| |
| |
| |
Paus en Pool
Peter Hebblethwaite
Een oordeel over de eerste drie jaren van het pontificaat van Paus Johannes Paulus moet hoe dan ook rekening houden met wat men ‘de Poolse factor’ is gaan noemen. Op twee jaar studie in Rome na (1946-1948) heeft hij de eerste 58 jaren van zijn leven in Polen doorgebracht. Toen hij als bisschop en kardinaal naar het buitenland begon te reizen, waren het altijd Poolse gemeenschappen in ballingschap die hij het eerst opzocht. Ondanks het feit dat hij een verbazend aantal talen beheerst en er met kennelijk plezier altijd weer nieuwe aanpakt, is hij helemaal geen ‘cosmopoliet’. Hij is en blijft een Pool, honni soit qui mal y pense. Maar dat is natuurlijk de kwestie niet. De vraag is alleen hoe die Poolse achtergrond zijn pontificaat kleurt en bepaalt.
Wij stellen ‘Pools’ nogal gemakkelijk gelijk met ‘conservatief’ (in kerkelijke zaken) en dat is dat dan. Maar Polen lopen ook niet met oogkleppen, ze hebben alleen een andere kijk op de wereld, een ander perspectief, waarvan wij allen wel iets kunnen leren. Ze hebben, zoals we nu al wel weten, een sterk nationaal bewustzijn. In Kwestie van identiteit, een roman van Kazimierz Brandys, zegt een van de personages dat Polen zich gedragen ‘alsof het individu daar geen eigen psychologie heeft, alsof er alleen maar een nationale psychologie bestaat’. Dat is natuurlijk onzin. Er is geen sprake van, Karol Wojtyla te reduceren tot een exemplaar van de Poolse soort. Maar wie hem wil begrijpen, moet wel in Polen beginnen.
Hijzelf kan daarbij helpen. In zijn audiënties, op zijn buitenlandse reizen praat hij over zijn verleden, roept hij herinneringen op. Die kunnen een licht werpen op zijn manier van denken. Enkele van die ervaringsgegevens wil ik hier beschrijven: materiaal voor een eventuele intellectuele autobiografie die hij misschien wel nooit zal schrijven.
| |
Oorlog en Auschwitz
Op zijn reis in Brazilië schreef hij het ontstaan van zijn priesterroeping toe aan zijn oorlogservaring: de inval in Polen in 1939 en de nazi-bezetting.
| |
| |
Dat veranderde zijn leven. Hij schreef poëzie, wilde acteur worden; hij werd priester, intellectueel, en zou van die weg niet meer afwijken. De gruwel die hij meemaakte, bracht hem tot de overtuiging dat alleen geestelijke heelmiddelen daartegen opgewassen waren. Als hij nu, met Jacques Maritain (en tot wanhoop of ergernis van de bevrijdingstheologen) steeds weer van ‘het primaat van de geest’ spreekt, gaat dat terug tot die fundamentele ervaring. Daar komt bij dat hij vlak bij Auschwitz geleefd heeft. Auschwitz ligt slechts 35 km van Wadowice, waar hij geboren is en opgegroeid, slechts 72 km van Kraków, waar hij bisschop was. Auschwitz, dat hij steevast en terecht bij zijn Poolse naam Oswiezim noemt, obsedeert hem. Hij heeft het eens ‘het Golgotha van de moderne wereld’ genoemd. En dat verklaart enigszins de apocalyptische trek in zijn denktrant. Auschwitz is het symbool van het Kwaad, op een gigantische, bijna kosmische schaal. Beschaving is slechts een dun laagje vernis, het wordt gemakkelijk afgeschraapt. Auschwitz was - een Slavisch lievelingsthema - een voortzetting van het lijden van Christus. Alleen als dat lijden aanvaard wordt, kan het getransfigureerd worden, alleen dan kan men een glimp opvangen van wat Verrijzenis is. Dat was geen abstracte theorie, het was voor Wojtyla een zichtbare en tastbare realiteit geworden in het lot van de 47-jarige Poolse franciskaan Maximiliaan Kolbe, die in Auschwitz zijn leven gaf voor dat van een gehuwd man. Als het beeld dat mensen zich van leven en wereld vormen, doorgaans vastligt rond hun vijfentwintigste jaar, dan was dat voor Karol Wojtyla Auschwitz. Leven is een alles omvattende strijd op leven en dood tussen Goed en Kwaad. En dat is een ervaring die andere problemen wel wat relativeert. Wij willen sommige dingen in de kerk wat ‘liberaliseren’. Maar discussie over geboortenregeling, priesterwijding van vrouwen enz. kan deze man
moeilijk au sérieux nemen: het is ruis, irrelevante geluiden in de coulissen, terwijl voor op de scène zich een wereldwijd, kosmisch drama afspeelt.
