Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 832]
| |
Hector Plancquaert, Daensistisch politicus en journalist
| |
[pagina 833]
| |
partijprogramma van de Katholieke Unie van België, die het als regeringspartij systematisch kon verwezenlijken. Toch is het laatste woord over het daensisme nog lang niet gezegd. Over de invloed en draagwijdte van deze beweging in b.v. het Waasland, het Leuvense of in Limburg is nog geen ernstige studie gemaakt. De rol van vele prominenten - naast en na de gebroeders Daens - is nog niet volledig onderzocht. Een beschrijving van het optreden en de ideeën van Hector Planquaert (Wortegem 1863 - Outer 1953) kan bijgevolg bijdragen tot een juister en vollediger beeld van de bewegingGa naar voetnoot1. | |
Wegbereider van daensismeHector Plancquaert was de zoon van de katholieke burgemeester van Wortegem Marcellinus Plancquaert, politicus en geneesheer. De familie Plancquaert was Vlaams en katholiek; financieel kon ze het zich veroorloven haar kinderen secundair en hoger onderwijs te laten volgen. Hector zelf deed twee jaar Leuven, maar stopte zijn studie zonder een diploma te behalen. In 1898 promoveerde hij echter tot doctor in de rechten voor de Centrale Examencommissie te Brussel. Zijn familiale en financiële onafhankelijkheid - hij is nooit getrouwd geweest en was tot 1920 vrij van geldzorgen - gaf hem een grotere bewegingsvrijheid en veel vrije tijd. De culturele en sociale ellende van het Vlaamse volk en de laksheid van zijn parlementariërs om de belangen van de mensen echt te verdedigen, dreven Plancquaert tot de politiek. Toen op 11 mei 1889 het wetsvoorstel Coremans op het taalgebruik in rechtszaken slechts onder een afgezwakte vorm door het parlement werd aangenomen, stelde Plancquaert op de Landdag te Kortrijk op 18 augustus 1889 voor om bij de verkiezingen van juni 1890 zowel te Aalst als te Dendermonde nieuwe, betrouwbare Vlaamse kandidaten voor te dragenGa naar voetnoot2. In mei 1893, bij een tussentijdse provinciale verkiezing in het kanton Waarschoot, stelde hij zichzelf kandidaat tegen de vlaamsvijandige katholieke advokaat A. DutryGa naar voetnoot3. Het was een gewaagde onderneming, want omstreeks 1890 mochten ondanks het verruimd cijnskiesrecht de meeste kleine middenstanders, boeren en arbeiders niet stemmen, maar bovendien beschouwde de clerus de | |
[pagina 834]
| |
eenheid van de Katholieke Partij als prioritair. De katholiek-liberale Schooloorlog was nog maar net voorbij; de positie van de Katholieke Partij, die sedert 1884 de volstrekte meerderheid had in het parlement, mocht niet worden ondergraven. Katholieken die iets wilden veranderen, moesten dus, zo ze met de clerus niet in conflict wilden komen, proberen te infiltreren in de conservatieve Katholieke Partij. Dat bracht veel ontgoocheling en verbittering mee. Ook omdat het opkomen op gemeenschappelijke lijsten met conservatieven betekende dat de progressieven hun aanvankelijke eisen fel moesten afzwakken. Plancquaert maakte echter een onderscheid tussen godsdienst en politiek, en bewees dat een dissidente lijst tegen de Katholieke Partij lonend kon zijnGa naar voetnoot4. Hij werd te Waarschoot weliswaar niet verkozen, maar hij had steun gekregen van democratische Vlaamsgezinden uit Oost- en West-Vlaanderen, uit Brabant en Antwerpen en de katholieke pers had stelling moeten nemen in deze netelige aangelegenheid. Bovendien waren, zoals L. Wils heeft aangetoond, omstreeks 1890 in Vlaanderen de Vlaamsgezinde