Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
Hersenspoeling in Guatemala
| |
Het geval - PellecerDinsdag 9 juni 1981 verliet de Guatemalteekse jezuïet Luis Eduardo Pellecer Faena op 2 u. 's middags zijn communauteit in de zona 5 van Guatemala-Stad. Op 300 m van het presidentiële paleis werd zijn wagen klem gereden, zes gewapende mannen sloegen hem bewusteloos en sleepten hem uit zijn auto. Mensen op straat zagen het gebeuren. 's Anderendaags drongen mannen het huis binnen waar Pellecer om veiligheidsredenen af en toe overnachtte; zij doodden een jonge man, het lijk lieten ze liggen, een andere pakten ze mee. Voor velen was deze zoveelste ontvoering geen verrassing. Pellecers pastorale werk bracht zijn leven steeds meer in gevaar. Hij was, samen met de evangelische predikante Julia Esquivel, hoofdredacteur van het oecumenische tijdschrift Diálogo en onderhield contacten met andere tijdschriften en radiostations. Daarnaast werkte hij vooral onder de jeugd en in zelfhulpgroepen en volks- | |
[pagina 503]
| |
organisaties in de slums, als coördinator, animator. Dat werd bijzonder gevaarlijk toen zich daar steeds meer vluchtelingen uit El Salvador kwamen vestigen, mensen die aan de bevrijdingsstrijd daar hadden deelgenomen. Pellecer had zelf in El Salvador gewerkt en werd dus door de veiligheidsdienst nauwlettend in de gaten gehouden. Zijn provinciaal-overste, César Jerez, gaf hem de raad Guatemala te verlaten. Dat wilde hij niet. Zijn land bloedde dood, hij kon het niet in de steek laten. Tegelijk verheelde hij niet dat hij vreesde voor zijn leven. Vier maanden lang wist niemand waar hij zich bevond, zijn familie en vrienden niet, geen enkele kerkelijke instantie of internationale organisatie die navraag deden bij regering en leger. Regering en leger wisten nergens van. Maar ineens, op 30 september, dook hij op uit het niets en in een door de regering georkestreerde persconferentie gaf hij voor journalisten, universiteitsmensen, zakenlieden en buitenlandse diplomaten een verbijsterende vertoning van auto-kritiek weg. Hij wàs helemaal niet ontvoerd, zoals de internationale lastercampagne tegen Guatemala wilde doen geloven. Hij had die zgn. ontvoering zelf geënsceneerd. Begin 1980 had hij zich aangesloten bij het Ejército Guerrillero de los Pobres (EGP, het Guerrillaleger der Armen), maar hij had zijn dwaling ingezien. Omdat hij er niet anders meer uit kon geraken, had hij toevlucht gezocht bij de veiligheidsdiensten. Daar had hij zijn ware vrienden, ja, zijn ware identiteit gevonden; daar had hij zich, in volle vrijheid, gedurende 113 dagen (hij sprak altijd van 122) kunnen voorbereiden op de verklaring die hij nu had af te leggen. Pathetisch-deemoedig (‘zo heb ik hem nooit gekend’, zei zijn provinciaal later) smeekte hij de aanwezigen en het hele volk van Guatemala om vergiffenis. Pedant-nauwgezet ratelde hij zijn betoog af over de rol die vooral de kerk - jezuïeten en andere religieuzen, catechisten, boeren- en Indianenorganisaties - spelen in de misleiding van het volk, en in zijn antwoorden op de - geprepareerde, van een briefje afgelezen - vragen achteraf vulde hij dat aan met naam en toenaam. Hij maakte bekend dat hij de jezuïetenorde wilde verlaten. Hij was bereid zijn kunde in de communicatiewetenschap voortaan ten dienste van de regering te stellen als deze hem met een dergelijke verantwoordelijkheid wilde vereren. Maar gezien zijn verleden was het daar misschien nog een beetje te vroeg voor. Bekering vraagt tijd. De persconferentie werd op 5 oktober uitgezonden door de TV; via pers en radio vond ze een snelle en brede verspreiding in Centraal- en Zuid-Amerika. Op 22 oktober trad Pellecer op voor de militaire academie in San Salvador. Maar al onmiddellijk na de eerste vertoning in Guatemala had bisschop Rivera, de opvolger van Romero, in zijn zondagspreek gezegd: | |
