Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Nicaragua binnen de legaliteit houden
| |
De politieke instellingenHet hoogste gezag berust bij de ‘Negen Commandanten van de Revolutie’. | |
[pagina 315]
| |
Zij vormen een collectief presidentschap (cfr. het Directoire tijdens de Franse Revolutie). De negen commandanten vertegenwoordigen de drie strekkingen die aanwezig zijn in het FSLN (Sandinistisch Front) en vormen op zich al een zeker pluralistisch bestuur. Zij geven algemene directieven aan de uitvoerende regering. Deze uitvoerende regering - en feitelijke hoogste macht - berust bij de Regeringsjunta van Nationale Heropbouw (kortweg junta). Deze wordt benoemd door de Negen Commandanten. Feitelijk was zij reeds benoemd in juni 1979, dus vóór de val van Somoza. De samenstelling was toen zo pluralistisch mogelijk: Violetta Chamorro, weduwe van de vermoorde redacteur; Alfonso Robelo, voorzitter van de Vrije Ondernemers (COSEP) en van de politieke partij Democratische Beweging van Nicaragua; Sergio Ramirez Mercado, van de ‘Twaalf’; Moises Hassan Morales, leider van het FSLN; Daniel Ortega, commandant van het FSLN. Deze junta benoemt de ministers, die alleen voor haar verantwoordelijk zijn, aangezien er nog geen echte parlementaire controle bestaat. De ministers vormen geen autonome groep onder een eigen voorzitter, maar staan onder voorzitterschap van de junta. De junta regeert bij decreet, aangezien er nog geen echte parlementaire wetgevende macht bestaat. Dit bestel kan dictatoriaal lijken en functioneert inderdaad niet als een parlementaire democratie. Er zijn echter twee instellingen in het leven geroepen die een tegenwicht vormen tegen de eventuele willekeur van de uitvoerende macht: de Staatsraad en het Rechtswezen. | |
StaatsraadVolgens het Estatuto Fundamental moest er een Staatsraad bijeen worden geroepen. Deze kan men een semi-democratische wetgevende vergadering noemen. Aangezien verkiezingen bij universeel stemrecht technisch niet uitvoerbaar waren, werd de Staatsraad door een soort getrapt kiesrecht gekozen. Hierin hebben zitting: vertegenwoordigers uit het politieke, economische, sociale, culturele en religieuze leven. Men kan ze het beste vergelijken met de Volksvergadering van de Volksrepubliek China. Politieke partijen, vakbonden, volksbewegingen, ondernemers en de kerk kozen hun vertegenwoordigers; 28 organisaties en verenigingen zijn erin vertegenwoordigd: wat de politieke partijen betreft, evenzeer de Democratische Beweging, de Sociaal Christen Democraten en de Conservatieve Democratische Partij uit de oppositie als de Sandinisten, de Onafhankelijke Liberalen, de Socialisten en de Socio-Christelijke Volkspartij, die de revolutie steunen; aan vakbondszijde evenzeer de chris- | |
[pagina 316]
| |
telijke CTN, de Unificatiebond, de Federatie van Gezondheidswerkers uit de oppositie als de Sandinistische bond en de CGT, die de revolutie steunen. De COSEP, de Kamer van Koophandel, de Kamer van Industrie, de Kamer van Bouwondernemingen en de Unie van Landbouwvoortbrengers, die allen tot de oppositie behoren, hebben elk één zetel. Verder zijn er belangrijke beroepsverenigingen zoals de Verenigingen van onderwijskrachten, van journalisten, van het hoger onderwijs, van de geestelijkheid, die niet allen de Saninisten zijn toegedaan. Het minder democratische karakter van de Staatsraad is gelegen in de toewijzing van het aantal zetels, die niet kàn berusten op een volksraadpleging. Zo werden aan het FSLN 6 zetels toegewezen tegenover slechts 1 zetel voor iedere andere partij; aan de Sandinistische vakbond 3 zetels en 2 aan de CGT tegenover slechts 1 voor de andere vakbonden. Bij de culturele organisaties werden er 9 zetels toegekend aan de Comités van de Sandinistische Verdediging (CDS) tegenover slechts 1 zetel voor alle andere culturele groeperingen. Deze ‘willekeur’ is juist en niet juist. Het is evident dat b.v. de Sandinistische vakbond (CST) met 200.000 leden verreweg de grootste vakbond van het land is. Ook is het evident dat het FSLN verreweg de meeste aanhang geniet en dat de CDS-comités werkelijk in het hele land zijn ingeplant, alhoewel 9 zetels voor hen wat overdreven lijkt. Maar hier speelt zeker het principe van de moeilijke balans: democratie, maar met waarborgen voor het revolutionaire proces. Uit principe reserveert het FSLN zich in alle ‘pluralistische’ instellingen een 2/3 meerderheid, d.w.z. geen 2/3 voor de FSLN-partij als zodanig, maar 2/3 meerderheid voor het regeringsprogramma; m.a.w. zij laat slechts 1/3 oppositie toe. Dit berust niet op een parlementaire legaliteit. Vele ernstige gesprekspartners hebben ons echter verklaard dat naar hun schatting 90% van het volk achter het programma van de revolutie staat. De meest fervente oppositiestemmen spreken van slechts 40% steun aan het FSLN. Indien de waarheid in het midden zou liggen, zou 2/3 FSLN-meerderheid nog geen machtsmisbruik zijn.
