Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| |
Streven
| |
[pagina 491]
| |
Paus Wojtyla en de jezuïeten
| |
Een breekpuntEenmaal is het tot een absoluut breekpunt gekomen. In 1773 werd de orde door Clemens XIV opgeheven. De feiten zijn genoeg bekend om er hier uitvoerig te blijven bij stilstaan. Door praktisch alle historici wordt aangenomen dat deze opheffing niet alleen voor de Sociëteit, maar voor de hele kerk en het pausdom zelf een zware slag is geweest: het uiteindelijke | |
[pagina 492]
| |
resultaat van een lange reeks vernederingen die de kerk moest ondergaan vanwege het regalisme van de vorsten, geaccentueerd door een uitgesproken verlichtingsmentaliteit. Algemeen wordt ook aangenomen dat, zowel in Europa als in de missiegebieden, de kerk door het verdwijnen van de jezuïeten veel schade werd toegebracht. Door de jezuïeten waren fouten begaan, er was machtsmisbruik en wellicht ook zelfoverschatting, maar doorgaans wordt eveneens erkend, dat deze afwijkingen op zichzelf niet voldoende waren om de opheffing te rechtvaardigen. Ook als de jezuïeten, gegrepen door de geest van hun tijd, het elan van de eerste vurigheid verloren hadden, kan toch rustig gesteld worden dat ze noch beter noch slechter waren dan de andere orden. Het enige probleem waarover de historici het niet eens zijn, betreft de paus: heeft hij wijs en voorzichtig gehandeld? Of getuigde zijn handelwijze van zwakheid en overdreven toegeeflijkheid aan vorsten en antiklerikale pressiegroepen? Beide opinies hebben hun argumenten. De paus lijkt ons, alles samen genomen, een zwakke figuur geweest te zijn, die zich te gemakkelijk liet manipuleren. Anderzijds mag men de suppressie van de jezuïeten niet los zien van de hele historische evolutie van een tijdperk: zij is de eerste akte van een drama, waarin later ook andere orden zouden ontbonden worden en dat zijn hoogtepunt zou vinden in de gevangenneming en deportatie van de paus. Pas in 1814 zou de Sociëteit opnieuw officieel opgericht worden. Opnieuw werden de jezuïeten ‘het voorste legioen’ in de kerk, de orde die zich speciaal in dienst van de paus stelde, bestaande uit goedgevormde elitemensen die zich daarvan ook bewust waren (peculiare vitium nostrum had P. Cordara, de eerste geschiedschrijver van de orde, dit zelfbewustzijn reeds genoemd). De hele 19e eeuw door groeide hun aanzien. Het bereikte een hoogtepunt onder het pontificaat van Pius XII. Na diens dood is hun invloed opnieuw vervlakt. Er kwamen spanningen met de pausen en de recente gebeurtenissen onder het huidige pontificaat wijzen op een ernstige crisis. Hierover moeten wij het hebben, want - in tegenstelling met Clemens XIV - is nu de paus niet een zwakke, maar een uitermate sterke persoonlijkheid, die er vast toe besloten is een restauratie in de kerk door te voeren. Door dit beleid zijn ook de jezuïeten in het gedrang gekomen. | |
Paus Wojtyla en de jezuïetenHet is een publiek geheim dat het sinds geruime tijd niet meer vlot tussen de orde en de paus. Op zijn zachtst uitgedrukt kan men van een communicatiestoornis spreken; in feite zijn er fundamentele meningsverschillen. | |
[pagina 493]
| |
Laten we vooreerst de feiten die zich de laatste maanden hebben voorgedaan op een rijtje zetten. In de loop van 1980 vroeg P. Arrupe, sinds 1965 generaal van de jezuïeten, om gezondheidsredenen van zijn ambt ontheven te worden en tegen 1 augustus 1981 de Algemene Congregatie te mogen voorbereiden, waarop zijn opvolger gekozen zou worden. Krachtens de Constituties van de Sociëteit wordt de generaal voor het leven gekozen, maar geen enkele regel verbiedt hem voortijdig zijn ontslag aan te bieden, wanneer dit nuttig of nodig wordt geacht. Paus Johannes-Paulus weigerde evenwel op het verzoek in te gaan, omdat het - zoals hij het zelf uitdrukte - niet ‘het geschikte moment’ was. In een schrijven van 1 april 