[pagina 504]
| |
‘deze man vertoonde kennelijk symptomen van drugbehandeling en foltering’. Dat moet hij gehoord hebben van enkele bisschoppen van Guatemala, die Pellecer een paar ogenblikken, steeds in aanwezigheid van veiligheidsagenten konden ontmoeten. Hij herkende ze niet, stelde zich stereotiep voor met de woorden: ‘Ik ben Luis Eduardo Pellecer Faena, Guatemalteek, jezuïet, 35 jaar’, terwijl hij bij iedereen bekend stond als ‘Cuache’. Onmiddellijk voor zijn eerste publieke optreden hadden de bisschoppen er op het presidentiële paleis al een voorsmaakje van gekregen: een video-opname die ijselijk veel op de vertoning daarna geleek. De leiding van de Centraalamerikaanse jezuïetenprovincie protesteerde krachtig: ‘Té veel symptomen wijzen erop dat deze verklaringen onder zeer zware druk zijn afgelegd. P. Pellecer werd 113 dagen lang in volledige afzondering vastgehouden in de gebouwen van de veiligheidsdienst, zonder dat ook maar iemand zijn fysieke en psychische integriteit kon garanderen. Die opsluiting was blijkbaar nodig om hem psychologisch klaar te krijgen om zijn spectaculaire verklaringen af te leggen en de inhoud ervan te structureren’. Tot die symptomen hoorden zijn licht gezwollen gelaat en glariënde ogen, het monotoon doordravende debiet, uitdrukkingen en zegswijzen die zijn bekenden hem nooit hadden horen gebruiken. Hij vergiste zich in de data van voor zijn betoog belangrijke gebeurtenissen. Hij raakte verward in namen van groepen en instellingen waarmee hij jarenlang had samengewerkt. In zijn antwoord op een vraag van de Spaanse consul-generaal, of hij iets wist van de Spaanse jezuïet Pérez Alonso, die twee maanden na Pellecer ‘verdwenen’ was en waarover de pers uitvoerig had bericht, verried hij hoe compleet zijn isolement was geweest: vandaag hoorde hij daarvan voor het eerst. In zijn curriculum vermeldde hij dat hij ook ingenieursstudies had gedaan; zijn therapeuten wisten blijkbaar niet dat hij door zijn medebroeders alleen maar plagend ‘il ingeniero’ werd genoemd: zijn moeite in de omgang met cijfers en technische dingen was spreekwoordelijk. Wat is er dan met het bewustzijn van deze man gebeurd als hij nu zichzelf ingenieur waant en zegt als ingenieur b.v. naar Argentinië te willen gaan? Wat is er met deze man gebeurd? Wat gaat er nu in hem om? Hij is nu zogezegd een vrij man. Het Ministerie heeft al laten weten: ‘Hij kan als priester in het land blijven als hij dat wil; wil hij weg, dan kan ieder die dat verlangt, hem uitgeleide doen tot op de luchthaven’. Maar waar is hij nu?Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 505]
| |
En wat gebeurt er met hem als hij, door psychische deterioratie of anderszins, niet meer bruikbaar is? Als dit inderdaad een geval van elders al beproefde methode van hersenspoeling is, dan rijzen er nog andere vragen. Beheerst de Guatemalaanse veiligheidsdienst zelf deze methode of is het mede daarvoor dat er 200 Argentijnse anti-terreur-experts in het land zijn? Steeds vaker ook hoort men spreken van Israëlische vakkundigen die werken in opdracht van de V.S. Is Pellecer de eerste op wie deze behandeling werd toegepast? De enige is hij zeker niet. Maar in het andere geval waar we iets van weten, was het succes niet zo compleet. Met de Indianenleider Hemeterio Toj Medrana, een van de oprichters van het Comité de Unidad Campesina (CUC), werd hetzelfde geprobeerd. Verdwenen sinds 4 juli 1981, dook ook hij enkele maanden later weer op om eerst voor een groep Amerikaanse senatoren, later op een persconferentie getuigenis af te leggen van zijn ‘bekering’. Maar op 26 november werd hij door het EGP uit de gevangenis bevrijd en maakte hij via enkele bezette radiostations bekend dat zijn verklaringen afgedwongen waren ‘onder de ongelooflijkste martelingen’Ga