De bevoegdheid van de Staatsraad is tweeërlei. Zij moet de nieuwe grondwet en de nieuwe kieswet voorbereiden. Ten tweede heeft zij actieve en passieve wetgevende bevoegdheid. Zij kan wetsvoorstellen doen aan de junta en zij heeft bij 2/3 meerderheid veto-recht op de decreten van de junta. Staatsraad en junta vormen dus samen een tweehoofdige wetgevende macht. Beide hebben een veronderstelde legitimiteit: de junta is bekrachtigd door de revolutie en de Staatsraad is de emanatie van het | |
[pagina 317]
| |
georganiseerde leven in Nicaragua. In april 1980 werd de Staatsraad van 33 op 44 leden gebracht. Op 4 mei kwam hij voor het eerst samenGa naar voetnoot1. | |
RechtswezenIn de Staatsraad als controle op junta en ministers ingesteld, dan vormt het rechtswezen door zijn autonomie een tweede garantie voor een ‘democratische’ revolutie. ‘U spreekt met Roberto Arguello Hurtado, president van het Hooggerechtshof, die ben benoemd zonder tevoren te zijn geraadpleegd’, zo begon deze advokaat van formaat zijn gesprek met ons. Hij wilde daarmee aantonen hoe chaotisch en hoe amateuristisch de eerste regeringsstappen waren vlak na 19 juli 1979. De junta benoemde inderdaad de 7 leden van het Hooggerechtshof, zonder nauwkeurige omschrijving van hun taak. Deze 7, en vooral dr. Arguello Hurtado, hebben zich van meet af aan tot taak gesteld om de revolutie binnen de legaliteit te houden. Het lijkt ons de grootste krachttoer die in Nicaragua werd uitgehaald. Nicaragua dankt zijn democratisch karakter vooral aan deze instelling. De eerste weken van de junta wees het Hooggerechtshof de junta voortdurend op de grenzen die een democratisch bewind stelt aan uitwassen van een revolutie. Na de val van Somoza trok het volk het recht aan zich en richtte hier en daar volkstribunalen op; gevangenissen werden overvallen en gardisten van Somoza werden gearresteerd en soms geëxecuteerd zonder proces. Het Sandinistisch leger kon niet onmiddellijk de rechtsorde handhaven. Maar het Hooggerechtshof heeft de revolutie binnen de legaliteit kunnen houden. Waar het volk de rechters opzij schoof en zelf oordeel velde, heeft dit gerechtshof de aangestelde rechters met kracht verdedigd; het wees ook de junta op haar plicht. Maar op 20 juli 1979 was er geen enkele rechtbank die functioneerde. Hurtado begon onmiddellijk vrederechters aan te stellen en na 9 maanden was het rechtsapparaat in het hele land weer opgebouwd. Het Hooggerechtshof trad overal op om de onafhankelijkheid van de rechters te verzekeren. Dit is van kapitaal belang geweest. Hurtado liet in alles de wet respecteren, door wie of wat dan ook. Dit was een bijna onmogelijke taak, aangezien de oude wetgeving vervallen was verklaard en een nieuwe nog niet gepromulgeerd. Veel processen over landbezit, rente, hypoteken moesten nog volgens de oude wetgeving behandeld | |
[pagina 318]
| |
worden. Maar het principe heeft gezegevierd: de natie staat onder de wet. En er bestaat een werkelijke scheiding van rechtelijke en uitvoerende machtGa naar voetnoot2. Wegens de hevige discussie, tot in Europa, is een toelichting over de ‘8.000 vermiste personen’ en de brutaliteiten na 19 juli wel op haar plaats. De oppositiepers sprak van 8.000 ‘vermisten’, terwijl in het bezwarende dossier van Esteban Gonzalez sprake was van 8.000 gevangenen. Maar ook dit aantal is door Esteban Gonzalez later herroepen. Het totaal aantal gevangenen, zowel van gemeenrecht als politieke gevangenen, plus de vermisten, zou niet hoger lopen dan 4.000 (op 2.500.000 inwoners)Ga naar voetnoot3. Het aantal vermisten is bijzonder moeilijk vast te stellen. Zeer veel gardisten van Somoza en politieke aanhangers zijn gevlucht zonder enige