Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van achter naar voren citeren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verslag van een ontdekkingIn hoofdstuk 46 van het geschrift Jesus Sirach stuitte ik op iets vreemds. Terwijl de gehele passage over de profeet Samuël (Sirach 46:13-20) is gesteld in de derde persoon enkelvoud (hij... hij...), staat in vers 19 opeens een regel tekst opgevoerd, waar deze rechter en priester sprekend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de eerste persoon enkelvoud verschijnt en uitroept: ‘Geld en schoenen, van wie heb ik ze aangenomen?’. Deze uitspraak gaat terug op het oudtestamentisch verhaal dat te vinden is in I Samuël 12. Er is echter één belangrijk verschil: de volgorde van de zinshelften is precies omgedraaid. Wanneer we in de Hebreeuwse tekst van I Samuël 12:3 één letter veranderen (‘ik heb dichtgedaan’ wordt dan: ‘schoenen’), dan lezen we er: ‘Van wie heb ik aangenomen geld en schoenen’, een tekstweergave die bevestigd wordt door de Griekse vertaling. Wanneer we I Samuël 12:3 en Sirach 46:19 onder elkaar afdrukken, dan ontdekken we een heel interessant patroon: ‘Van wie heb ik aangenomen geld en schoenen’? (I Samuël)
‘Geld en schoenen, van wie heb ik ze aangenomen’? (Sirach)
Bij het overnemen van de passage uit I Samuël 12:3 heeft Jesus Sirach dus de volgorde van de bestanddelen in de zin omgekeerd. Tot mijn niet geringe verbazing bleek dit een literair procédé te zijn, dat véél vaker voorkomt en zeker niet alleen in het Oude Testament. Deze stijlfiguur is tot nu toe klaarblijkelijk ontsnapt aan de aandacht van literatuuronderzoekers en gaat daarom dus tot op heden naamloos door het leven. De term omkeringGa naar voetnoot3 lijkt mij nog de beste omschrijving voor hetgeen hier aan de hand is. Van een bestaande formulering (bijvoorbeeld een zin, een vaststaande uitdrukking, een zeldzame woordencombinatie) keert een auteur de volgorde om en bereikt door dit afwijkend patroon een moment van extra aandacht bij de lezer of hoorder, die - vertrouwd als deze is met de traditionele volgorde - beide teksten onmiddellijk met elkaar in verband zal brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden van de ‘omkering’ in het Oude TestamentWanneer het erom gaat de omkering te illustreren aan de hand van tekstparen in het Oude Testament, dan vormt een tweetal voorbeelden uit het geschrift van de profeet Ezechiël (6e eeuw v.Chr.) een goede kennismaking met dit nieuwe literaire verschijnsel. De meeste Bijbelcommentatoren merken doorgaans wél op dat Ez. 9:9 een sterke gelijkenis vertoont met Ez. 8:12, maar dat er sprake is van een omkering vindt men nergens in hun erudiete studies uiteengezet. In vertaling luiden deze teksten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Juist omdat in Ezechiël 9:9 het inleidende verbum dicendi in het Hebreeuws in de voltooid tegenwoordige tijd staat (‘Ze hebben gezegd’)Ga naar voetnoot4, is er geen twijfel over mogelijk dat hier met behulp van een omkering elders geuite woorden (namelijk in Ezechiël 8:12) worden hernomen. Ook de context maakt duidelijk dat er een relatie bestaat tussen beide passages. Ezechiël 8 verwoordt namelijk de aanklacht tegen het volk, gevolgd door Ezechiël 9 dat de voltrekking van de straf beschrijft.
2. Verderop in het boek Ezechiël, namelijk in Ez. 34:27, treffen we een beschrijving aan van voorspoed en welvaart. Zo letterlijk mogelijk uit het Hebreeuws vertaald luidt dit vers:
Dezelfde beeldspraak vinden we in heel het Oude Testament nog éénmaal geformuleerd, en wel in Leviticus 26:4, waar eveneens zegen en voorspoed in het vooruitzicht wordt gesteld; m.a.w. ook hier is de context identiekGa naar voetnoot5:
3. Leviticus 26 bevat trouwens nóg een heel merkwaardige omkering, en wel in vers 42. Hier wordt namelijk de overbekende opsomming van de drie zgn. ‘aartsvaders’ (Abraham, Isaak en Jakob) in omgekeerde volgorde naar voren gebracht, de enige maal in héél het Oude en het Nieuwe Testament dat dit gebeurt: ‘Ik zal gedenken Mijn verbond met Jakob
en ook Mijn verbond met Isaäk
en ook Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken’.