naar voetnoot3. De methode wordt natuurlijk niet alleen maar gebruikt om het slachtoffer te ‘bekeren’, maar om achter informatie te komen. Veel meer dan wat de veiligheidsdienst allang geweten moet hebben, kon Pellecer echter niet onthullen. Hij was gedurende negen maanden werkzaam geweest in de Comisión Nacional de Propaganda van het EGP, maar dat gaf hem nog geen overzicht over de werking, de plannen, de medewerkers van de organisatie. Tot drie keer toe komt hij erop terug: de volksbeweging bestaat uit autonome cellen die van elkaar niet méér weten dan strikt | |
[pagina 506]
| |
noodzakelijk is. Op vragen naar het brein achter de beweging, naar de financiering, naar plannen of ondernemingen weet hij niets anders te antwoorden dan: ‘ik heb altijd horen zeggen dat... Ik heb er nooit naar gevraagd, want ik wist toch dat ze me niets zouden zeggen’, ofwel debiteert hij gewoon de versie van de regering: ‘Ik heb altijd horen zeggen dat het EGP gefinancierd werd door de socialistische landen, maar door welke en hoe, dat weet ik niet. Ze halen ook geld uit overvallen en diefstal, “recuperatie” noemen ze dat. Verder dragen ook Europese fondsen het hunne bij: Caritas bijvoorbeeld; geld dat ingezameld wordt voor zogenaamde projecten, wordt afgeleid naar de guerrilla’. - ‘Met Amnesty International hebben we direct contact, we hebben hun telefoonnummer’. (Met de raadselachtige toevoeging: ‘Dat contact verloopt via de jezuïeten, die hun wet opleggen aan de regering’). Als naar namen gevraagd wordt, noemt hij mensen die, zoals hij zelf zegt, ‘allang gelokaliseerd en gecatalogiseerd zijn’. M.a.w. onthullingen waren er niet zo heel veel bij. Waarom dan maakte de regering zoveel ophef van deze verklaringen? Radio Exterior en España constateerde onmiddellijk: ‘Verrassenderwijs stemmen Pellecers verklaringen letterlijk overeen met de these over guerrilla en religieuzen in Centraal-Amerika die door het regime in Guatemala onophoudelijk wordt gepropageerd’. Wat regering, grootgrondbezitters, conservatieve christenen (en de Amerikaanse politiek) altijd al hebben gezegd over de communistische infiltratie in de kerk en de volksbeweging, over de staatsondermijning en het terrorisme van groepen en bewegingen die het evangelie misbruiken om de armen in een misdadig revolutionair avontuur te storten - het volk van Guatemala en de internationale opinie konden het nu ook eens horen uit de mond van een ander, een jezuïet! Lees je dit ‘getuigenis’ in dat perspectief, dan is het op het eerste gezicht en van ons uit bekeken, afgezien van de methode die hier gebruikt is, een naïef stuk propaganda voor de ideologie van het regime. Maar denk je aan wat er uit naam van die ideologie onder het volk van Guatemala dag voor dag wordt aangericht, dan verkeert je verbazing in ontzetting. | |
De drie wapens van de subversieve kerkDe tekst van de persconferentie, mét vragen en antwoorden, is woord voor woord uitgetikt, vertaald en gepubliceerd door DIALGa naar voetnoot4. Hij beslaat 36 | |
[pagina 507]
| |
grote bladzijden, helaas te lang om hier in zijn geheel te worden weergegeven. Helaas, omdat alleen die hele tekst, met zijn aarzelingen, versprekingen, pedante uitweidingen, die onontwijkbare achterdocht wekt: wat is er met de persoonsidentiteit van deze man gebeurd? Ik kan er slechts enkele hoofdlijnen uit ophalen. De vertoning werd ingeleid door de persattaché van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Die gaf meteen de toon aan. De conferentie was georganiseerd op verzoek van de President, Generaal Romeo Lucas García persoonlijk. ‘De regering wil hiermee in genen dele iets tegen de kerk als instituut ondernemen. Ze wil integendeel dat de onthullingen van deze jezuïet alle Guatemaltanen en de hele wereld bewust maken van de gevaren waaraan ons volk, vooral onze