| |
Priesterbeeld
Auschwitz droeg ook bij tot zijn priesterbeeld. Kolbe ‘gaf zijn leven voor zijn kudde’. De zondagen voor hij zelf het slachtoffer werd van een aanslag en bijna zelf zijn leven gaf, mediteerde hij over de parabel van de Goede Herder. Daarnaast zijn er natuurlijk vele andere factoren die zijn priesterbeeld vorm hebben gegeven. Een goed idee van de Poolse achtergrond wat dit betreft, is te vinden in een artikel van Adam Boniecki, een priester uit Wojtyla's eigen bisdom Kraków, die nu in Rome redacteur is van de
| |
| |
Poolse editie van de Osservatore Romano. Drie punten daarin kunnen een licht werpen op Johannes Paulus' opvatting over de priester.
1) Ten eerste, priesters in Polen maken geen ruzie met hun bisschop en bisschoppen niet onder elkaar. ‘In de Poolse kerk is geen plaats voor contestatie, dat kan niet’. Die idylle is niet te danken aan het feit dat priesters in Polen deugdzamer zijn dan elders. Ze is het gevolg van de strijdpositie waarin de kerk zich bevindt, een situatie van ‘zijn of niet zijn’. Elke schijn van dissidentie valt direct onder de autocensuur van de dissident óf wordt door de bisschop onderdrukt. Het zou interessant zijn te weten of de solidariteitsbeweging daar nu iets aan veranderd heeft, of kapelaans zich nu ook aaneensluiten om hun eigen situatie te bespreken. Ik geloof er niks van. De oproepen tot rechtvaardigheid en democratie zijn gericht tot Staat en Partij; dat ze ook van toepassing zouden kunnen zijn op het interne leven van de kerk wordt er niet bij gezegd. Nergens in de overvloedige uitspraken en geschriften van deze paus is ook maar een woord van lof of aanmoediging te vinden voor diocesane of priesterraden; vermeld werden ze alleen in de conclusie van de Nederlandse Synode, en erg bemoedigend was dat niet: ze mogen nooit op vakbonden gelijken.
2) Die beklemtoning van de uniformiteit kan Johannes Paulus' afkeer en onbegrip verklaren wanneer hij te doen krijgt met wat hij als ‘dissidente’ priesters of theologen beschouwt (en a fortiori dissidente zusters of leken). Triestig kijkt hij een andere kant op, of hij grijpt in. Het argument, dat een volstrekt eensgezinde hiërarchie een ongeloofwaardige mythe is, dat zo iets alleen bereikt kan worden als alle meningsverschillen worden onderdrukt, laat hem koud. Tegen de Duitse bisschoppen in Fulda zei hij: als je denkt dat je geloofwaardiger wordt als je je meningsverschillen openbaar maakt, dat is onzin. Eenheid voor alles.