1981 aan de generaal werd deze weigering nog eens herhaald. Op 5 augustus 1981 werd Arrupe, op de terugweg van een vermoeiende reis in het Verre Oosten, getroffen door een hersentrombose die hem gedeeltelijk verlamde. Kort daarop benoemde hij een van zijn assistenten, de Noordamerikaan Vincent O'Keefe, als zijn vicaris. Precies twee maanden later, op 5 oktober 1981, werd door de paus een zeer uitzonderlijke maatregel getroffen. Hij benoemde de 80-jarige, nog helder van geest maar bijna blinde Paolo Dezza als zijn ‘persoonlijke afgevaardigde bij de Sociëteit van Jezus’. Om deze delegaat bij te staan en eventueel op te volgen werd de uit Sardinië afkomstige 53-jarige Giuseppe Pittau aangewezen, provinciaal van de Japanse jezuïetenprovincie. De taakomschrijving van Dezza en Pittau werd in vrij algemene bewoordingen weergegeven: er als persoonlijke vertegenwoordiger van de paus voor instaan dat de voorbereiding van de Algemene Congregatie goed verloopt en toezicht houden op de algemene leiding van de Sociëteit. In een tweede aan Dezza gericht en vooralsnog niet gepubliceerd schrijven, werd zijn taak als delegaat explicieter gepreciseerd, maar het is in ieder geval reeds geweten dat een van de geheime voorschriften luidt: ‘eventuele ontslagen van hogere of ondergeschikte oversten van de Sociëteit weigeren, in conformiteit met de gelofte en de deugd van gehoorzaamheid’. Op 6 oktober overhandigde de kardinaal staatssecretaris het schrijven aan P. Arrupe en gaf hem uitleg over het schrijven van de paus. Arrupe bleef generaal van de orde met het daaraan verbonden gezag. Gezien zijn gezondheidstoestand echter zou Dezza hem vervangen, een functie die nu door P. Vincent O'Keefe werd waargenomen. Louis Laurendeau, algemeen secretaris van de Sociëteit, stuurde het nieuws van Dezza's benoeming op 13 oktober aan de provinciaals, met verzoek het pas op 31 oktober kenbaar te maken. In Spanje echter lekte het reeds op 22 oktober uit, via een editoriaal van José Martin Descalzo in het Madrileense blad | |
[pagina 494]
| |
ABC, waarin de aandacht gevestigd werd, zowel op de hoge leeftijd van Dezza als op de ongewone en voor de jezuïeten vernederende benoemingsprocedure: niemand van de assistenten was geconsulteerd. Door het voortijdig bekend geraken van de maatregel, zag men zich in Rome verplicht het embargo op het nieuws op te heffen en reeds de volgende dag werd de maatregel officieel bevestigd. De Spaanse kranten waren uiteraard de eerste om de beslissing van de paus wereldkundig te maken en een eerste commentaar te geven. La Vanguardia titelde: ‘De paus legt met een persoonlijke beslissing zijn gezag aan de jezuïeten op’. El Pais en El Pueblo zagen in de maatregel een reactie tegen wat men de vooruitstrevende vleugel van de orde zou kunnen noemen. Vida Nueva sprak van een ‘noticia bomba’. Een echo van de verbijstering kon men spoedig in de buitenlandse bladen terugvinden. De Londense Times had het over de ‘Society of Jesus in Turmoil’, de Tablet over een ‘brutal insult’ ten aanzien van P. Arrupe. Het Nederlandse weekblad De Tijd sprak van een ‘pauselijke coup’ en had de indruk dat de orde ‘onder pauselijke curatele’ was geplaatst. Onze Standaard gebruikte het woord ‘staatsgreep’. In sommige commentaren werd een vergelijking gemaakt met de opheffing van de orde in 1773 - maar dergelijke parallellen gaan niet op: Johannes-Paulus II is Clemens XIV niet en de twintigste eeuw is niet de achttiende. Maar misschien kan men wel terecht stellen dat, sinds 1773, de Sociëteit van Jezus nooit voor een ernstiger dilemma heeft gestaan. Hoe reageerden de jezuïeten zelf? Officieel doorgaans waardig, zij het niet zonder ontgoocheling, niet begrijpend hoe de paus op eigen initiatief en schijnbaar willekeurig een dergelijke maatregel trof, die de normaal te volgen procedure buiten werking stelde en de hele orde voor een ‘fait accompli’ plaatste. Alle door Rome officieel gegeven uitleg ten spijt kwam de maatregel over als een afkeuren van de visie en het beleid van Arrupe. Enkele provinciaals namen een niet compromitterende houding aan, herinnerden hun leden aan de ‘sensus Ecclesiae’, de kerkelijke gezindheid en aan de gehoorzaamheid aan de paus, zoals Ignatius die had gezien, maar alle voelden de pauselijke beslissing als een blaam. De Duitse provinciaal haalde het woord van Clemens XIII aan, die de jezuïeten tegen Lodewijk XV in bescherming nam: ‘Sint ut sunt, aut non sint’ (ze moeten blijven zoals ze zijn of ophouden te bestaan). Karl Rahner en zeventien andere Duitse Jezuïeten-theologen richtten een schrijven aan de paus waarin eerbiedig maar duidelijk gewezen werd op de ongewone procedure en ongerustheid werd uitgedrukt over de bedoelingen die erachter kunnen schuilen en zelfs over de verdedigbaarheid van de genomen maatregel. Uitdrukkelijk werd gesteld, dat het moeilijk is Gods vinger te zien in de | |
[pagina 495]
| |
manier van handelen van de paus en dat de geschiedenis leert dat ook pausen zich bij het nemen van bepaalde maatregelen kunnen vergissen. De provinciaal van Frankrijk schreef aan de oversten van de jezuïetenhuizen: ‘Ces décisions nous atteignent au plus intime de nous-mêmes’ en hij stelde uitdrukkelijk vast dat het gebeurde indruiste tegen de gang in van het normale recht. Hij wees er de paters nochtans op dat ook voor de exempte orden canon 499 § 1 van het kerkelijk wetboek gold, nl. dat alle religieuzen de paus moeten beschouwen als de hoogste gezagdrager in de kerk en hij drukte de hoop uit dat de paters deze beproeving in geest van geloof zouden kunnen aanvaarden. De twee Canadese provinciaals spraken ronduit van een ‘onverstandige beslissing’. De provinciaals van de tien provincies der Verenigde Staten schreven op 23 oktober aan P. Dezza om hun bezorgdheid uit te drukken over de gevolgen die de benoeming van een rechtstreekse afgevaardigde van de paus zou hebben op het gewone bestuur van de Sociëteit (‘setting forth concerns we have about the effects of the Holy Father's action on the ordinary government of the Society’). De pauselijke beslissing scheen een soort staat van rechtloosheid in het leven te roepen waarin het gevaar van manipulatie niet ondenkbaar was. Op 26 oktober, onmiddellijk na het ontvangen van deze brief, stuurde Dezza een telex aan de Amerikaanse provinciaals waarin hij duidelijk poogde de draagwijdte van de pauselijke beslissing te minimaliseren. Slechts twee punten uit de constituties, zo zei hij, worden buiten werking gesteld: 1o het samenroepen van de Algemene Congregatie is uitgesteld om ‘een betere voorbereiding’ ervan mogelijk te maken; 2o het bestuur van de Sociëteit zal momenteel uitgeoefend worden door een rechtstreekse delegaat van de paus, in plaats van door de vicaris die door Arrupe was aangesteld. Alle andere punten van de constituties - vooral het gezag van oversten en raadsleden, provinciaals en plaatselijke oversten, de normen van het religieuze leven, de geloften, het apostolaat enz., bleven van kracht zoals voorheen. Bovendien zou de komende Algemene Congregatie voorbereid en uitgevoerd worden volgens de traditioneel vastgelegde normen. Dezza's verklaring, die weldra in andere jezuïetenprovincies bekend geraakte, was niet van aard om alle ongerustheid weg te nemen. Met name werd gevreesd, dat de paus de bedoeling had het ‘interregnum’ zo lang te laten duren tot er voldoende provinciaals waren die er borg zouden voor staan dat de Algemene Congregatie en de keuze van een nieuwe generaal zouden verlopen in de geest van het door Johannes-Paulus gevoerde restauratiebeleid. In normale omstandigheden worden in de periode die de generaalskeuze voorafgaat alle belangrijke benoemingen ‘bevroren’, maar als die periode nu te lang zou duren - want wat betekent ‘een | |