melding van emigratie. Een zeker aantal van de ‘vermisten’ moet als gesneuveld worden beschouwd. De Permanente Commissie voor de Mensenrechten (van Esteban Gonzalez) legt nu zelf volgende cijfers voor: in juni-juli 1979: 30 vermisten; rond 19 juli: 100 vermisten; juli-september: 600 ‘slachtoffers van de volkswoede’; september '79-september '80: 93 vermisten. Sindsdien geen meldingen meer. En ook deze ruim 700 ‘vermisten’ komen ons nog oncontroleerbaar hoog voor. Eén zaak is echter zeker: het aantal ‘volksrechtspraken’ is spoedig ingedijkt. De regering geeft toe dat er onregelmatigheden zijn gebeurd met enkele honderden personen. En zij gaf het leger opdracht om hardhandig op te treden tegen de volksrechtspraak; hetgeen ook is gebeurdGa naar voetnoot4. Bij decreet van 29 november 1979 werden er wel speciale rechtbanken van eerste aanleg en van beroep opgericht om misdaden te onderzoeken van militairen, ambtenaren en bedienden tijdens Somoza. Deze rechtspraak was allesbehalve correct. Men werd beschuldigd op het blote feit tot de Nationale Garde behoord te hebben of tot de partij van Somoza; soms zonder ernstige bewijzen. De regering heeft echter velen van de veroordeelden later amnestie verleend. De ‘speciale noodrechtbanken’, die voorzien waren in de Wet op de Ordehandhaving en de Openbare Veiligheid van 20 juli 1979, hebben nooit gefunctioneerdGa naar voetnoot5. | |
[pagina 319]
| |
Hoezeer het de FSLN-regering ter harte ging om een rechtsstaat op te bouwen, blijkt vooral uit haar Decreet van 21 augustus 1979: Statuut van de Rechten en Waarborgen van de Burgers van Nicaragua. Deze rechten zijn woordelijk ontleend aan de Pacten van de Verenigde Naties over de politieke en burgerrechten en over de economische, sociale en culturele rechten, van 1966, en aan de Amerikaanse Conventie van de Mensenrechten van 1969. Hierbij werd de doodsstraf afgeschaft, de foltering en onmenselijke behandeling; het habeas-corpus wordt gewaarborgd, het asielrecht en het recht op repatriëring. Een vlek op deze Rechten en Waarborgen is artikel 49 over de ‘uitzonderingstoestand’ in geval van internationaal conflict en ‘om redenen van openbare orde en veiligheid van de Staat’. Dit artikel is voor willekeur vatbaar en geeft de junta volmachten waarvan de voorwaarden te vaag zijn omschreven. Tot nu toe is echter heel weinig gebruikt gemaakt van dit artikel. De laatste maanden echter wel: tijdelijk verschijningsverbod voor het dagblad La Prensa en opheffing van de parlementaire onschendbaarheid van enkele leden van de Staatsraad. Al zijn de mensenrechten dan niet voor 100% verzekerd en al zijn er betreurenswaardige onregelmatigheden in de rechtspraak voorgekomen, toch blijft het Hooggerechtshof een zeer belangrijke functie toegewezen om de natie binnen de legaliteit te houden. Regelmatig legt het klacht neer over gesignaleerde misbruiken. Nog op 24 juni 1981 legde Hurtado een klachtendossier voor aan de Staatsraad. Met klem vraagt hij dat de politie steun zou verlenen aan de rechtelijke macht en haar de vrijheid zou verzekeren om haar taak te kunnen vervullen. Hij maakt melding van een tiental problemen in verband met arrestaties en met verdwijning van verdachten. ‘Er zijn o.a. gevallen waar orders tot invrijheidstelling niet te vinden zijn in de archieven van de politie’Ga naar voetnoot6. En zelf waren wij er getuige van hoe het Hooggerechtshof een rechter in Leon bevrijdde van volksinmenging en de rechter weer rechter liet zijn. Ondanks al deze moeilijkheden beweert Hurtado ‘dat het Hooggerechtshof in staat is geweest om de revolutie binnen de legaliteit te houden’. Hij beschouwt het als de eerste taak van het Hooggerechtshof regering en volk op te voeden tot elementaire jurisprudentie. | |