Poolse priesters zijn dus volgzaam en gehoorzaam. Kunnen zij dat niet meer opbrengen, dan vertrekken zij met de noorderzon. Boniecki vertelt dat een priester, een van zijn vrienden, het met zijn geweten niet meer in overeenstemming kon brengen, de strikte leer van Humanae Vitae op te leggen aan zijn mensen die niet eens een behoorlijke woning hadden en daarom het ambt verliet. Hoeveel priesters in het Westen hebben hetzelfde gedaan?
3) Een derde opmerking van Boniecki geef ik beter in zijn eigen woorden weer: ‘Voor andere collega's was het celibaat het beslissende probleem. Een priester die het ambt verlaat, wordt door de publieke opinie met de nek aangezien... Niemand komt er dan ook openlijk voor uit als hij het ambt verlaat. Het wordt verborgen gehouden, als was het een schande’. Dat is precies de manier van denken die achter de nieuwe ‘Normen voor
| |
| |
laïcisering (27 oktober 1980) ligt. Een priester die vraagt om gelaïciseerd te worden, bekent schuld en valt in ongenade. De procedure is nu zo moeilijk mogelijk gemaakt. En vooral, er kan geen sprake van zijn dat deze ongewenste elementen nog enige functie in de kerk vervullen. In de brief die deze Normen begeleidde, schreef Kardinaal Seper: ‘de brede verspreiding van dit fenomeen (laïcisering) heeft de kerk een pijnlijke slag toegebracht’. Maar waarop steunt dat oordeel? Van ‘een pijnlijke slag’ kan maar spreken wie uitgaat van de boven vermelde gedachtengang. Johannes Paulus' modelpriester is dus een man, celibatair, geëngageerd voor het leven, hij loopt gekleed in het klerikale zwart, hij is volgzaam, een man van gebed, desnoods heroïsch, heilig en a-politiek. Zijn brief van Witte Donderdag 1979 beschreef dat heel gedetailleerd. Sommige apologeten stonden er zo paf van, dat ze het fantastische verhaal uitvonden dat het conclaaf een document van dit soort ontworpen had en opgelegd aan een paus die er zelf niet zo veel voor voelde. Maar stijl en inhoud bewezen dat het helemaal zijn eigen werk was. En vooral, toen de brief van verschillende kanten - zij het in nogal bedekte termen - werd bekritiseerd, bleef hij hem verdedigen: ‘Hier en daar’, zei hij tegen de Poolse priesters in Czestochowa, ‘heeft men gesuggereerd dat de paus het Poolse priestermodel aan de hele wereld probeert op te dringen’. Die anonieme critici waren slechts ‘alleenstaande stemmen’, ‘ze zochten iets wat er niet was’. Maar direct daarop volgde toch: ‘Ik ben uit Polen vertrokken in de diepe overtuiging dat alleen met deze visie op het priesterschap de kerk nog toekomst heeft’.