[pagina 496]
| |
betere voorbereiding’? - dan zou Dezza de provinciaals kunnen benoemen die hij beschouwt als mannen die de visie van de paus volgen. Die vrees leek velen niet ongegrond. Sommigen zagen in de aanduiding van P. Pittau als hulp en eventueel opvolger van Dezza zelfs een stille wenk van de paus om aan te duiden wie hij graag als opvolger van Arrupe zou zien. Op de voorziene datum van 31 oktober 1981 vatte P. Dezza zijn zending aan met een geconcelebreerde eucharistieviering in de curia generalizia van de jezuïeten te Rome. De homilie die hij bij deze gelegenheid hield, wilde duidelijk een geruststelling zijn. Hij onderstreepte de bedoeling van de paus: de dialoog die hij met Arrupe was begonnen over een ‘grondiger voorbereiding van de Algemene Congregatie’ - en dus de verkiezing van een nieuwe generaal - gewoon verder te zetten. Waarom dit, volgens de normen van de constituties, niet met de vicaris P. O'Keefe kon, werd niet gezegd. Een ander punt waar Dezza de nadruk op legde, was de verhouding tussen de orde en de paus. De jezuïeten vormen een orde waar men naar opkijkt als naar een voorbeeld: vandaar hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de hele kerk, vandaar ook het feit dat de pausen er zich soms toe genoopt zagen hen op de vingeren te tikken. ‘Wat de pausen ons in herinnering willen brengen, is het feit dat elke zending van hen komt, hetzij rechtstreeks, hetzij door de bemiddeling van de oversten van de Sociëteit, en dat we hun richtlijnen moeten volgen, zoals eenieder die een zending heeft - iedere “missus” - de richtlijnen moet volgen van die hem zendt’. Van 23 februari tot 3 maart 1982 zijn alle provinciaals (en vice-provinciaals van onafhankelijke vice-provincies) van de orde door P. Dezza voor een bijeenkomst in Rome samengeroepen, om er hun ‘de concrete punten waarop de H. Vader wil dat ze hun aandacht richten, mede te delen’. | |
Een interpretatieLouter juridisch gezien is paus Wojtyla door het benoemen van P. Dezza als zijn ‘persoonlijke vertegenwoordiger bij de Sociëteit van Jezus’ zijn bevoegdheid niet te buiten gegaan. Wel is het hoogst ongebruikelijk dat het hoofd van de kerk zich zo persoonlijk en zo drastisch mengt in het innerlijk functioneren van een orde, want - alle welwillende en soms omslachtige omschrijvingen van de motivatie ten spijt - zijn ingrijpen komt erop neer dat de gewone en door de constituties voorziene werkwijze buiten spel wordt gezet. In zijn brief aan Arrupe had Johannes-Paulus geschreven, dat hij zijn besprekingen met de generaal had wensen voort te zetten, maar dat die onderbroken waren door de aanslag op de paus en de ziekte van | |
[pagina 497]
| |
Arrupe. Daarom, zo schreef hij, heb ik besloten een persoonlijke vertegenwoordiger bij de orde te benoemen. De logische conclusie, zo heeft een waarnemer opgemerkt, had moeten zijn: daarom zal ik die nu met P. O'Keefe verder zetten. In ieder geval heeft de paus op een vrij ongewone wijze de indruk gewekt dat er met de jezuïeten iets verkeerd liep en dat daaraan alleen door een persoonlijk ingrijpen verholpen kon worden. Het is belangrijk hierbij voor ogen te houden dat de maatregel juist op een cruciaal moment in de geschiedenis van de orde genomen werd: de fase die moest leiden tot de keuze van een nieuwe generaal. Toen Pedro Arrupe een jaar vroeger zijn inzicht om als generaal af te treden en om de procedure in gang te zetten die moest leiden tot een nieuwe administratie bekend maakte, werd hem door de paus gevraagd aan te blijven. Reeds toen werd sterk vermoed dat Johannes-Paulus een langere voorbereidingsperiode wenste om de tijd te hebben een koerswijziging tot stand te kunnen brengen. Dat sommige leden van de curie en enkele jezuïeten uit zijn onmiddellijke omgeving hem in deze zin aanmoedigden, is een publiek geheim. Het ziekvallen van P. Arrupe