democratische kernen zozeer verweven met de katholieke democratische kernen, dat de christen-democratie hieruit kon worden geboren. Zowel L. WilsGa naar voetnoot5 als K. Van IsackerGa naar voetnoot6 komen bijgevolg tot de nagenoeg eensluidende conclusie, dat Plancquaert door deze dissidente kandidaatstelling de daensistische beweging rechtstreeks heeft voorbereid. In april 1893 was te Okegem bij Ninove de Christene Volkspartij gesticht door een groep Zuidvlaamse democraten die hun ideeën propageerden in het weekblad Klokke RoelandGa naar voetnoot7 en daarom de Roelanders werden genoemd, en drukker-uitgever Pieter Daens uit Aalst. Pieter betrok zijn broer, priester Adolf Daens (1839-1907), bij het initiatief; hem werd gevraagd in te staan voor het vormelijk aspect van het partijprogramma dat in gemeenschappelijk overleg tot stand was gekomen. Aanvankelijk was het de stichters van de Volkspartij niet te doen om een scheurlijst. Nog in de zomer van 1894 kwam Pieter Daens ervoor uit dat hij in de Katholieke Partij wilde blijven, maar ze van binnenuit - o.a. door een democratische poll - wilde hervormenGa naar voetnoot8. Maar in de nazomer van 1894, | |
[pagina 835]
| |
bij gelegenheid van de parlementsverkiezingen van 14 oktober, bleek deze droom niet meer haalbaar. De compromisloze katholieke conservatieve staatsman Charles Woeste (1837-1922), voorzitter van de in 1884 als Fédération des Cercles catholiques et des Associations conservatrices gebundelde Katholieke Partij, wees in het arrondissement Aalst elke redelijke overeenkomst met de democraten af. Met het optreden van Plancquaert voor ogen, die te Waarschoot een precedent had geschapen, bleek nu ook Aalst tenslotte bereid tot de rebellie. | |
Van Christene naar Vlaamsch-Christene VolkspartijPlancquaert behoorde niet tot de stichters van de Christene Volkspartij en heeft ook niet direct meegewerkt aan haar programma. Maar hij trad kort na de stichting toe, stelde zijn weekblad Het Recht in dienst van de nieuwe partij en hield talrijke meetings. Hij stond vierde op de lijst - na priester Daens, Aloïs De Backer en Prosper De Pelsmaeker - en hielp in niet geringe mate mee aan het succes dat de partij mocht oogsten op 14 oktober 1894. Nog in december van hetzelfde jaar stichtte Plancquaert daensistische kernen in de arrondissementen Gent en Eeklo. Met zijn streekgenoot Léonce du Castillon presteerde hij hetzelfde in de arrondissementen Oudenaarde en Kortrijk. Ook bij het ontstaan van het daensisme in het Antwerpse was Plancquaert rechtstreeks betrokken. Op 5 juli 1896 stelde hij zich kandidaat, zowel te Oostende, te Roeselare als te Kortrijk, maar overal werd hij verslagen. Niet het minst door de tegenkanting van de clerus. Ook zijn politieke stijl was een van de redenen van zijn electorale mislukkingen. Hij zag zijn opdracht groots, zette al zijn krachten in voor de verspreiding van de beweging als politieke partij en voor de opiniëring van het Vlaamse volk, maar had vrijwel geen aandeel in de oprichting en uitbouw van daensistische sociale en caritatieve organisaties. Doordat hij zich kandidaat stelde in talrijke kantons en arrondissementen, verspreidde hij de daensistische beweging snel over Oost- en West-Vlaanderen. Maar nergens nam hij de tijd om langzaam een brede en blijvende aanhang uit te bouwen. Zelf zag hij in de constante en hevige tegenwerking van katholieken en geestelijken in de jaren 90 de voornaamste struikelblok op weg naar het parlement. Antiklerikalisme werd weldra een wezenlijk kenmerk van zijn politiek imago en versterkte hem in zijn streven naar een autonome partij. Toen op initiatief van de Leuvense prelaat Mgr. De Harlez de Aalsterse en Brusselse daensisten eind 1896 tot de Belgische Volksbond toetraden - een belangrijke stap naar de reïntegratie van de daensisten in het katholieke | |