[pagina 320]
| |
Groeiende kritiek en oppositieDe vraag is of deze pluralistische instellingen ook in de praktijk democratisch functioneren. Na ruim een half jaar eensgezindheid kwam de eerste kritiek los. Op 19 april 1980 trad Violetta Chamorro uit de junta, na eerst nog een Europa-rondreis te hebben gemaakt ten gunste van de alfabetisatiecampagne. Zij zou om gezondheidsredenen teruggetreden zijn. Kort na haar verliet ook Alfonso Robelo de junta. Hij gaf een duidelijke politieke reden. Begin april had de junta bij meerderheid besloten de Staatsraad, die aanvankelijk voor 33 leden was voorzien, op 44 leden te brengen. Toegelaten werden ook enkele verenigingen die pas na 19 juli 1979 waren opgericht. Deze moesten het FSLN een 2/3 meerderheid verzekeren. Dit is één van de punten van kritiek van de oppositie. Het is echter de vraag of dit de werkelijke reden was voor Robelo's aftreden. Hij heeft zich immers spoedig daarna ontpopt tot leider van de oppositie, met de uitgesproken ambitie om president te worden. Veelbetekenend is, dat hij ‘de economische druk daartoe het beste wapen acht’Ga naar voetnoot7. Beider heengaan veroorzaakte geen politieke crisis. Zij werden onmiddellijk vervangen door geestverwanten: Rafael Cordoba Rivas, lid van het Hooggerechtshof en gewezen leider van de Conservatieven, en Arturo Cruz Porras, president van de Centrale Bank. (In maart 1981 werd de junta van 5 op 3 leden gebracht. Arturo Cruz werd ambassadeur in de VSA en de FSLN-leider Hassan Morales werd lid van de regeringsraad). De kritiek op de samenstelling van de Staatsraad kadert in een algemene kritiek van de oppositie, dat de Sandinisten zich in alle pluralistische instellingen een meerderheid verzekeren. Een tweede kritiek gold het uitstel van algemene parlementsverkiezingen dat door de minister van Binnenlandse zaken, commandant Tomas Borge, in mei 1980 werd bekend gemaakt. Hij sprak van een uitstel van 3 tot 4 jaar. De verkiezingen zijn nu inderdaad voorzien voor 1984. Leden van de Staatsraad en van het Hooggerechtshof hebben ons daarvoor volgende verklaring gegeven. Ten eerste is een behoorlijke administratie nog altijd onbestaande. De regering werkt aan de registratie van de burgerlijke stand, aan huisnummers en andere technische vooronderstellingen voor een ernstige verkiezing. Indien er op dit ogenblik verkiezingen zouden plaats hebben, zou dat zeker uitvallen ten gunste van een stedelijke minderheid en dan nog van het centrum van de steden. Ten tweede moet | |
[pagina 321]
| |
de meerderheid van de bevolking eerst bekwaam worden gemaakt voor verkiezingenGa naar voetnoot8. De alfabetisatie-campagne van april-augustus 1980 moet daartoe veel bijdragen en deze is een succes geworden. In Nicaragua wordt bijna alles vanuit het verleden beredeneerd. De ‘verkiezingen’ tijdens Somoza hadden op de volgende wijze plaats. Op de finca's was de administrador verantwoordelijk voor het uitbrengen van de stemmen. De boeren, die voor het merendeel analfabeten waren (50% van de bevolking), moesten een kruisje of vingerafdruk zetten op een formulier ten gunste van Somoza. Zij ontvingen dan zelf een papiertje waarop bevestigd stond dat zij op Somoza gestemd hadden. Dit papiertje dienden zij altijd op zak te hebben. Hoe wil men dat een volk met dergelijke ‘democratische’ traditie in staat is aan een geheime stemming deel te nemen, redeneren de regeringsgezinde intellectuelen. Het lijdt voor hen geen twijfel dat verkiezingen in het huidige ontwikkelingsstadium te gunstig zouden uitvallen voor de oppositie. De ernstigste crisis brak uit op 12 november 1980. Die dag traden 11 politieke partijen en