bood de paus onverwachts de gelegenheid rechtstreeks in te grijpen in de orde, waar men zich niet alleen kon afvragen waarom P. O'Keefe onwaardig was bevonden de orde als vicaris te leidenGa naar voetnoot2, maar ook of in de Sociëteit met haar meer dan 27.000 leden geen andere ‘persoonlijke vertegenwoordiger van de paus’ gevonden kon worden dan de 80-jarige Paolo Dezza, die zich gedurende het generalaat van P. Arrupe toch niet zo duidelijk als een voorstander van diens ideeën had opgesteld. P. Pittau is wel gematigder en wordt binnen de orde als een man van de dialoog gezien. Men hoopt dat hij de reacties van beide zijden zal weten op te vangen, eventueel te relativeren; maar het feit dat hij door de pauselijke beslissing met P. Dezaa geassocieerd werd, zal zijn reputatie geen goed hebben gedaan. Uiteindelijk kan men de cruciale vraag niet uit de weg gaan: wat verwijt de paus dan eigenlijk de jezuïeten? | |
[pagina 498]
| |
Twee zaken trekken hierbij onze aandacht. Vooreerst schijnt de paus van oordeel dat Rome over de kloosterorden in het algemeen en over de jezuïeten in het bijzonder onvoldoende controle heeft. Dit geldt overigens voor alle exempte orden, maar van alle loopt de Sociëteit van Jezus wel het meest in de kijker. Dat de paus zo denkt, is meer dan een veronderstelling. In Giovanni Caprile's Storia del Sinodo wordt een merkwaardig voorval aangehaald, dat eigenlijk nu pas al zijn reliëf krijgt. Het dateert uit 1974. Een bisschoppelijke commissie was samengekomen om mogelijke agendapunten te bespreken. Kardinaal Wojtyla kwam onverwachts met het voorstel ‘het religieuze leven’ aan de orde te stellen. Toen zijn collega's er zijn aandacht op vestigden dat dit niet kon omdat geen enkele bisschoppenconferentie dit had voorgesteld, antwoordde hij prompt dat hij het deed. Zonder dralen schreef hij een tekst neer, waarop men weliswaar niet is ingegaan maar die releverend is voor zijn ideeën. Na de crisis in het kloosterleven te hebben behandeld, wees hij op enkele dringende redmiddelen. Daaronder kwamen voor: een grotere integratie in het diocesane leven en een herziening van de notie ‘exemptie’, waardoor sommige orden aan iedere bisschoppelijke controle onttrokken zijn en bepaalde voorrechten genieten. Als paus schijnt Wojtyla er niet anders over te denken. Dit is althans een conclusie die sommigen trekken uit een woord van P. Dezza tijdens diens homilie van 30 oktober. Hij zei dat de paus het geraadzamer had gevonden de Algemene Congregatie van de jezuïeten uit te stellen tot na de promulgatie van het nieuwe kerkelijk wetboek. Onmiddellijk begon men zich af te vragen of de codex clausules kon bevatten die de Sociëteit onder bisschoppelijk gezag kon plaatsen. Ook of er misschien richtlijnen in voorkwamen die een sociaal-politiek engagement in de toekomst onmogelijk zouden maken. Dat brengt ons tot het tweede punt dat de paus ongetwijfeld dwars zit. Op de Filippijnen, in Zuid- en vooral in Midden-Amerika, hebben de jezuïeten compromisloos geopteerd voor de armen en verdrukten en hebben daardoor het elitair imago van de orde veranderd. Van een corps ‘doctrinairen’ zijn ze voorvechters geworden van sociale rechtvaardigheid. Arrupe, die reeds in 1980 een brief over marxistische maatschappij-analyse had gericht aan zijn paters in Latijns-AmerikaGa naar voetnoot3, had er weliswaar een voorzichtig standpunt ingenomen, maar moest toch vanuit een bepaalde zijde te horen krijgen dat hij het gevaar van het communisme onderschatte. Hoe dan | |
[pagina 499]
| |