| |
Priester en politiek
De idee dat Poolse priesters a-politiek zijn, lijkt misschien fantastisch of absurd. Alvast de top van de hiërarchie zit tot over de oren in de politiek. In Polen was de Primaat vroeger inter-rex, de regent die regeerde bij afwezigheid van de koning. Maar Kardinaal Wyszynski hoefde zich niet eens op die oude traditie te beroepen om voortdurend politieke uitspraken te doen. Raadgevingen, aansporingen, veroordelingen stroomden uit zijn krachtige pen. Zijn opvolger, Aartsbisschop Jozef Slemp, is al meteen dezelfde weg opgegaan. Karol Wojtyla zelf schrok er evenmin voor terug. Is het dan geen paradox dat hij er nu zo op aandringt dat priesters zich buiten de politiek moeten houden, terwijl bisschoppen dat kennelijk niet hoeven te doen? Het antwoord is gedeeltelijk een kwestie van semantiek. Voordat Solidariteit alles op zijn kop zette, betekende ‘politiek’ in Polen
| |
| |
de politiek van de Communistische Partij, de enige politieke activiteit die door de regering was toegestaan. ‘Zich buiten de politiek houden’ betekende dus zich buiten de door de Partij gesteunde activiteiten houden. Buiten de heel eigen Poolse situatie is dit principe weinig bruikbaar, je kunt het niet zo maar toepassen op laten we zeggen Brazilië, Nicaragua of de VS. Het werd dus een oproep om buiten de partijpolitiek te blijven. En meteen veranderde ook de rechtvaardiging. Nu werd gezegd: een priester mag zich niet actief met een politieke partij inlaten; als een teken van eenheid, mag hij geen partij kiezen in kwesties die verdeeldheid onder zijn mensen kunnen veroorzaken. Robert Drinan s.j. mag geen Democratisch Congreslid zijn, dat zou katholieke Republikeinen tegen de borst stoten. Maar voor wie zich buiten de politiek en zelfs buiten de partijpolitiek houdt, blijven er nog altijd tal van mogelijkheden open voor andere, misschien zelfs belangrijker vormen van politiek engagement. Dat heeft Johannes Paulus zelf al goed laten zien. Het duidelijkst tijdens zijn bezoek aan Polen in juni 1979. Daar oefende hij, om een politicologenjargon te gebruiken, vier met elkaar samenhangende ‘mandaten’ uit, alle vier door en door politiek.
Om te beginnen diende hij zich aan als de pleitbezorger van een tegencultuur, een alternatieve maatschappij, gesteund op de eeuwenoude dooreenstrengeling van Kerk en Staat in de Poolse geschiedenis. Gierek, die toen nog niet in ongenade was gevallen, hield een routine toespraak over de verworvenheden van 25 jaar socialisme. In zijn antwoord ging Johannes Paulus daar ostentatief aan voorbij en sprak over de meer dan 1000 jaar oude Poolse traditie. Met zijn heel eigen malicieuze humor feliciteerde hij Gierek met de wederopbouw van het Koninklijk Paleis in Warschau, ‘het symbool van de Poolse souvereiniteit’.
Ten tweede trad hij op als een soort ‘volkstribuun’. Een bisschop of kardinaal groeit in autoriteit (niet alleen in Polen) wanneer hij onder woorden brengt wat mensen denken maar niet luidop durven zeggen. Op het Zegeplein in Warschau (2 juni 1979) werd de toespraak van de paus tien minuten lang onderbroken toen hij zei: ‘Christus kan niet buiten de mensengeschiedenis worden gehouden, nergens ter wereld. Christus uit de mensengeschiedenis sluiten is een daad tegen de mens’. De massa begon in koor te roepen: ‘Wij willen God! Wij willen God!’. Op het centrale plein in de hoofdstad van een communistisch land, waar mensen het atheïsme wordt ingepompt van de peutertuin tot de universiteit! Toch had de paus niets buitengewoons gezegd. Hij had gewoon luidop gezegd wat de meeste Polen geloven. En niemand had hem iets gedaan. Het was op dat ogenblik, geloof ik, dat Solidariteit mogelijk en waarschijnlijk werd. De paus had de
| |
| |
Polen laten zien dat de bluf van het regime een halt kon worden toegeroepen, dat de orde perfect gehandhaafd kon worden zonder machtsontplooiing, dat de kloof tussen retoriek en realiteit kon worden gedempt. In die zin werkte het pauselijk bezoek aan Polen inderdaad ‘destabiliserend’. Het was ook zo bedoeld.