[pagina 836]
| |
kampGa naar voetnoot9 -, waren Plancquaert en De Backer en met hen de daensistische afdelingen van de arrondissementen Gent, Eeklo en Brugge niet bereid hun visie op de christen-democratische ontwikkeling te verlaten. Op 14 februari 1897 stichtte Plancquaert te Gent de Vlaams-Christene VolkspartijGa naar voetnoot10, die aan de daensistische beweging over heel Vlaanderen een organisatorische uitbouw, een leiding en overlegorganen gaf en die niet anders verstaan kon worden dan als een tegenhanger van de Belgische Volksbond. Op die manier geraakte de Christene Volkspartij van Aalst tussen twee vuren - lid van de Volksbond en lid van de Vlaamsch-Christene Volkspartij - en werd een keuze tussen beide onvermijdelijk. Op 19 september 1897 werd de Aalsterse Volkspartij uit de Volksbond gestoten. Wie het programma van Okegem 1893 vergelijkt met dat van de Vlaamsch-Christene Volkspartij, gepubliceerd in Het Recht van 1 mei 1898, stelt vast dat in dit laatste de doelstellingen nauwkeuriger uitgewerkt en omschreven zijn, maar ook dat de opstellers op enkele punten (kiesgebied, landbouw, belastingen) een stap verder gingen. Plancquaert streefde naar algemeen stemrecht vanaf 25 jaar en naar een evenredige vertegenwoordiging. Op landbouwgebied wilde hij afschaffing van de grondbelasting voor kleine landbouweigendommen. Hij pleitte voor vrijstelling van belasting op het levensnoodzakelijk inkomen en voor een klimmende belasting op de rest. Hij verzette zich ook tegen cumulatie van ambten en te hoge inkomens. Partijvoorzitter tot eind 1898 - daarna opgevolgd door priester Daens, die daarmee geëerd werd na de talrijke vernederingen die hij had moeten ondergaan - stelde Plancquaert de volgende jaren alles in het werk om de kloof met de conservatieven te bestendigen. Zijn meeslepend redenaarstalent, zijn durf, scherpe pen en organisatievermogen kwamen hem hierbij goed van pas. Herhaaldelijk stond hij op de daensistische lijst in Oost- en West-Vlaanderen, en Het Recht fungeerde er als draaischrijf van de daensistische beweging: het kondigde meetings aan, gaf verslag van vergaderingen en andere activiteiten. Via dit blad kon Plancquaert bovendien wekelijks zijn ideeën verspreiden, zijn gal uitspuwen en zijn vijanden hekelen. Hij schreef immers vaak ‘heet van de naald’. Hij was doordrongen van een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel, en zijn ontstuimig karakter joeg hem dadelijk in het harnas als hij iets wilde verdedigen waarin | |
[pagina 837]
| |
hij meende gelijk te hebben. Weinig diplomatisch en plooibaar, stelde hij tegenover arrogantie, onrecht en machtsmisbruik de scherpte van zijn woord. Maar hij besefte vaak niet dat hij daardoor zichzelf meer schaadde dan zijn belagers. Zijn gestook tegen de bisschoppen en de katholieke pers droeg er in belangrijke mate toe bij dat invloedrijke katholieke bladen als het Fondsenblad, Het Volk en La Patrie, die tot circa 1896 tegenover de daensisten een neutrale en afwachtende houding hadden aangenomen, zich tegen hen keerden. Vele progressieve Vlaamse mensen schrokken terug voor Plancquaerts nietsontziende artikelen, bleven