ook, met de steun van Arrupe hebben de jezuïeten blijk gegeven van een enorm aanpassingsvermogen aan wat sinds Vaticanum II in de kerk op gang gekomen is. Ze staan op de voorposten en daar is het gevaar altijd het grootst. Er is het gevaar voor het leven (voor kort werden drie jezuïeten door rechtse milities gedood in Guatemala en in El Salvador); er is ook het gevaar dat er geen duidelijke grens meer wordt getrokken tussen inzet voor de mensenrechten en politiek. Als men nu weet hoe hardnekkig de paus tegen de politieke activiteit van de priesters gekant is, omdat dit niet zou stroken met hun geestelijke roeping - men denke aan sommige waarschuwingen die hij uitte tijdens zijn Zuidamerikaanse reis - dan begrijpt men dat hij aan het hoofd van een orde die door haar aanzien toch algemeen beschouwd wordt als exemplarisch voor het religieuze leven, niet iemand gekozen wil zien die deze toestand laat voortduren. Onwillekeurig komen we dan uit bij de Poolse oorsprong van paus WojtylaGa naar voetnoot4. Polen is een land waar links tegenover rechts staat. Welnu, al wat op sociaal-religieus vlak ‘progressief’ lijkt, omdat het een sociale inzet veronderstelt, wordt als links bestempeld en bijgevolg afgekeurd, zeker als er politiek of geweld aan te pas komt. Kardinaal Baggio, als prefect van de congregatie van de bisschoppen en voorzitter van de pauselijke commissie voor Latijns-Amerika, is momenteel wellicht de machtigste man aan de curie, al was het maar omdat alle dossiers betreffende bisschopsbenoemingen via hem behandeld worden. Hij voert reeds geruime tijd een beleid dat volledig parallel loopt met de zienswijze van de paus: geobsedeerd door het communistisch gevaar ervoor zorgen dat zoveel mogelijk ‘rechtse’ of dat althans zo weinig mogelijk ‘linkse’ figuren benoemd worden. Samen met aartsbisschop Lopez Trujillo, voorzitter van de CELAM (Latijnsamerikaanse Bisschoppenconferentie), wordt geïntrigeerd om de sociaal-geëngageerde jezuïeten (en leden van andere orden) in een ongunstig daglicht te plaatsen. Gedurende de herstelperiode van de paus belegde Baggio een bijeenkomst om de problemen van Latijns-Amerika te behandelen. Arrupe vroeg met klem dat de agendapunten op voorhand zouden bekend zijn om een grondige voorbereiding mogelijk te maken; hij stond er bovendien op, dat experten uit de betrokken landen aanwezig zouden mogen zijn en vroeg naar een ruimere vertegenwoordiging van de religieuzen, die toch de overgrote meerderheid (70%) van het priesterpotentieel in Midden-Ame- | |
[pagina 500]
| |
rika uitmaken. Het resultaat van de bijeenkomst was een eervol compromis, maar Baggio kon niet verbergen dat alles toch niet verlopen was zoals hij het gewenst zou hebben. Er is geen materiaal voorhanden om te bewijzen dat de kardinaal aan de paus de Dezza-oplossing heeft voorgesteld, maar hij zal er niet ongelukkig om geweest zijn. De opinies van de paus en van de kardinaal convergeren in ieder geval: Padre Arrupe en zijn assistenten sloten de ogen voor wat te ‘progressief’ was, te ‘links’, te ‘politiek-actief’. Daarom moest de leiding van de orde bij ideologisch anders georiënteerde geesten berusten. Zo werd Dezza ‘de persoonlijke delegaat van de paus’. Wat dit concreet inhoudt zal wellicht uit de voor februari-maart geplande bijeenkomst van provinciaals kunnen blijken. Intussen werd vooral in Latijns-Amerika zelf de draagwijdte van deze benoeming hard aangevoeld. De bevoorrechte klasse jubelde ze toe. Uit Columbia schreef een Duits jezuïet: ‘De pers van de geprivilegieerde klasse die dit land beheerst, heeft de beslissing van de paus toegejuicht. Ze wordt beschouwd als een veroordeling van die krachten in de Sociëteit van Jezus en in de kerk die moeilijkheden hebben met wereldlijke en kerkelijke gezagdragers, omwille van hun opkomen ten gunste van de ondergeprivilegieerde, benadeelde lagen van de maatschappij, voor een rechtvaardiger sociale en economische ordening en voor een kerk die niet uitsluitend op gezagdragers en hiërarchie is gericht, maar op de gemeenschap...’