Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 873]
| |||||||||||||||
Streven
| |||||||||||||||
[pagina 875]
| |||||||||||||||
De Frankfurter Schule en de Judenfrage
| |||||||||||||||
[pagina 876]
| |||||||||||||||
de laatste jaren niet voorbij kan gaan aan een studie van het verleden van de kritische theorie. Anders lopen we het gevaar, opnieuw in een steriele bevestiging van de argumenten van de Verlichting te vervallen, of alles nog maar eens tot het simpele basis/bovenbouw-schema te reduceren. Want noch het burgerlijke humanisme noch het traditionele marxisme kunnen het weer oplevend racisme verklaren, laat staan effectief bestrijden. | |||||||||||||||
Het fascisme in de structuren van maatschappij en individuHoewel de oorsprong van het Institut direct terug te voeren is op de bezorgdheid over het nieuwe antisemitisme in de Weimar Republiek, concentreerde zich de belangstelling om vanzelfsprekende redenen op het groeiende fascisme in Europa en, sinds het begin van de depressie, in Duitsland en Oostenrijk. Opvallend is daarbij dat het debat vooral binnen het Institut zelf gevoerd werd en er nauwelijks sprake was van een dialoog of polemiek met andere op het marxisme steunende analysen. Ernst Blochs Erbschaft dieser Zeit (1935) b.v. of Dimitroffs fascismetheorieën (1935) blijven onbesproken, Wilhelm Reichs Massenpsychologie des Faschismus (1933) krijgt een recensie van een halve bladzijde. Nog merkwaardiger is het, dat het ‘standaardwerk’ over het fascisme, geschreven door een van de leden van het Institut, Franz Neumanns Behemoth. The Structure and Practice of National Socialism (1945), in een aantal opzichten sterk afwijkt van de analyse van de meeste andere leden (Fromm, Marcuse, Pollock e.a.). Allen maakten een duidelijk onderscheid tussen racisme en antisemitisme enerzijds, en fascisme anderzijds, hoezeer rassentheorieën en -discriminatie ook deel uitmaken van de fascistische politiek. Allen verwierpen als ontoereikend en eenzijdig zowel de officiële stelling van de Komintern (het fascisme als uitdrukking van de meest agressieve sector van het financiekapitaal) als de veel genuanceerdere analyse van Trotski (o.m. over de rol van de fascistische massa's en de leiders) en de sterk anticommunistische verklaringen van de sociaal-democraten (fascisme als reactie op de communistische provocaties). Zij stelden dat het fascisme wegens zijn ingebouwde irrationalisme geen eigenlijke ‘politieke theorie’ bezat én dat een militaire overwinning van buitenaf, zonder een bewuste politieke praxis binnen de fascistische staat, onvoldoende zou zijn om deze beweging effectief uit te schakelen. Maar in tegenstelling tot de anderen
| |||||||||||||||
[pagina 877]
| |||||||||||||||
Daartegenover stond dan o.m. het belangrijke essay van Marcuse, Der Kampf gegen den Liberalismus in der totalitären StaatsauffassungGa naar voetnoot4, waarin hij stelde dat het fascisme zich organisch uit het burgerlijke liberalisme ontwikkeld had. Marcuse onderscheidde vier kernelementen van het fascisme: ‘populair universalisme’ (Volk), irrationeel organicisme (Gemeinschaft), ‘heroïsch realisme’ en politiek existentialisme. Hoewel het fascisme openlijk het liberalisme bestreed, zaten die elementen volgens Marcuse diep in dat liberalisme verankerd. In het fascisme blijven de economische fundamenten van het liberalisme bewaard, maar de tegenstellingen wijzen op krachten die potentieel zowel het fascisme als het liberalisme kunnen overstijgen. Het Institut analyseerde het nationaal-socialisme dan verder als het meest extreme voorbeeld van een algemene ontwikkeling naar irrationele dominantie in het Westen. Hoewel dit pas mogelijk werd door de ontwikkeling van het kapitalistisch stelsel, kan men toch niet langer (zoals Neumann nog deed) de economische basis als de kern beschouwen. De technologische rationalisering is een ‘institutionele kracht’ geworden en instrumenteel rationalisme werd een culturele imperatief. Daarom moeten ook de psycho-sociale mechanismen van gehoorzaamheid en de bronnen van het geweld worden onderzocht (Fromm). Het kapitalistisch stelsel was erin geslaagd, de nog door Marx voorspelde ineenstorting te vermijden. Daardoor zijn de kansen op verandering veel kleiner geworden, omdat het nog moeilijker zal zijn de dieper liggende oorzaken van het fascisme te overwinnen. Vandaar kan men ook hun toenemende belangstelling verklaren | |||||||||||||||