jeugd blootstaat... Wat hij u te vertellen heeft, zijn ervaringen, zijn strijd in de guerrilla, zijn bekering - het is, geloof ik, zoal het beste wat u op een middag als deze kunt meemaken. Padre, por favor’. En Pellecer begon: ‘Mijn naam is Luis Eduardo Pellecer Faena. Ik ben Jezuïet, 35 jaar, Guatemalteek. Tot 9 juli jl. was ik lid van het Guerrillaleger der Armen’. Om te beginnen zette hij (‘niet om me erop te beroemen, maar om de vragen in te leiden die u zich wellicht zult stellen’) welke bevoordeelde opleiding hij als jezuïet genoten had: studies in Ecuador, Mexico, El Salvador; klassieke talen en communicatiewetenschap, filosofie en theologie, zelfs ingenieursstudies en geneeskunde. ‘Hoe is het mogelijk dat iemand als ik, wie het in zijn familiaal milieu nooit aan iets ontbroken heeft, die zo veel heeft mogen studeren, een christen, een priester, een religieus zo ontspoord is, dat hij de weg van het geweld heeft gekozen?’. Dat is alleen te verklaren als men weet met welke drie wapens een christen, een priester, een jezuïet tegenwoordig door zijn overheid verplicht wordt om te gaan, ‘drie wapens die veel explosiever zijn dan welke munitie ook’. Het eerste wapen is de bevrijdingstheologie (‘daar hebben zelfs de buitenlandse journalisten onder u al wel iets van gehoord, veronderstel ik’). In het spoor van Vaticanum II heeft de Latijnsamerikaanse Bisschoppenconferentie die theologie tot de hare gemaakt in Medellin (1968) en Puebla (1979), en álle priesters en religieuzen werken ermee. Wat voor theologie, wat voor nieuwe religieuze visie is dat dan? ‘De bevrijdingstheologie stelt het volk een nieuwe Jezus voor, een heel | |
[pagina 508]
| |
andere Jezus dan die wij allen in bijbel- en catechismusonderricht bij onze eerste communie hebben leren kennen: een rebelse Jezus, een Jezus die zich tegen het kapitalistische systeem keert, een revolutionaire Jezus, een Jezus die een partijdige God is, een God van de armen, een God die uitsluiting en alleen de verlossing van de armen verkondigt; de rijken, de machtigen, diegenen die aan het hoofd van de regering staan, die hebben de kerk al eeuwen lang naar hun hand kunnen zetten, het wordt tijd dat de kerk zich uitsluitend in dienst van de armen stelt. Die Jezus heeft een heel concreet project. Hij is op aarde een rijk komen stichten, een rijk dat wij, vooral wij jezuïeten, identificeren met het socialisme, een rijk dat ons verplicht een socialistische maatschappij op te bouwen. Daarvoor hebben we natuurlijk macht nodig. Die Jezus heeft niets meer te maken met de institutionele en hiërarchische kerk. Hij is helemaal niet meer geïnteresseerd in de moraal die ons generaties lang heeft geleid. Het enige belangrijke, het enige absolute is de revolutie, het socialisme, de machtsovername. De rest - b.v. dat huwelijken niet meer wettig gesloten worden, dat echtscheidingen en libertinage toenemen - is voor deze nieuwe moraal totaal bijkomstig’. Het tweede wapen waarmee alle jezuïeten - ‘ik herhaal, bijna alle jezuïeten van mijn generatie’ - zich gedurende vier, vijf jaar vertrouwd moeten maken, is het marxisme-leninisme. ‘Een priester die aan de noden van de wereld van vandaag wil beantwoorden, zo beweerde men, moet een expert zijn in het marxisme-leninisme. Wij gingen er wel van uit dat het alleen maar ging om de zgn. marxistische analyse: een methode om de oorzaken van de uitbuiting van ons volk en de middelen om die op te heffen te analyseren. Maar hier lag een van mijn fundamentele vergissingen. Waarom? Omdat ik geloofde dat het analyse-instrument puur theorie en getheoretiseer kon blijven. Ik zag niet in dat de theorie onvermijdelijk uit moest lopen op datgene waarop ze inderdaad uitgelopen is: de praxis’Ga naar voetnoot5. Een derde wapen was de 32e Algemene Congregatie van de jezuïeten twee jaar geleden en de optie die daar genomen werdGa naar voetnoot6. Het werk van de | |