in de Katholieke Partij of keerden erin terug. Het Recht werd na 1896 bekampt door heel de conservatieve en katholieke pers. Het werd vanop de preekstoel veroordeeld en geestelijken oefenden morele en materiële druk uit op de lezers en verkopersGa naar voetnoot11. Ook in eigen rangen was niet iedereen het steeds eens met Plancquaerts bitsige taal en argumenten. Hector Lebon uit Antwerpen nam in 1898 ontslag als ondervoorzitter van de Vlaamsch-Christene Volkspartij, omdat Plancquaert in Het Recht en Klokke Roeland een felle campagne gevoerd had tegen de Brusselse christen-democraten Renkin en Carton de WiartGa naar voetnoot12. De ruzie tussen Plancquaert en Léonce du Castillon, die in 1903 culmineerde in de uitsluiting van deze laatste uit de Volkspartij, is voor een flink stuk veroorzaakt door Plancquaerts felle en ondoordachte kritiek. Bovendien liet Plancquaert zich eerder leiden door tactische dan door ideologische overwegingen en naar gelang van de concrete situaties verdedigde hij vaak standpunten die hij achteraf nuanceerde of afwees. Zijn leidende rol in de Vlaamsch-Christene Volkspartij werd aldus gekenmerkt door ideologische conflicten en persoonlijke rivaliteit. In de kwestie van de electorale samenwerking met de linkerzijde zou dat leiden tot verdeeldheid onder de daensistische politici. Vóór 1899 maakte Plancquaert hiervan geen principiële kwestieGa naar voetnoot13; hij had contacten met liberalen en socialistenGa naar voetnoot14. Maar toen de partijleiding in 1899 erin slaagde een voor alle leden aanvaardbaar compromis te vinden - de daensistische partij zou in principe autonoom optreden, maar naargelang van de omstandigheden | |
[pagina 838]
| |
konden plaatselijke overeenkomsten worden afgeslotenGa naar voetnoot15 - argumenteerde Plancquaert dat hij coalities met conservatieve katholieken afwees en met socialisten tactisch niet wenselijk achtteGa naar voetnoot16. In 1904 echter sloot hij zelf in Dendermonde een verkiezingsakkoord met liberalen, in 1906 in Kortrijk met liberalen en socialisten, maar in het parlement geraakte hij niet. Ontgoocheld, wilde hij met de linkerzijde niet meer samenwerken. Toen Pieter Daens hem hierin niet wilde volgen, maakte Plancquaert er een principiële zaak vanGa naar voetnoot17. Immers, na de dood van A. De Backer (1904), F. Lambrechts (1906) en priester Daens (1907), ontstond in de partij een leemte die alleen door de persoonlijkheid van Plancquaert kon worden opgevuld. Pieter Daens was als leider minder overtuigend, maar als volksvertegenwoordiger en drager van de morele erfenis van zijn broer, stond hij Plancquaerts leiderschap in de weg. In september 1907 viel de partij uiteen in een daensistische en een plancquaertistische vleugelGa naar voetnoot18. Plancquaerts aanhang brokkelde echter langzaam af. Hij kon niet optornen tegen Pieter Daens die in 1908 als volksvertegenwoordiger werd herkozen. Toen in 1909 de verdeeldheid binnen de partij officieel werd opgeheven, had Plancquaert veel van zijn politiek elan verloren. Opnieuw kwam Plancquaert in conflict met Pieter Daens naar aanleiding van het wetsontwerp-Schollaert van 1911Ga naar voetnoot19. Plancquaert ging er niet mee akkoord dat Daens als volksvertegenwoordiger de krappe katholieke meerderheid in de Kamer steundeGa naar voetnoot20. Voor Plancquaert was de val van de rechtse hegemonie de meest directe doelstelling van elke democratische werking. Dat Plancquaert en zijn aanhangers het partijcongres voor hun hard standpunt konden winnen, maar hun woordvoerder in het parlement, Pieter Daens, niet konden overtuigen of dwingen zich bij de aanvaarde resolutie aan te sluiten, illustreert de verlammende werking die van deze dualiteit op de geloofwaardigheid van Plancquaert en van de hele daensistische beweging uitging. | |