organisaties uit de Staatsraad; niet definitief, maar tijdelijk, voor onbepaalde tijd. Aanleiding was het verbod van een betoging, voor 9 november op het getouw gezet door de Democratische Beweging, de politieke partij waarvan Robelo president is. Op dit verbod volgden brutaliteiten vanwege jongeren die het gebouw van de partij aanvielen. De uittredende partijen en verenigingen waren o.a. de Democratische Beweging, de Christen-democraten, de Conservatieven, de christelijke vakbond CTN, de CUS en de COSEP (Robelo). De meeste verenigingen zijn echter later weer bijgedraaid. Het kan niet ontkend worden dat oppositie-partijen en oppositie-vakbonden worden lastig gevallen door volksorganisaties en andere bewegingen. Hun vergaderingen worden gestoord, soms zelfs onder instigatie van verantwoordelijken als minister Tomas Borge. Het gebeurt dat ‘de straat’ de baas is. Zo worden autobussen van het openbaar vervoer verhinderd uit te rijden om te protesteren tegen de economische boycot die door de oppositie wordt gevoerdGa naar voetnoot9. Het gebeurt dat protestbetogingen van de oppositie die door de overheid zijn toegestaan, door het volk worden verhinderd, door het blokkeren van de wegen bijvoorbeeld. Daar staat echter tegenover dat de oppositie zeer vrij is om allerlei manifestaties te organiseren. En ook de oppositie loopt lang niet altijd in het democratisch spoor. | |
[pagina 322]
| |
Het gebeurt dat zij - met medewerking van de kerkelijke hiërarchie - de presidenten van Venezuela en Costa-Rica uitnodigt op religieus-politieke samenkomsten zonder toelating te hebben gevraagd aan de overheid en zonder die overheid zelfs in kennis te hebben gesteldGa naar voetnoot10. Men komt tot het besluit dat er van weerszijden inbreuken worden gepleegd op een politiek fatsoen dat men democratisch zou kunnen noemen. Op dit gebied speelt ook de oppositiepers en -radio een sterk gepolitiseerde rol die dikwijls de politieke welvoeglijkheid allesbehalve respecteert. Een doorn in het oog van de oppositie is de oprichting en uitbreiding van de volksorganisaties: de Comités voor de Sandinistische Verdediging, de Sandinistische Jeugd 19 juli, die 100.000 leden telt, de Vrouwenvereniging van Loisa Espinoza, de Volksmilities en de Vereniging van Landarbeiders met 80.000 leden. Onder hen rekent de oppositie ook de Sandinistische vakbond, die 200.000 leden telt. De oppositie spreekt van een massificatie à la Cuba. Met deze verenigingen is het volk inderdaad sterk gemobiliseerd. Maar naar onze waarneming gebeurt dit zonder enige dwang. Voor het FSLN zijn ze het middel om de revolutie te verdedigen en te kanaliseren. De regering gebruikt deze verenigingen heel zeker ook om het volk politiek te vormen. Maar men kan niet zeggen dat zij mantelorganisaties van een communistische partij zijn. Wel steunen al deze verenigingen het revolutionaire proces. De regering benut deze verenigingen ook om het volk zoveel mogelijk te laten participeren in de besluitvorming en het beheer van de staat. De verenigingen zijn in veel gevallen ook de uitvoerende organen van staatsprogramma's. Zo zijn de Comités op veel plaatsen de organisatoren van de gezondheidszorg en van de voedselprogramma's voor zwangere vrouwen en babies. De Sandinistische Jeugd is zeer actief geweest in de alfabetisatie-campagne. En de Sandinistische vakbond en de Landarbeiders oefenen controle uit op het bedrijfsleven en leggen klacht neer over economische boycot, die inderdaad als politiek wapen wordt ingezet. Tegenover deze volksorganisaties staat dan de vrijheid voor de oppositie om verenigingen op te richten. Hetgeen ook gebeurt. Zoals de Vereniging van Familievaders, charismatische verenigingen met een politieke tint, christelijke jeugd. En niet te vergeten de onbegrensde vrijheid van christelijke sekten die, vanuit Noord-Amerika vooral, in Nicaragua overal infiltreren. In bepaalde volkswijken vormen die sekten aandachtspunt | |