4. Als laatste voorbeeld uit het Oude Testament wil ik wijzen op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dubbele omkering die we aantreffen bij twee zgn. ‘kleine profeten’: Haggaï en Zacharja (optredend omstreeks het jaar 520 v.Chr.). Bijbelgeleerden zijn unaniem van oordeel dat de beelden die in Zacharja 8:12 worden gebruikt ontleend zijn aan Haggaï 1:10. De betreffende passages luiden in vertaling:
Haggaï 1:10
Zacharja 8:12
Bij een loutere omkering van versregels (a-b wordt b-a) is het niet gebleven. Ook wat inhoud betreft heeft er een interessante ommekeer plaatsgevonden: de negatieve formulering van Haggaï (tweemaal het werkwoord ‘onthouden’) wordt in de context van Zacharja op positieve wijze hernomen (tweemaal het werkwoord ‘geven’)! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden van een ‘omkering’ in het Nieuwe TestamentOok in het Nieuwe Testament vinden we een aantal passages waarin op heel duidelijke wijze gebruik wordt gemaakt van de stijlfiguur die door mij ‘omkering’ is gedoopt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. PaulusWe treffen het literaire procédé van de omkering opvallend vaak aan in de Brief van de apostel Paulus aan de Romeinen. Dat is met name het geval in de hoofdstukken 9-11 van deze brief, op plaatsen waar de apostel citeert uit het Oude TestamentGa naar voetnoot6.
Romeinen 10:20-21
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de inleidingsformule ‘En Jesaja waagt het te zeggen’ die onmiddellijk aan deze woorden voorafgaat, kan er geen enkele twijfel over bestaan dat Paulus inderdaad gebruik maakt van een bestaande (en bij zijn publiek bekende!) passage uit het Oude Testament. Het betreft Jesaja 65:12, waar te lezen staat:
Iets soortgelijks is het geval in Romeinen 11:3, waar een passage uit het Oude Testament door Paulus wordt ingeleid met een duidelijk retorische opmerking (vers 2): ‘Jullie weten toch wat de Schrift zegt in het verhaal van Elia, hoe hij Israël aanklaagt bij God’. Dan volgt in Romeinen 11:3 het citaat uit het Oude Testament:
Vergelijkt men echter deze tekst uit de Romeinenbrief met de oorspronkelijke oudtestamentische vindplaats in 1 Koningen 19:10, dan blijkt dat Paulus wederom de volgorde van de zinsdelen binnen het parallelismus membrorum heeft omgekeerd. De tekst van 1 Koningen 19:10 luidt namelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijbelgeleerden die de omkeringen in Romeinen 10:20-21 en Romeinen 11:3 opmerken (en dat doen ze lang niet allemaal!) construeren dan onmiddellijk een theologische oplossing voor dit verschijnsel. Paulus heeft - zo luidt hun betoog in grote lijnen - bij het citeren van zinnen of zinsdelen uit het Oude Testament de volgorde ervan omgekeerd, omdat de apostel in Romeinen 9-11 ingrijpende wijzigingen doorvoert in het denken over de kwestie wie tot het uitverkoren volk behorenGa naar voetnoot8. Paulus beweert niets minder dan dat voortaan ook de christen deel heeft aan het heil dat vanouds aan Israël werd toebedeeld. Er is dus duidelijk sprake van diep insnijdende veranderingen in de theologie van de uitverkiezing. Immers, Paulus beweert dat ook heidenen (namelijk christenen) delen in de beloften van het volk Israël. Om dit nu over te brengen zou de apostel Paulus - zo beweren een aantal Bijbelgeleerden - de oudtestamentische teksten op een afwijkende manier hebben geciteerd. Wanneer het procédé van de omkering alléén in Romeinen 9-11 voorkwam, zouden deze geleerden gelijk hebben. Deze stijlfiguur komt echter óók in andere brieven van Paulus voor, waar de nadruk op andere thematieken ligt. Zo citeert de apostel in 2 Korinthiërs 6:17 een passage uit het boek Jesaja.