[pagina 878]
| |||||||||||||||
voor de analyse van de Amerikaanse maatschappij, die zonder openlijk fascisme dezelfde totalitaire heerschappij scheen na te streven. | |||||||||||||||
De autoritaire persoonlijkheidIn zijn inaugurale rede als directeur van het Institut (1931) had Max Horkheimer een psycho-sociale studie aangekondigd over de houdingen van arbeiders en bedienden in het Rijnland. Deze studie, onder leiding van Erich Fromm, werkte met vragenlijsten die dan als ‘antwoorden van psycho-analytische cliënten’ geïnterpreteerd werden. Het resultaat van dit onderzoek was veelzeggend: ondanks het succes van de vakbonden en de communistische en socialistische partijen in die periode (1931-1932) kwam men tot de conclusie dat 10% van de ondervraagde werknemers volledig naar het fascisme neigden, dat 15% als resoluut anti-autoritair geklasseerd konden worden, terwijl de overige 75% ambivalent bleven. De resultaten waren zo schokkend, dat het Institut toen al praktische maatregelen trof voor een vlugge emigratie van de medewerkers, de fondsen en de bibliotheek. De vakbonds- en partijleiders legden de gegevens naast zich neer. Tijdens de eerste emigratiejaren werkte het Institut aan de Studien über Autorität und Familie (1936). Max Horkheimer was verantwoordelijk voor de coördinatie van de theoretische bijdragen, Erich Fromm nam de leiding van de empirische studies op zich, waarbij hij gebruik maakte van de methoden van het vorige onderzoek, en Leo Loewenthal overzag de bijdragen over aanverwante problemen. Zonder te pogen deze omvangrijke studie hier samen te vatten, kunnen we er toch een paar belangrijke punten uit opsommen. Hoewel de band tussen de economische basis en de culturele bovenbouw bevestigd blijft, wordt hier, in tegenstelling tot vroegere studies van het Institut, veel meer de nadruk gelegd op de analyse van de culturele aspecten. Tegelijkertijd verwerpt men de louter psychologische, politieke of structurele analysen van de burgerlijke theoretici als te positivistisch of te idealistisch, in ieder geval ontoereikend. De reden voor het opnemen van het concept ‘Familie’ (gezin) lag voor de medewerkers voor de hand vanwege het belang van het gezin in het hele autoritaire socialisatieproces. Men constateerde bovendien een overgang van het gezag van de burgerlijke vader uit de vorige eeuw naar het gezag van de instellingen over het individu. Waar het gezag van de patriarchale vader nog enigszins voor kritiek vatbaar was geweest, stelde men vast, dat de instellingen buiten en boven elke efficiënte vorm van kritiek komen te staan. In tegenstelling tot het positivistische optimisme van de vooruitgang | |||||||||||||||
[pagina 879]
| |||||||||||||||
moet men nu constateren, dat de individuele vrijheid er ondanks alle ideologische verklaringen van het tegendeel sterk op achteruitgegaan was. In deze omstandigheden moet de rol van het gezin dialectisch worden gezien: het is zowel systeem-bevestigend (het geeft de heersende waarden en vooroordelen door) als potentieel systeemkritisch (het bewaart bepaalde waarden tegen de ontwikkeling van de moderne maatschappij in). In de 20e eeuw merkt men een steeds duidelijker evolutie naar de systeembevestigende functie van het gezin, hoewel het Institut nooit de radicale kritiek