[pagina 323]
| |
nummer één voor het plaatselijk Comité voor de Sandinistische Verdediging. Zowel deze comités als de dienstdoende priester verklaarden ons dat in de volkswijk Reparto Schick van Managua met 70.000 inwoners niet minder dan 42 sekten werkzaam waren. Zij zien daarin een werkelijke bedreiging van de revolutie. De regering laat deze sekten volkomen vrij. En de comités beperken zich tot waakzaamheid en tot het waarschuwen van de bevolking. | |
Poging tot concertatieOm uit de impasse te geraken van enerzijds pluralisme en anderzijds het veilig stellen van het nieuwe maatschappij-project, lanceerde de regering in maart 1981 een Nationaal Forum. Ook bij de oppositie was de wil aanwezig om de nationale eenheid te behouden. En beide partijen hadden er belang bij om het totale ineenstorten van de economie te voorkomen. Op 2 juni kreeg dit zijn vorm. Als doel werd gesteld: ‘komen tot een maximale cohesie van alle nationale krachten om de vrede te waarborgen, en in het ergste geval, dank zij deze eenheid, de agressie terug te dringen, die tot doel heeft opnieuw een Somozistische en imperialistische overheersing te vestigen’Ga naar voetnoot11. Het Forum is samengesteld uit 7 regeringsgezinde partijen en 6 oppositiepartijen. Voor de regering: 2 leden van het FSLN, en telkens één van de Socialistische partij, de Communistische, de Socio-christelijke Volkspartij, de Beweging van Volksactie en de Onafhankelijke Liberale partij. Vanwege de oppositie: de Democratische Beweging met 2 leden en de Socio-christelijke partij, de Socio-democratische partij, de Liberaal Constitutionele en de christelijke vakbond CTN met telkens 1 vertegenwoordiger. Voorzitter is Julian Corrales, vice-rector van de Nationale Universiteit UNAM; 3 regeringsgezinden en 3 oppositieleden vormen de permanente vergadering; de andere 3 en 4 worden geconsulteerd over hun specifiek domein. De 3 permanente oppositieleden zijn die van de Democratische Beweging, de Socio-christelijke partij en de christelijke vakbond. Op 13 juni had de eerste zitting plaats. Iedere groep zal er zijn standpunt verdedigen en toelichten en zal openbaar zijn mening geven over de politieke toestand. Het Forum zal zich bezighouden met problemen van politieke, economische, sociale, juridische aard en met arbeidsvraag- | |
[pagina 324]
| |
stukken. De leden hebben het recht sub-thema's aan te dragen die na gemeenschappelijk akkoord ter sprake worden gebracht. Op 27 juni werd er reeds een eerste document ondertekend waarin de leden zich akkoord verklaarden over 19 punten. In juli werd de tweede ronde ingezet over de economische politiek en over de bedreiging vanuit het buitenland. Tijdens de debatten bepleiten de regeringsgezinden de nationale eenheid en klaagt de oppositie het verraad aan dat de regering pleegt aan het oorspronkelijk pluralistisch project. Zo was een belangrijk punt: het Sandinistische leger, dat volgens de oppositie niet pluralistisch zou zijn. De monopoliepositie van de Sandinisten wordt regelmatig aan de kaak gesteld. Dit Nationaal Forum is meer dan een raad van wijzen. Het is een politiek debat waarbij het hele volk betrokken is via de massamedia. In het Sandinistische dagblad La Barricada wordt het regeringsstandpunt uitvoerig uiteengezet, evenals in de regeringsgezinde Nuevo Diario. La Prensa brengt het oppositiestandpunt uitvoerig ter sprake. (De oplaag van La Prensa - 70.000 - ligt iets hoger dan die van de beide