2 Korinthiërs 6:17
Jesaja 52:11
Degenen die de omkeringen in Romeinen 9-11 op theologische gronden trachten te verklaren, slaan - naar het mij voorkomt - een elementaire stap over. Namelijk dat Paulus gebruik maakt van een kennelijk geaccepteerd literair procédé: de omkering. Door deze literaire techniek met name toe te passen binnen de zéér belangrijke uitweiding van Romeinen 9-11 beschikt hij over een extra retorisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middel om de ingrijpende boodschap die hij verkondigde kracht bij te zetten. Met andere woorden: de omkeringen in Romeinen 9-11 construeren niet de theologische inhoud van de betreffende citaten, maar accentueren deze op beeldende wijzeGa naar voetnoot9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. MarcusRonduit intrigerend is het tekstenpaar waarmee ik deze paragraaf over de omkering in het Nieuwe Testament wil besluiten. Het betreft de ‘gelijkenis van de misdadige wijnbouwers’ in de versie van de evangelist Marcus (Marcus 12:1-9). De meningen van de Bijbelgeleerden zijn nogal verdeeld wanneer de kwestie aan de orde wordt gesteld of Marcus bij zijn beschrijving van de wijngaard is beïnvloed door het beroemde lied van de wijngaard in Jesaja 5Ga naar voetnoot10. Wanneer men beide composities (maar vooral Marcus 12:1 en Jesaja 5:2) met elkaar vergelijkt, wordt een patroon zichtbaar dat tot mijn stomme verbazing nog door niemand ooit is opgemerkt, terwijl de literatuur over deze gelijkenis toch bijna een bibliotheek zou kunnnen vullenGa naar voetnoot11. In Marcus 12:1 is namelijk sprake van een nagenoeg consequente omkering van de tekst uit Jesaja 5:2.
Jesaja 5:2
Marcus 12:1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo heeft Marcus de zinsdelen uit Jesaja 5:2 ten opzichte van elkaar van plaats laten verwisselen; de volgorde a-b-c-d- van Jesaja 5:2 is in Marcus 12:1 geworden tot b-a-d-c. Daarbij is het echter niet gebleven, want ook de volgorde van de woorden heeft een verandering ondergaan. Met uitzondering van regel c, waarmee de omkering wordt afgesloten (!), heeft Marcus steeds de volgorde van het werkwoord en het lijdend voorwerp veranderd ten opzichte van de tekst in Jesaja 5:2. Een schematische weergave van de opbouw van beide teksten laat dat patroon zeer duidelijk zien:
Dat een dergelijke compositie van Marcus op louter toeval zou berusten, is erg onwaarschijnlijk. Een vergelijking met het parallelverhaal in het evangelie van Mattheüs laat zien dat Matth. 21:33 voor de volgorde van de zinsdelen op Marcus 12:1 teruggaat, maar dat Mattheüs de volgorde van de woorden binnen elk zinsdeel zoveel mogelijk met Jesaja 5:2 in harmonie heeft gebracht. Met andere woorden: Marcus heeft iets extra's in zijn gelijkenis veranderd om de aandacht van zijn lezers te scherpen! En wie na dit alles nog mocht twijfelen of Marcus inderdaad Jesaja 5 heeft gebruikt, zij nog gewezen op de sterke overeenkomst die men kan waarnemen tussen Marcus 12:9 (‘Wat zal de Heer van de wijngaard doen?’) en de opmerking in Jesaja 5:5 (‘wat ik met mijn wijngaard zal doen’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden van een ‘omkering’ in de Nederlandse literatuurToen mijn interesse eenmaal gewekt was voor het tot nog toe onbekende literaire patroon van de omkering, ben ik deze stijlfiguur - meestal bij toeval - een aantal malen tegengekomen in de Nederlandse literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Middelnederlandse literatuurHet dierdicht Van den Vos Reinaerde wordt algemeen beschouwd als een der hoogtepunten van de Middelnederlandse literatuur. In regel 689-691 ervan staat te lezen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wat raeddi Brunen te doene?
Dat hi was sterc ende coene
Sal hem niet ghehelpen moghen’.
In Alexanders Gheesten, een klassieke ridderroman van de hand van Jacob van Maerlant (ca. 1230-1300), komt een tweetal regels voor die een opvallende gelijkenis vertoont met het bovenstaande en, hetgeen zeer intrigeert, in omgekeerde volgorde staat opgenomen: ‘Al is Daris sterc ende coene
Wat raedi hem nochtan te doene?’