Dat wil niet zeggen dat hij zich als een demagoog gedroeg, die de mensen alleen maar naar de mond praat. Hij was een ‘volkstribuun’ met verantwoordelijkheidsbesef. Hij zette niemand aan tot rebellie. Hij stelde zich ‘gematigd’ op. Maar in ruil daarvoor hoopt hij voor de kerk een betere positie te verwerven in de onderhandelingen met de Staat. Hij is ook een realist met een scherpe zin voor wat mogelijk is. Daarvan getuigde bijvoorbeeld zijn toespraak tot de Poolse bisschoppen in Czestochowa: ‘We weten dat deze dialoog niet gemakkelijk kan zijn, het is een dialoog tussen twee diametraal tegenover elkaar staande wereldopvattingen. Maar hij moet wel werkzaam worden gemaakt; welzijn van individuen en naties hangt ervan af’ (5 juni 1979). De context maakt duidelijk dat de kerk van die dialoog niets verwacht te leren. Het gaat eerder om onderhandelingen vanuit een sterke positie met de bedoeling bepaalde rechten te verwerven. In ruil daarvoor zal de kerk niets ondernemen om het regime te ondermijnen.
Maar dat is een nogal bescheiden concessie en helemaal geen blijk van groot enthousiasme voor ‘de opbouw van het socialisme’. Hoe kan het ook anders? ‘De twee wereldopvattingen staan diametraal tegenover elkaar’. Het wordt dus een langdurige en onverzettelijke uitputtingsoorlog, tenzij de band tussen ‘socialisme’ en de ideologie die eraan ten grondslag ligt wordt verzwakt of verbroken. Op een lager, meer dagdagelijks niveau kunnen pragmatische overwegingen (‘het welzijn van individuen en naties’) tot samenwerking leiden. De politieke rol die de paus hier speelt, is die van de harde, geduldige, behoedzame onderhandelaar die de tegenstander het vel over de oren haalt.
Tenslotte, de profeet of visionair. Bij het graf van St.-Adelbert, de Tsjech die in de 10e eeuw op uitnodiging van Koning Bodeslaw de Dappere de Baltische volkeren kwam bekeren, bad Johannes Paulus voor alle Slaven over de hele wereld. Hij vroeg zich af, of God hem, de eerste Poolse paus, niet uitverkoren had om een speciale Slavische boodschap aan de wereld te brengen: ‘Stuurt de H. Geest er niet op aan, dat deze Poolse paus, deze Slavische paus hier en nu de geestelijke eenheid van het christelijke Europa proclameert?’ (Gniezno, 3 juni 1979). In de concrete omstandigheden was dit een verbazingwekkende aanspraak. Hij scheen te zeggen: alle Slavische volkeren zonder uitzondering bevinden zich in de
| |
| |
Sovjet-invloedssfeer, maar dat is slechts een tijdelijke misstap van de geschiedenis. Gelooft hij dan ook dat aan die ‘geestelijke eenheid van het christelijke Europa’ ook een reële politieke eenheid kan en moet beantwoorden? Ik denk van wel, zij het dat die dan wel volgens Gods wondere wegen tot stand zal moeten komen.
Dit is ook weer een voorbeeld van dat primaat van de geest waar hij zoveel belang aan hecht. Als je eerst maar juist dénkt, volgt verandering vanzelf. Bewust keert hij de marxistische theorie van het dialectisch materialisme om, die zegt dat intellectuele veranderingen op materiële volgen. Als hij spreekt van ‘de geestelijke eenheid van Europa’ is dat een oproep om niet te veel te denken aan de grenzen op de kaart, maar aan de ‘grenzen van de geest’. Het laatste artikel dat hij schreef voor hij paus werd, ging daarover.
| |
Staat en natie
Zijn ouders, vertelt hij in dat artikel, hadden een paspoort van een vreemde Staat (de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie), maar behoorden tot de Poolse Natie. Dit onderscheid tussen Staat en Natie komt bij hem voortdurend terug. Tegenover staten staat hij sceptisch, over naties spreekt hij met liefde.