regeringsgezinde kranten samen). Op die manier kan men spreken van nationale raadpleging, al zij het op passieve wijze. Ofschoon dit Nationaal Forum uniek is in zijn brede opzet, is het niet de enige nationale raadpleging. In de loop van tweeëneenhalf jaar Sandinistisch bewind hebben er al veel nationale raadplegingen plaats gehad over deelaspecten van de samenleving: nationale onderwijs-raadpleging, gezondheids-raadpleging, arbeidsraadpleging, enz. Men kan dit democratische lapmiddelen noemen. Voor ons zijn ze eerder het bewijs van de ernstige wil om binnen de revolutie-beperkingen zoveel mogelijk recht te laten wedervaren aan een pluralistische samenleving. Dat dit misschien toch niet haalbaar is, kan blijken uit de afkondiging van de noodwet - voor één jaar - op 9 september 1981. Deze werd voornamelijk ingegeven door de economische crisis, die veroorzaakt wordt door economische misdaden zoals kapitaalvlucht en boycot van de produktie. Ingevolge deze wet werd in oktober de parlementaire onschendbaarheid van 4 leden van de Staatsraad opgeheven: 2 van de COSEP en 2 van de vakbond CUS, die dicht bij de communisten aanleunt. Eveneens om economische misdaden (o.a. uitroepen van stakingen) werden kort daarna 22 communisten gearresteerd, waaronder de secretaris-generaal Eli Altamirano, die tot 3 jaar gevangenschap werd veroordeeldGa naar voetnoot12. | |
[pagina 325]
| |
ConclusieDe ontwikkeling sinds 9 september toont aan hoe moeilijk het is de revolutie binnen pluralisme, democratie en legaliteit te houden. De filosofie die aan dit moeilijke evenwicht ten grondslag ligt, is die van ‘de logica van de meerderheid’, zoals deze in regeringsdocumenten bij herhaling wordt uitgedrukt. De oppositie, die feitelijk die is van een geprivilegieerde minderheid, wordt geduld in zover zij deze filosofie respecteert. Zoals er een geleide economie is met begrenzingen voor de absolute vrijheid, zo is er ook sprake van een geleide democratie; geleid in functie van de belangen van de meerderheid. Pas wanneer de meerderheid werkelijk mondig is geworden door alfabetisatie, politieke vorming en organisatie, kan er sprake zijn van een echte parlementaire democratie. De feitelijke uitwerking van de noodwet van 9 september op het politieke leven hebben wij niet meer van nabij kunnen volgen. Tijdens ons bezoek kwamen wij tot de overtuiging dat de politieke leiders het bewijs leveren van een grote politieke rijpheid ondanks een totaal gebrek aan politieke ervaring. Zij doen hun best om een natie op te bouwen op basis van sociale rechtvaardigheid. Zij pogen daartoe de grondslag te leggen voor een democratisch bestel. Indien er maatregelen worden genomen die minder democratisch zijn, worden die meer geïnspireerd door een buitenlands beleid (vanwege de V.S.A., Venezuela e.a.) dan door een binnenlands dat totalitair zou zijn. Het is meer een rigoureuze antimarxistische ideologie die het land in haar greep tracht te krijgen. Tot nu toe laat de regering zich niet uitdagen om totalitaire maatregelen te nemen tegen de vijanden van het Nicaraguaanse experiment. Hiermee bewijzen de leiders juist hun politieke rijpheid. Onze overtuiging werd bevestigd door het onverdacht getuigenis van apostolisch nuntius A. Cordero Lanza di Montezemolo: ‘Wij zijn zeker nog niet toe aan een dictatuur. Wij moeten eerlijk toegeven dat er echte vrijheid bestaat’. Zoals zovele missies vóór ons, kunnen ook wij bevestigen dat onze missie van Pax Christi Internationaal de meest volledige vrijheid heeft genoten en de actieve medewerking van de regering. Zij verleende faciliteiten om zowel met regeringsinstanties als met oppositie-milieus in volkomen vrijheid in contact te komen. |
|