[pagina 509]
| |
jezuïeten moest zich voortaan bij voorrang richten op de armste sectoren van de maatschappij. Wat tevoren al schuchter op gang was gebracht, moest nu worden geradicaliseerd. Ons leven, onze kennis, ons geld en onze beste krachten moesten daarvoor worden ingezet. Vanuit het geloof, die heiligste schat van ons volk, hebben wij het evangelie verdraaid, ons volk misleid, het een nieuw evangelie voorgehouden. Onder het simpele volk, dat niet veel algemene en politieke cultuur heeft, zijn wij, jezuïeten, er wonderwel in geslaagd, door middel van elementaire catechismussen en allerlei audio-visuele middelen en misbruik makend van de autoriteit die we ontlenen aan het feit dat we priesters zijn, heel die nieuwe theologie en dat marxisme ingang te doen vinden; wij hebben een hele ‘pedagogie van de armen’Ga naar voetnoot7 ontwikkeld. | |
Communistische pastoraalOmstandig zette hij vervolgens uiteen hoe hij zelf aan die subversieve pastoraal had meegewerkt. Eerst in El Salvador en Nicaragua. In El Salvador had hij in AguilaresGa naar voetnoot8 gewerkt met de delegados de la palabra (Délégués van het woord), een beweging, in heel Centraal-Amerika verspreid, van lekencatechisten die de plattelandsbevolking samenbrachten in kerkelijke basisgemeenschappen en ze zo de smaak gaven in zelforganisatie. Maar die organisatie op basis van geloof en evangelie was maar ‘een eerste instantie, een eerste niveau’. Wat wij beoogden, was een tweede niveau: de bevolking moest ook politiek bewust worden gemaakt. Wij zeiden tegen de mensen dat zij zich te weer moesten stellen tegen de uitbuiting door de finqueros, de grootgrondbezitters. Daartoe stelden wij hun de rudimenten van het marxisme ter hand, maakten hen vertrouwd met technieken van zelfverdediging, ‘die regelrecht naar geweld leiden’. Op die manier vielen die kerkelijke organisaties als een rijpe vrucht in de schoot van het communistische guerrillaleger, het Frente Farebundo Marti. ‘Dat was helemaal niet wat ik bedoeld had, maar ik was wel een van hen die het hun op een presenteerblad aanbood. De tegenstellingen in El | |
[pagina 510]
| |
Salvador tussen rijken en armen was zo explosief, dat om het even welke goed geformuleerde boodschap de revolutionaire vonk kon doen overslaan. Maar de religieuze boodschap heeft het voordeel dat ze kan bogen op de autoriteit van geloof en traditie: al die onschuldige boeren, misleid door het woord van de priester, door de autoriteit van de kerk!’. In Nicaragua, ten tijde van Somoza nog, werkte hij mee aan de opbouw van coöperatieve landbouwgemeenschappen. Natuurlijk werkten die voor hun eigen elementaire levensonderhoud, maar hun voornaamste doel was, geld op te brengen voor het Sandinistische Bevrijdingsfront. Midden 1977 kwam hij terug naar Guatemala-Stad. De communauteit waar hij in geplaatst werd, leidde een sociaal onderzoeks- en actiecentrum (CIAS). Ze bestond uit jezuïeten ‘die allemaal speciale studies hadden gedaan, de elite van de Sociëteit zat daar samen. Ze hadden allemaal zes, zeven jaar onder de indios in het El Quiché-departement gewerkt met de Delegados de la Palabra, met alfebisatieprojecten, godsdienstonderricht, landbouwcoöperaties’. Kortom - dezelfde schakel als in El Salvador tussen eerste en tweede niveau - zij prepareerden het terrein voor het CUC, het Comité de Unidad Campesina. Die beweging steunde vooral op het traditionele Indiaanse gemeenschapsleven. Daar hebben de Delegados een bedenkelijk gebruik van gemaakt. ‘De mis wordt gecelebreerd in een geïmproviseerde schuilplaatsGa naar voetnoot9. De priester laat zich leiden door de smaak van het volk. Huwelijken worden gesloten zonder dat de gebruikelijke taks wordt betaald. Tijdens de preek kan iedereen het woord nemen. De mensen zeggen: laten we vanavond maar naar de Delegados gaan, er is hier toch niets anders te doen’. (In de stad zie je trouwens een analoog fenomeen: ‘jonge mensen zeggen tegen hun ouders dat ze naar een feestje gaan en ze gaan naar een politieke vergadering, zoals ze vroeger stiekem naar een slechte cinema gingen’). Maar algauw ging het CUC de basis vormen van het EGPGa naar voetnoot10. ‘Ik zal niet zeggen dat de jezuïeten aan de oor- | |