[pagina 839]
| |
In 1912 stelde de katholiek Helleputte voor dat te Gent, Brugge en Kortrijk een daensistisch kandidaat op de katholieke lijst zou fungeren en dat de Volkspartij alleen te Aalst afzonderlijk zou strijden. Opnieuw wezen de plancquaertisten de verzoeningspoging afGa naar voetnoot21. Toen onder impuls van Remi Vanderschelden de daensistische beweging in 1913-14 een wederopleving tegemoet ging, werd Pieter Daens de ‘éminence grise’ en Plancquaert trad naar voren als de echte leider. Dank zij de totale inzet van enkele jongeren - de Jong-daensistenGa naar voetnoot22 - slaagde hij erin, de partij nieuw leven in te blazen en met 28% van de stemmen te Aalst bij de parlementsverkiezingen van 1914 kon ze zich naar buitenuit waar maken. Maar door de oorlog werd de nieuwe bloei van de beweging voortijdig afgebroken. | |
Oorlogs- en naoorlogsjarenTijdens de bezetting stopte Plancquaert met de publikatie van Het Recht en wachtte tot 1917 vooraleer opnieuw politieke verantwoordelijkheid op te nemen. Wel volgde hij de gebeurtenissen en de evolutie onder Vlaamsgezinden zeer nauwlettend, sprak zich eind 1915 in De Vlaamsche Stem, een activistisch dagblad dat in Nederland verscheen, uit voor een gelijke invloed van Walen en Vlamingen op de Belgische politiekGa naar voetnoot23, en hij drukte zijn bezorgdheid uit over de anti-Vlaamse haatcampagne in Belgisch-patriottische kringenGa naar voetnoot24. De Vlaams-activistische realisaties in de loop van 1916-17 (Vlaamse universiteit te Gent, bestuurlijke scheiding van Vlaanderen en Wallonië) haalden hem en andere daensisten in 1917 over tot een actieve inzet. Achteraf heeft hij twee redenen aangevoerd voor deze beslissende stap: het belang van Vlaanderen en zijn verantwoordelijkheidsgevoelGa naar voetnoot25. Plancquaert heeft het activisme geen nieuwe ideeën bijgebracht, maar hij vond er de weerspiegeling van zijn eigen radicale Vlaamse opvattingen in. Hij werd ondervoorzitter van de Tweede Raad van Vlaanderen en schepen | |
[pagina 840]
| |
van cultuur van Gent. Hij geloofde in de Duitse loyauteit tegenover Vlaanderen en noemde het een Vlaams belang dat Duitsland zo niet de oorlog won, dan toch een zo sterk mogelijke onderhandelingspositie verwierf op een eventuele vredesconferentie. In het belang van Vlaanderen ging hij, op de zitting van 28 maart 1918, ermee akkoord dat de naam België moest verdwijnen en hij verwierp categorisch een personele unie tussen Vlaanderen en WalloniëGa naar voetnoot26. Zijn opdracht in de Tweede Raad van Vlaanderen zag hij echter breder dan een Vlaams-Duitse relatie. Ook in oorlogstijd bleef het sociale aspect zijn aandacht trekken. De scheiding tussen de activist en de daensist Plancquaert was trouwens kunstmatig. Nooit heeft hij zich van de daensistische beweging verwijderd gevoeld en de daensisten hebben in hem steeds een van hun leiders erkend. Bij de dood van Pieter Daens in maart 1918 sprak hij een lijkrede uit: als daensistisch voorman op een ogenblik dat hij in de Tweede Raad van Vlaanderen als ondervoorzitter fungeerde. Met zijn toetreding tot het activisme verspeelde hij echter definitief de kans om nog een rol van betekenis te