van een Wilhelm Reich tegen deze instelling zou bijtreden. Binnen het gezin spelen de vrouwen een overwegend conservatieve rol: de kinderen leren er van hun moeder te gehoorzamen aan ‘het gezag’, en dit ondanks het feit dat de traditionele matriarchale ethiek van warmte, wederzijdse aanvaarding en liefde ook wel eens mogelijkheden voor een alternatieve orde zou kunnen aanreiken. Deze visie op de rol van de vrouw vinden we onder meer terug in de matriarchaatsstudies van FrommGa naar voetnoot5 en de veel latere ‘feministisch-socialistische’ theorieën van Herbert MarcuseGa naar voetnoot6. Dit socialiseren van ‘het gezag’ houdt eveneens alle vooroordelen in op het gebied van ras en cultuur. Zonder een verandering van deze toestand zal men dan ook de strijd tegen de autoritaire, racistische en discriminerende orde nooit kunnen winnen. | |||||||||||||||
Van Marx' Judenfrage naar ‘Elemente des Antisemitismus’Marx besloot zijn polemisch en al te vaak misverstane essay Zur Judenfrage (1845) met de woorden: ‘De maatschappelijke emancipatie van de Jood is de emancipatie van de maatschappij uit het Jodendom’Ga naar voetnoot7. Zijn sociologische en materialistische analyse van ‘het Joodse vraagstuk’ werd grotendeels door de leden van het Institut overgenomen, zoals blijkt uit hun geschriften en persoonlijke getuigenissen, ondanks het feit dat bijna alle medewerkers van Joodse afkomst waren en enkelen, onder wie Fromm, uit een orthodox en diep religieus milieu stamdenGa naar voetnoot8. Hun belangstelling | |||||||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||||||
voor rassendiscriminatie en antisemitisme kan daarom onmogelijk tot hun Jood-zijn teruggevoerd worden, maar is eerder een gevolg van hun studies van het fascisme, de autoritaire staat en het irrationalisme. In de tien jaargangen van het Zeitschrift für Sozialforschung vinden we slechts drie essays die expliciet problemen van racisme en antisemitisme behandelen, verder nog vier essays die zich gedeeltelijk met die problematiek bezighouden en verspreide passages in hun hele werk. Wel ligt het verschil tussen Marx' analyse en hun studies in het verrassende feit, dat dit antisemitisme honderd jaar na Marx' geschriften een onvermoed en willicht onvoorspelbaar brandmerk op ‘de Europese beschaving’ zou drukken. In 1943, dus toen de uitroeiing van de Europese Joden al volop aan de gang was, kreeg het Institut van het Jewish Labor Committee van de officiële vakbonden de opdracht, de graad van antisemitisme onder de Amerikaanse arbeiders te onderzoeken. Dit onderzoek duurde twee jaar en werd, opnieuw, met vragenlijsten doorgevoerd. Het resultaat was nog schokkender dan de bevindingen over de houding van de Duitse arbeiders in 1931-32: 50% van de ondervraagde Amerikaanse werknemers leden aan een of andere vorm van antisemitisme, en dit in een periode waarin diezelfde arbeiders in het Amerikaanse leger tegen het antisemitische nationaal-socialisme gingen vechten. Om tactische redenen werden de resultaten van dit onderzoek dan ook nooit gepubliceerd. Naast deze specifieke studie werkte het Institut ook nog aan de Studies in Prejudice en het klassiek geworden The authoritarian PersonalityGa naar voetnoot9. Voor het begrijpen van de theoretische achtergrond is het belangrijk, het essay van Horkheimer, Die Juden und EuropaGa naar voetnoot10 door te nemen. In deze verhandeling uit 1939 valt eerst en vooral op, dat bijna twee derde van de tekst (pp. 115-129) met geen woord over ‘de Joden’ rept, maar een briljante analyse brengt van de voornaamste kenmerken van het fascisme, waarin onder meer aangetoond wordt, dat de anonieme dwang van ‘het systeem’, waaraan ook de heersende klasse onderworpen was, in deze nieuwe orde zonder omwegen door de sterkste fractie van deze klasse uitgeoefend wordt. Horkheimer spreekt van een liberalistisch interludium, dat met de opkomst van het fascisme is uitgespeeld. Vroeger konden de massa's met geweld in de manufactuur gedreven worden, nu vonden ze hun bestaansreden als militanten in de vele totalitaire organisaties of ze zochten troost | |||||||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||||||