(II, 395-396).
Aangezien een enigermate betrouwbare datering van de Reinaerde niet mogelijk blijkt - doorgaans vindt men slechts aanduidingen als: ‘uit de 12e of 13e eeuw’ - moet in dit geval de vraag wie van wie afhankelijk is geweest onbeantwoord blijvenGa naar voetnoot12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Frederik van EedenIn het jaar 1902 verschijnt te Groningen een bundeltje gedichten, getiteld ‘Boterbloempjes of liederen op het gebied van kolonisatie naar Bussum, Blarikum, Lunteren en wat dies meer zij, door Jantje Paradijs Corneliszoon, Maatschappijredder’, met een Inleiding door L.M. Hermans, die naar het oordeel van G. KalffGa naar voetnoot13 als de schrijver van het gehele boekje moet worden beschouwd. Dit bundeltje ‘infame versjes, even minderwaardig van gezindheid als techniek’Ga naar voetnoot14 is duidelijk een parodie op een in 1885 te Amsterdam verschenen dichtbundel met een al even lange naam: ‘Grassprietjes of liederen op het gebied van deugd, godsvrucht en vaderland, door Cornelis Paradijs, oud-makelaar in granen’. Cornelis Paradijs is niemand minder dan Frederik van Eeden (1860-1932), die vanuit het realisme van de Tachtigers een parodie leverde op het werk van met name Tollens en Ten Kate.
Cornelis Paradijs begint de ‘Inleiding’ van Grassprietjes met de woorden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mijn poëzie stelt zich ten doel,
Mijzelven te verlichten,
Jantje Paradijs, Corneliszoon heft, eveneens in de ‘Inleiding’, op de volgende wijze aan: ‘Ten doel stelt zich mijn poëzie,
Mijzelven te vertreden,
...’.
Wordt de veranderde woordvolgorde bij Jantje Paradijs, Corneliszoon louter en alleen vereist door het eindrijm in de derde en vierde versregel (‘anarchie’ resp. ‘kleeden’) of stoten we hier op die oude manier van ‘citeren’ die in de twee voorafgaande paragrafen summier is beschreven? Een antwoord op deze vraag is voorlopig niet te geven. Eerst moet, zo dunkt me, worden onderzocht of de stijlfiguur van de ‘omkering’ in de Nederlandse letterkunde een rol heeft gespeeld of nog speelt. Voor de Hebreeuwse literatuur van het Oude Testament, de Griekse teksten van het Nieuwe Testament en voor de vroeg-christelijke letterkunde zijn door mij inmiddels voldoende voorbeelden verzameld om te kunnen spreken van een ingeburgerd literair procédéGa naar voetnoot15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Willem Frederik HermansAls laatste voorbeeld van een ‘omkering’ in de Nederlandse literatuur wil ik wijzen op een hedendaags geschrift. Van de 32 artikelen die W.F. Hermans in de jaren 1962-1979 in diverse Nederlandse kranten en tijdschriften heeft gepubliceerd, verscheen in 1979 een verzamelbundel onder de titel Houten leeuwen en leeuwen van goud.Ga naar voetnoot16 Deze titel, die als zodanig niets bijzonders meedeelt, krijgt een verrassende betekenis en een onverwachte belichting, wanneer op bladzijde 5 van dit boek als motto twee regels staan afgedrukt uit een beroemd gedicht van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De SchoolmeesterGa naar voetnoot17: ‘Gouden leeuwen en leeuwen van hout,
Mitsgaders de Hollandse, worden heel oud;Ga naar voetnoot18
W.F. Hermans gebruikt de bestanddelen uit een reeds bestaande (én bekende) formulering, maar heeft de volgorde ervan omgekeerd, zodat er enerzijds een nieuwe literaire creatie ontstaat, maar anderzijds het verwijzend karakter naar de ‘oorspronkelijke’ plaats - in dit geval duidelijk bevestigd door opname van de betreffende dichtregels van De Schoolmeester in het motto - onmiskenbaar gehandhaafd blijft.
Ik hoop en verwacht dat de Nederlandse letterkunde in de komende tijd blootgesteld zal worden aan een diepgaand onderzoek naar die intrigerende stijlfiguur, die ik uit verlegenheid ‘omkering’ heb gedoopt. |
|