar hij zich tegen dit laatste kan verdedigen met een goed leger en goede bondgenoten, moet hij er tegelijkertijd voor waken dat zijn onderdanen zelf niet in het geheim tegen hem samenzweren. ‘Hiertegen wapent hij zich voldoende door te vermijden dat hij gehaat of veracht wordt en door te zorgen dat het volk steeds tevreden over hem blijft’Ga naar voetnoot23. Omdat het Westen president Sadat onvoldoende steunde bij zijn aanpak van de gigantische economische vraagstukken waarvoor Egypte zich geplaatst zag, is de coalitie tussen buitenlandse en binnenlandse oppositie hem fataal geworden. |
|