In de 19e eeuw, toen Polen tussen Rusland, Pruisen en Oostenrijk was verdeeld, was er geen sprake meer van een Poolse staat, maar de natie overleefde en handhaafde haar identiteit dank zij kerk, cultuur en taal. Vaak in de geschiedenis stond in Polen de staat gelijk met tirannie of was hij tenminste van bovenaf opgelegd. De natie was het volk. Met zijn voorliefde voor de natie beroept Johannes Paulus zich op het volk over de hoofden van de staatsleiders heen. Hier liggen de wortels van zijn ‘populisme’. De massale bijeenkomsten waar hij verschijnt, gaan op volksstemmingen gelijken.
In zijn toespraak voor de Unesco in Parijs (2 juni 1980) riep hij de hele wereld op, de natie te beschermen en lief te hebben ‘als de appel uwer ogen’. Dat voor sommigen van zijn toehoorders ‘natie’ verdacht dicht in de buurt van ‘nationalisme’ komt, beseft hij ook wel. Juist daarom beriep hij zich onmiddellijk op zijn Poolse ervaring om zijn theorie van de natie te rechtvaardigen: ‘De natie is de gemeenschap die op een geschiedenis kan bogen die de geschiedenis van individu en gezin overstijgt... Bij alles wat ik hier zeg, geven mijn woorden een persoonlijke ervaring weer, een heel persoonlijk getuigenis. Ik ben de zoon van een natie die de grootste ervaringen van de geschiedenis heeft beleefd, die door haar buren verscheidene malen ter dood is veroordeeld, maar die toch zichzelf is geble- | |
| |
ven. Zij heeft haar identiteit bewaard en ondanks verdelingen en talloze bezettingen heeft zij haar nationale souvereiniteit gehandhaafd, niet met middelen van fysiek geweld, maar alleen door zich op haar cultuur te beroepen’ (cursief in de originele Franse tekst).
Om de romancier Brandys nog eens te citeren: Polen is inderdaad een land dat ‘tweehonderd jaar lang verplicht is geweest een zelfverdedigingsreflex te ontwikkelen, een land dat zijn overleving alleen te danken heeft aan gebeden, ondergrondse universiteiten en verboden boeken, een land dat, terwijl de Westerse maatschappijen hun eenheid voltooiden, maar één doel voor ogen had: overleven’. Die Poolse ervaring is in Johannes Paulus' wereldvisie in zekere zin exemplarisch. En die visie heeft politieke consequenties. Wie zo sterk de klemtoon op de natie legt, heeft goede gronden om iedere ‘inmenging in de binnenlandse aangelegenheden’ van een ander land te veroordelen. In Polen veroordeelde Johannes Paulus het militaire, economische, politieke imperialisme en iedereen nam aan dat hij de ‘goede buur’ uit het Oosten op het oog had. Maar dezelfde veroordeling herhaalde hij in Afrika. Daar was het een aansporing gericht tot de grote mogendheden om hun handen van het continent af te houden. Hetzelfde thema gebruikte hij in verband met Libanon, een beleefde manier om de Syriërs te verstaan te geven dat ze maar beter terug naar huis gingen. Het is een visie die hem ook sympathiek stemt tegenover de Palestijnen; ook dat is een ‘volk’ zonder ‘staat’.
Maar van Polen een exemplarische natie maken brengt ook moeilijkheden mee. De heel eigen vermenging van cultuur en katholicisme bestaat nergens anders. Je kan Frankrijk nog altijd ‘la fille aînée de l'Eglise’ noemen, zoals hij deed in zijn toespraak op Le Bourget, maar dat is op zijn minst een anachronisme. Ook in Brazilië legde hij een verband tussen ‘de geboorte van de natie’ en de eerste mis die daar in 1500 gecelebreerd werd op het feest van het H. Kruis (waarop de Indianen hem erop attent maakten dat zij daar al lang voor de Portugezen waren). Op de Filippijnen celebreerde hij de eucharistie in Cebu City, waar Magelhaen in 1521 een kruis geplant had. Maar Duitsland gaf al meer problemen. Cultuur en traditie zijn daar grotendeels luthers. Dat probleem loste hij op door een beeld van Duitsland op te hangen waarin alleen plaats was voor Duitslands katholieke verleden: Bonifatius, Albertus de Grote, enkele middeleeuwse mystici en dan - met pontificale zevenmijlslaarzen door de geschiedenis - naar de 19e eeuw met bisschop Wilhelm von Ketteler, arbeidersvriend en inspirator van Leo XIII, om zo bij de katholieken te belanden die in het verzet tegen het nazisme hun leven lieten.