spelen in de Vlaamse en Belgische politiek. Hij werd door het Belgische gerecht ter dood veroordeeld en dus geschrapt als plaatsvervangend parlementslid voor de overleden Pieter Daens, verloor zijn persoonlijk bezit en werd gedurende 10 jaar buiten spel gezet in de na-oorlogse daensistische beweging. Van 1919 tot 1929 vertoefde Plancquaert in Duitsland, te Tettnang-Bodensee. Hij schreef toneelstukken in het Duits en het Nederlands, volgde nauwkeurig de politieke ontwikkeling in Duitsland en Vlaanderen en voerde een uitvoerige correspondentie met Remi VanderscheldenGa naar voetnoot27, die van 1924 tot 1930 Het Recht opnieuw uitgaf en af en toe een kolom voor hem openstelde. Maar hij stond niet langer midden in de strijd en weldra keek hij een beetje vreemd aan tegen de snelle evolutie die zich na de Eerste Wereldoorlog in België voltrok. Na zijn terugkeer uit Duitsland was hij bijgevolg eerder een vlag dan een leider. Zijn ideeën en woorden weken zo sterk af van de gangbare opvattingen en formuleringen in Vlaams-nationale milieus in het begin van de jaren 30, dat er onvermijdelijk wrijvingen en incidenten uit voort moesten vloeien. Vóór alles bleef hij zich een daensist noemen, pas op de tweede plaats een Vlaams-nationalist. Toen eind 1933 het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) werd opgericht, | |
[pagina 841]
| |
gingen Plancquaert en de daensistische volksvertegenwoordiger Van Opdenbosch in de dissidentie. Ze hadden vooral bezwaren tegen de autoritaire organisatie en tegen de wijze waarop het VNV naar voren trad. Bij Van Opdenbosch zouden niet alleen ideologische motieven hebben gespeeld, maar ook zijn bezorgdheid om in het parlement te blijvenGa naar voetnoot28. Hij zou Plancquaerts autoriteit hebben gebruikt om stemmen te winnen voor zijn dissidente lijst. Plancquaert van zijn kant was uit Duitsland teruggekeerd met een uitgesproken wantrouwen tegenover elke trend naar totalitarisme en fascisme. Bovendien geloofde hij dat de daensistische beweging nog een rol had te vervullen tijdens het interbellum en hij kon dus niet akkoord gaan met de oplossing van de daensistische afdelingen in het VNVGa naar voetnoot29. Hij zag de Vlaamsch-Nationale Demokratische Partij - een anti-VNV-lijst - als de voorzetting van de oorspronkelijke daensistische beweging. Hij pleitte voor ‘Vlaamsch-Nationalisme, Godsvrede en Volksgezag-Demokratie... tegen alle eigenmachtige fascistische stelsels’Ga naar voetnoot30. In het programma waarmee Van Opdenbosch en Plancquaert tussen 1933-36 hun actie voerden, ontbraken echter de traditionele daensistische sociale klemtonen. Hun succes was gering en Plancquaert had als politicus uitgediend.
Plancquaert heeft zijn leven lang geijverd voor een christen-democratische partij, onafhankelijk van de conservatieve katholieken. Het charisma van priester Daens en diens electoraal succes verhinderden echter deze radicalisering van bij het begin van de daensistische beweging, en ook na 1907 bleef het een moeizaam optornen tegen de gematigde politici in de beweging. Bovendien onderschatte Plancquaert de macht van conservatieven en klerikalen. Het daensisme werd in de marginaliteit geduwd, is geen brede volksbeweging geworden en heeft als partij geen belangrijke rol gespeeld in de Belgische politiek. Het drama van Plancquaert en andere daensistische voormannen was, dat ze in de voorhoede moesten vechten. Meer voorzichtige tijdgenoten hebben de vruchten geplukt en konden met de veren pronken. |
|