voor hun uitgebuit en geatomiseerd leven in het geloof in Leider en Gemeenschap: ‘Het geloof leeft daarvan, dat er weer regelmatig werk is. Iedereen weet wat hij te doen heeft en hoe de volgende dag er ongeveer zal uitzien. Men is geen bedelaar meer en, als er oorlog is, sterft men niet alleen’. Het is binnen deze nieuwe homogeneïteit dat men de functie van de Joden moet verklaren. De emancipatie van de Joden in Europa was een gevolg van de Franse Revolutie, niet echter, zoals de geschiedenisboeken het voorstelden, als het resultaat van de grote ideeën van gelijkheid en vrijheid, maar als een deel van de prijs die de burgerij bereid was te betalen om haar reële machtspositie te behouden. Als de situatie echter verandert, valt ook de behoefte aan politieke democratie, mensenrechten en andere humane instellingen weg, en is er geen plaats meer voor de tolerantie van minderheidsgroepen. En waar het vóór-fascistische kapitalisme in feite over het nut en de nutteloosheid van ‘anonieme’ mensen (zonder specifieke rassenkenmerken) beschikte, heeft de nieuwe elite wel oog voor de verschillen. Het oude systeem ‘deed de personen de eer aan, ze te ignoreren. Inzover was het menselijk in zijn onmenselijkheid’. In het fascisme worden de Joden als groep met het circulatieproces geïdentificeerd en moeten ze daaruit verdwijnen. Maar ook de emigratie wordt een deel van de strategie: de nieuw aangekomenen maken het de gearriveerde Joden in het buitenland moeilijk en accentueren nog maar eens het onderscheid met de meerderheid van de bevolking, wat dan weer het racisme in het ‘gastland’ versterkt. Naast de emigranten zijn er de Joden die in Duitsland gebleven zijn, en die worden in het lompenproletariaat gedreven (Horkheimers artikel verscheen vóór de uitroeiingspolitiek begon, L.A.), waardoor ze alle potentiële steun van andere groepen verliezen, omdat er nu eenmaal ‘altijd armen moeten zijn’. Juist omdat deze toestand een gevolg is van het liberale denken en handelen van de 19e eeuw, kan men zich op die basis niet tegen het antisemitisme weren. En ook een wereldoorlog zal het lot van de Joden in Europa niet verbeteren, integendeel. Binnen het fascistische kamp zal het antisemitisme zijn rol spelen, zolang er Joden overblijven, mede als intimidatiemiddel voor anderen die aan verzet zouden denken. En van het buitenland moet men weinig begrip verwachten: het racisme van de fascisten is de minste zorg van de massa's en de heersende klassen. Is er dan volgens Horkheimer nog een oplossing? Alleen als we er in slagen, de nostalgie naar de vóór-fascistische maatschappij te onderdrukken en inzien dat de humanitaire beloften van de liberale periode in feite beperkt waren tot kleine geprivilegieerde landen en groepen. Alleen door | |||||||||||||||
[pagina 882]
| |||||||||||||||
een radicale afkeer van absolute systemen die zichzelf tot God uitroepen, is er nog hoop, ooit een maatschappij op te bouwen waarin geen enkel mens meer minderwaardig en ellendig is ‘louter door de maatschappelijke structuur’. Deze utopie noemt hij een ‘onnatuurlijk einde van de bestaande toestand, maar ook het enige dat als voorbereiding op een beter leven in aanmerking komt’. Tussen Die Juden und Europa en het hoofdstuk ‘Elemente des Antisemitismus’ uit Dialektik der Aufklärung (1944)Ga naar voetnoot11, waarin dezelfde problematiek opnieuw opgenomen wordt, staat het Research Project on Anti-Semitism, waarvan de samenvatting in de laatste jaargang van het nu Engelstalige Studies in Philosophy and Social Science verscheenGa naar