Wanneer hij in de zomer naar Groot-Brittannië gaat, krijgt hij het nog
| |
| |
moeilijker om natie en staat samen te houden. Groot-Brittannië telt immers vier ‘naties’: Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland. Als hij ook daar ‘de souvereiniteit van de natie’ beklemtoont, riskeert hij geïnterpreteerd te worden als een pleitbezorger voor het Welse of Schotse separatisme, mogelijk zelfs voor de IRA. Daar komt bij dat het Engelse nationaal bewustzijn grotendeels door de Reformatie gevormd is. Vermoedelijk doet hij weer hetzelfde als in Duitsland: een ‘beeld’ van Engeland uitvinden waarin alleen plaats is voor Augustinus van Canterbury, Koning Edward de Belijder, Thomas Becket, Thomas More (‘gestorven voor het pausdom’), John Henry Newman en de onlangs overleden Kardinaal Heenan (‘een modelpriester voor deze tijd’).
| |
Pool en Europeaan
In alles wat deze paus denkt en doet, speelt mee dat hij een Pool is. Dat is gewoon een cultureel feit, waar we geen haastige etiketten op hoeven te plakken. Zijn Poolse achtergrond maakt het hem moeilijk sommige dingen in hun juiste perspectief te zien (maar wat is het juiste perspectief?), andere ziet hij juist veel scherper. Een boek, geschreven door L.S. Buell en verschenen in 1940 (dat ik nergens kan vinden) droeg als titel: Polen, sleutel tot Europa. Dat is een idee die hij is toegedaan, geloof ik. Op de grens tussen Oost en West, katholiek en orthodox, Slavisch van ras en Latijns van traditie, kan Polen een bemiddelingsrol spelen.
In dit verband is het heel significant dat hij de heiligen Cyrillus en Methodius tot patronen van Europa uitriep, naast St.-Benedictus, wie deze eer reeds in 1964 te beurt was gevallen. Vanuit Constantinopel trokken deze twee broers erop uit om de Slavische volkeren in de Balkan te bekeren; ze geraakten zelfs tot aan de zuidelijke grens van Polen. ‘Zij waren de ware apostelen van de Slavische volkeren. Met hun vertaling van de liturgie in het oud-Slavisch droegen zij niet alleen veel bij tot de evangelisatie, maar ook tot de cultuur van de Slavische volkeren; zij legden er de grondslag van’. Door hen uit te roepen tot patronen van Europa onderstreepte Johannes Paulus nog eens zijn idee van ‘het grotere Europa’, waarop hij reeds in Gniezno had gezinspeeld. Zoals voor Charles de Gaulle (‘l'Europe des Nations’) strekt ook voor hem Europa zich uit van de Atlantische Oceaan tot de Oeral. Voor de Europese gemeenschap voelt hij niet zo veel sympathie, gedeeltelijk omdat deze de meest gevaarlijk geseculariseerde katholieken groepeert (in Nederland, West-Duitsland en Frankrijk), gedeeltelijk omdat zij zich het adjectief ‘Europees’, dat
| |
| |
tot het hele continent behoort, heeft toegeëigend. Cyrillus en Methodius worden zo een compensatie voor de onrechtvaardigheden van de geschiedenis, die het Oosten, inzonderheid Polen, te kort heeft gedaan, het Westen te veel eer gegeven. Johannes Paulus gelooft dat het zijn providentiële zending is, dat gestoorde evenwicht te herstellen.
|
|