[pagina 511]
| |
sprong staan van deze organisatie, maar zij hebben er hun zegen aan gegeven. Zij hebben er vooral toe bijgedragen dat ze internationale bekendheid kreeg. De hele wereld moest weten dat de Indianen overeind kwamen, dat zij de basis vormden van de revolutionaire volksbeweging. De slechte reputatie die wij in het buitenland genieten, met alle gevolgen vandien voor ons land, hebben wij mede aan de jezuïeten te danken’. Dat is trouwens een van de aspecten van de bevrijdingstheologie, ‘het aspect van de aanklacht: wie christen wil zijn, moet onrecht aanklagen en het wereldkundig maken. Geloofwaardig wordt die denunciatie vooral als ze van kerkelijke instanties komt: die liegen niet. Dat is dan ook het werk van vele groepen in Europa die zogezegd opkomen voor solidariteit met de landen van Centraal-Amerika. De lastercampagne tegen Guatemala is grootendeels het werk van kerkmensen’. Zelf had Pellecer uitsluitend onder de arbeiders in de krottenwijken van Guatemala-Stad gewerkt. ‘Ik moest daar een politieke organisatie opzetten’. In die Coordinadora de pobladores, die allerlei zelfredzame volksgroepen coördineerde, liet hij zich bijstaan door jongeren uit de slums én door meisjes van het Colegio Belgico. De zusters van die eliteschool in de hoofdstad (de Zusters van de H. Familie van Helmet, een Vlaamse congregatie) stuurden hun leerlingen in de vakantie voor een maand of twee naar Uspantàn en andere Indianendorpen in El Quiché om ze te leren delen in ‘het brutale bestaan’ van de campesinos en ze te sensibiliseren voor die realiteit (‘Operatie Uspantàn’). ‘Ze vroegen me of ik ze daarbij wilde helpen en tijdens het schooljaar kon ik dan een beroep doen op hun beste leerlingen voor mijn werk in de stad’. En obligaat volgt nog eens dezelfde redenering: argeloos, met de beste bedoelingen zijn de zusters via hun pastoraal werk in de samenwerking met het CUC terechtgekomen. Zij hadden b.v. contact met Vicente Menchù, een van de Indiaanse leiders van de bezetting van de Spaanse ambassade. ‘Ik zal niet zeggen alle zusters, maar verschillende van hen hebben rechtstreeks samengewerkt met de guerrilla’. Hemzelf is het net zo vergaan. Gaandeweg is hij bezweken voor de verleiding om zich bij de guerrilla aan te sluiten, niet als militante, maar als colaborador. ‘Het is als een virusinfectie: als die zich manifesteert, is er een lange incubatieperiode aan voorafgegaan’ (‘tussen haakjes: u weet dat | |
[pagina 512]
| |
ik ook geneeskunde heb gestudeerd’). De drie machtige wapens waar hij nog eens op terugkomt - de bevrijdingstheologie, het marxisme, de optie van de jezuïeten voor rechtvaardigheid - worden ongemerkt, maar onvermijdelijk wapens van ‘terroristisch’ geweld. Theologie, pastoraal, samenwerking met armen en ontrechten vormen slechts een eerste niveau; vanzelf slaan ze over in politieke en dat wil zeggen revolutionaire actie. Dat heeft het regime altijd al gezegd. Dat heeft hij nu zelf ingezien. | |