voetnoot12. Ook hier verwierpen de leden van het Institut de verklaring van het antisemitisme als een ‘ongelukkige terugval in de donkere tijden’ of als een anachronisme in de moderne maatschappij. Ze wezen ook op een verborgen racisme, dat er b.v. voor terugschrikt ook negatieve aspecten van minderheidsgroepen uit te spreken, en vonden dat het belangrijker is ‘de briefwisseling van Voltaire en andere Verlichtingsfilosofen’ te analyseren dan de rabiate speeches van een Julius Streicher. Ook hier blijft de Frankfurter Schule trouw aan haar methode, het verleden te bestuderen om de toekomst te verbeteren. Het project onderzoekt hedendaagse theorieën over het antisemitisme en geeft dan een socio-psychologische analyse van de vervolging van minderheden en ketters in Europa, vanaf de Eerste Kruistocht tot de Eerste Wereldoorlog. Daarop volgt de studie van het antisemitisme in de grote filosofische stromingen sinds de 18e eeuw. Een vierde hoofdstuk behandelt negen typen van ‘antisemiet’ (waaronder ook de uitgesproken ‘Jodenvriend’ gerekend wordt). Hoofdstuk V, ‘De Joden in de maatschappij’, is uiteraard het meest controversiële, omdat hier ingegaan wordt op een aantal ‘Joodse karaktertrekken’ die in het woordenboek van elke antisemiet kunnen staan, maar die hier socio-historisch verklaard worden in plaats van zonder meer ontkend. Dit project is een model voor elke ernstige aanpak van racisme en discriminatie, omdat het geen enkel aspect verwaarloost en geen enkel taboe uit de weg gaat. | |||||||||||||||
[pagina 883]
| |||||||||||||||
De analyse in ‘Elemente des Antisemitismus’ is meer theorethisch en cultuurhistorisch opgevat, in het algemene kader van de studie van de Verlichting en haar gevolgen. Dit 41 bladzijden lange hoofdstuk kan moeilijk samengevat worden, maar we kunnen er de volgende punten ter discussie uit aanhalen:
In een andere vorm komen de meeste van deze punten inhoudelijk overeen met de analyse van Marx in Zur Judenfrage. Tussen 1845 en 1945 liggen echter de ontwikkeling van het laatkapitalisme, het succes van het fascisme en de Holocaust. Op grond van deze ervaringen moet de analyse noodzakelijk doorgedreven en uitgebreid worden.
| |||||||||||||||
[pagina 884]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Is er nog hoop na de Frankfurter Schule?Zolang de vijand overzichtelijk blijft, kan men nog hopen hem op langere of kortere termijn te verslaan. Zo zag Wilhelm Reich de grondoorzaak van racisme en antisemitisme in de seksuele kleinburgermoraal en het pa- | |||||||||||||||
[pagina 885]
| |||||||||||||||
triarchale gezin, en dan lijkt de oplossing in een ‘seksuele economie’ te liggen, die de fundamenten van deze onverdraagzaamheid en rassenhaat zou uitschakelen. Anderen reduceren dit racisme tot een bijprodukt van het fascisme, dat zelf een verhoogde vorm van het monopoliekapitalisme is, en ook hier wordt de strategie duidelijk, tenminste in principe. Men kan dit racisme ook uit de onwetendheid van de massa's verklaren, waarbij een voorlichtingscampagne over bijvoorbeeld ‘onze Joodse en Arabische broeders’ de oorzaken van discriminatie en vervolging zou wegnemen. Als men echter, met de medewerkers van het Institut für Sozialforschung, aanneemt dat de oorzaken uiteindelijk in het systeem zelf liggen dat ooit eens de Joden en andere minderheden de wettelijke en sociale gelijkheid heeft aangeboden, dat de slavernij heeft afgeschaft en alle rassendiscriminatie in theorie veroordeelt, een systeem dat zich uitspreekt in de Verklaring van de Mensenrechten en het handvest van de Verenigde Naties, dan wordt het heel moeilijk, het antisemitisme en andere vormen van rassenhaat te bestrijden. De volgende werkhypothesen proberen, op grond van de inzichten van de kritische theorie, een alternatieve strategie te schetsen:
| |||||||||||||||
[pagina 886]
| |||||||||||||||
|
|