. De paus is een sterke persoonlijkheid. Wat hij meent te kunnen verantwoorden, zal hij uitvoeren, ook als hij daarvoor radicale middelen moet gebruiken. Wrijvingen en conflicten tussen paus en jezuïeten zijn er altijd geweest, maar om een maatregel aan te treffen die zo radicaal in het innerlijk leven van de orde ingrijpt als de benoeming van Dezza, moet men opklimmen tot de 17e eeuw, toen Innocentius XI, na het overlijden van de jezuïetengeneraal P. de Noyelle in 1686, de Algemene Congregatie er praktisch toe dwong Th. Gonzalez als zijn opvolger te kiezen. Hoewel de huidige tijdsomstandigheden verschillen van de toenmalige, is er toch een zekere analogie te bespeuren in het feit dat de pausen in beide gevallen meenden te moeten optreden omwille van de houding die tegenover een actuele problematiek moest worden aangenomen. Drie eeuwen geleden betrof het de pastoraaltheologie (probabilisme - probabiliorisme). Thans gaat het - grotendeels - over het concreet in de praktijk omzetten van sociale rechtvaardigheid en het tot stand brengen van rechtvaardige sociale structuren. Sommige jezuïeten mogen zich dan ook in dat glibberige grensgebied tussen sociale politiek en godsdienst te ver gewaagd hebben, het radicaal ingrijpen van de paus blijft een hoogst ongewone maatregel en | |
[pagina 501]
| |
is in ieder geval als een blaam overgekomen. De problemen waarmee de jezuïeten geconfronteerd worden, zijn overigens problemen die alle orden kennen en die zich sinds het Concilie aan de kerk als zodanig stellen: een drang naar waarachtigheid, een door het hele leven geloofwaardig maken van wat men voorhoudt in theorie, een groeiend pluralisme dat plaats biedt aan een hele waaier opvattingen in de theologie en in de moraal, een evolutie in de beleving van het religieuze leven, een rekening houden met de wisselende tijdsomstandigheden, een nieuw verstaan van het gezag. Dergelijke spanningen treden wellicht scherper op bij de jezuïeten, omdat deze orde in de kerk ontegensprekelijk een groot prestige geniet. Conflictsituaties kunnen daardoor opvallender worden. Maar kan het mensen ten euvel geduid worden, als ze van oordeel zijn dat het gevaar van een passieve verburgerlijking en van onverschilligheid groter en ernstiger is, dan het gevaar de zo onduidelijke grens tussen godsdienstige beleving en sociale inzet te overschrijden, en dat dit risico genomen moet worden? Is het niet verkieslijker het etiket ‘links’ opgeplakt te krijgen omwille van een reëel engagement voor de verdrukten, dan zich ‘rechts’ op te stellen, nooit buiten de schreef te gaan - noch in denken, noch in handelen - maar iedere evangelische bewogenheid te missen? Wel zal men de deemoed moeten bezitten, zich rekenschap te geven van het feit dat de strijd voor de sociale rechtvaardigheid niet het hele evangelie is. Het is voor de paus, die zich zo vaak als verdediger van de mensenrechten heeft opgesteld, heel duidelijk dat de priesters de zijde van de verdrukten en bedrukten moeten kiezen: op 10 januari 1982 heeft hij dit in een toespraak nog eens uitdrukkelijk bevestigd. Hij is er alleen om bezorgd, dat een generatie ‘politieke’ priesters het wezen van hun geestelijke zending uit het oog gaat verliezen. Godsdienst mag inderdaad niet tot politiek worden herleid, maar een beleving van het evangelie kan tot een daadwerkelijke sociale inzet leiden, en vaak is zo'n inzet niet mogelijk zonder rechtstreekse of onrechtstreekse stellingname. Het is dan ook zeer de vraag of latere historici - als eenmaal het verdere verloop van de onverkwikkelijke maatregel met al zijn gevolgen bekend zal zijn - bij het beoordelen van deze toch zeer sterke pausfiguur van een gelukkig initiatief zullen kunnen spreken. De paus weet wel dat hij uiteindelijk zal kunnen rekenen op de gehoorzaamheid en de loyauteit van de jezuïeten - zij geloven in de verlossende kracht van de gehoorzaamheid - maar, zoals de editorialist van The Tablet schreef: ‘The worst vice of ecclesiastical authority is to play on the virtue of good men’. |
|