Jezuïeten en ScheutistenAls na zijn uiteenzetting de aanwezigen vragen mogen stellen, is er één bij die gevaarlijk lijkt: ‘Als men uw indrukwekkend en magnifiek exposé zo hoort, krijgt men de indruk dat u over een enorm memorisatievermogen beschikt’. Pellecer: ‘Spreekt u van iets gememoriseerds? Ik heb uw vraag niet goed verstaan’ - ‘Inderdaad, pater, uw verhaal zit perfect in elkaar. Ik vraag me af of dat toe te schrijven is aan uw grote capaciteiten of dat men u iets van buiten heeft doen leren’. Maar hij had al eerder gezegd: ‘er zullen natuurlijk mensen zijn die denken: die daar, die zegt alleen maar wat men hem dwingt te zeggen’. Vooral de jezuïeten zullen dat beweren: ‘die gaan weer zeggen: het is allemaal door de autoriteiten en de veiligheidsdiensten geprefabriceerd... Er is, geloof ik, veel hoogmoed in de Sociëteit van Jezus’. Die hoogmoed komt elders nog terug. Op de vraag over de invloed van de jezuïeten op de andere religieuzen antwoordt hij: ‘De jezuïeten hebben altijd “multiplicatoren” willen zijn: invloed uitoefenen op mensen die vroeg of laat op hun beurt invloed en macht krijgen. Met hun colleges is dat mislukt. Nu doen ze dat in de CONFREGUA, de confederatie van de religieuzen in Guatemala. Zo zijn ze b.v. heel nauw gelieerd met de Paters van Scheut. Verschillende Scheutisten, vooral zij, verlenen direct of indirect onvoorwaardelijk steun aan de guerrilla’. Op de twee, drie keer terugkerende vraag of de jezuïeten, als ze dan toch zo'n verderfelijke invloed uitoefenen, niet uit het land moeten worden gezet - ‘dat is elders toch ook al wel eens gebeurd’ - komt een ‘diplomatisch’ regeringsantwoord: ‘Als de jezuïeten ergens buitengezet worden, stijft dat altijd nog hun hoogmoed. Ze zouden het publicitair geweldig uitbuiten. Als ik deel uitmaakte van de regering, eerlijk, ik zou daar voorzichtig mee zijn. Laten we eerst alle mogelijkheden onderzoeken om tot een dialoog te komen, zodat ze echt voor het welzijn van Guatemala gaan werken. We kunnen ze misschien waarschuwen: als ze zich niet beteren, ja, dan zouden we tot een dergelijke maatregel kunnen overgaan. Maar ik geloof dat het onze | |
[pagina 513]
| |
regering, die oprecht democratisch is, enorm veel kwaad zou doen, vooral op internationaal vlak’. | |
Onthulling van een ideologieDe bisschoppen van Guatemala schreven o.m.: ‘Wij hebben volle vertrouwen in het gezond verstand en de kritische geest van ons volk om te onderscheiden wat in deze verklaringen waar is of vals’. Maar dat is misschien niet het belangrijkste punt. Want wat betekent hier ‘waar’ en ‘onwaar’? Alles hangt af van de interpretatie, de kleur, de verdraaiing die men eraan geeft. Ook bij ons zal een bepaalde pers, zullen sommige kerkgangers zeggen: ‘Als het waar is dat deze man gehersenspoeld is, dan is dat natuurlijk verschrikkelijk, maar je moet toegeven: veel van wat hij zegt, is juist’. Inderdaad, veel van wat hij zegt, is juist. En we kennen toch de leuze: priesters moeten niet aan politiek doen. Dat hij, zoals vele andere priesters en ex-priesters, zich bij de guerrilla heeft aangesloten, is waar, het is tenminste bevestigd door het EGP. Maar waarom heeft hij dat gedaan? Dat de pastoraal van de bevrijdingstheologie arbeiders, boeren en indios bewust heeft gemaakt, is waar; dat is inderdaad haar bedoeling. Dat zij dùs verantwoordelijk is voor het geweld, is een bewering die de dingen op hun kop zet. Dat de jezuïeten, naast vele andere religieuzen en vooral de inlandse christenen, willen opkomen voor het recht van ontrechten, dat zij dat als een integrerend deel van hun evangelische roeping beschouwen, is waar; dat was tenminste de bedoeling van hun 32e Algemene Congregatie. Dat dat marxisme is, dat zij daarom een marxistische opleiding krijgen, is een bespottelijke bewering, maar ze maakt wel duidelijk wat we dienen te verstaan onder ‘het communistisch gevaar’ waarmee in Centraal- en Zuid-Amerika steeds weer geschermd wordt door de Doctrine voor de Nationale Veiligheid, de Amerikaanse politiek en... de Christen-Democratie. Vooral hier ligt volgens ons het belang van Pellecers onthullingen: ze onthullen op een perfecte manier de ideologie die het gruwelijke regime in Guatemala moet rechtvaardigen. |
|