Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
De come-back van de neutronenbom
| |
[pagina 197]
| |
kernwapen dat mensen én dingen massaal vernietigt minder laakbaar zijn dan een meer ‘verfijnde’ neutronenbom? Zelfs een zo overtuigd voorstander van European Nuclear Disarmament als de Brit E.P. Thompson erkent dat de Sovjet-Unie, ondanks haar verbale steun aan de Westeuropese vredesbewegingen, de facto de Westerse militairen in de kaart heeft gespeeld door de introductie en installatie van haar SS-20-kernrakettenGa naar voetnoot1. De Sovjet-Unie gaf trouwens prompt te kennen dat zij eveneens in staat is de neutronenbom te produceren en dit inderdaad zàl doen mochten de VS niet op hun besluit terugkomen. In het beste geval - in de veronderstelling dat wij van een Europese ‘theater’-oorlog verschoond blijven - zijn er dus binnen een paar jaren ook neutronenbommen van ‘socialistische’ makelij. Dan is - tegen ongehoord hoge kosten - de beruchte patstelling van het afschrikkingsevenwicht weer bereikt. Tot die conclusie kwam de Amerikaanse deskundige F.M. Kaplan reeds in mei 1978Ga naar voetnoot2: ‘De effectieve produktie van de neutronenbom zal in het beste geval voor de zoveelste keer de produktie van een onbruikbaar wapen zijn geweest, dat enorm veel kost en tijdelijk grotere risico's (van een nucleair conflict) met zich brengt, totdat de nu reeds bestaande “balance of terror” nagenoeg ongewijzigd hersteld is, nadat de USSR de VSA zal hebben bijgebeend’. Het is over de zin of onzin van die - slechts in het beste geval overbodige - onderneming dat de fundamentele discussie dient te gaan. In alle recente verklaringen van de politieke instanties die de produktie en installatie in Europa van de neutronenbom bepleiten, zoekt men tevergeefs naar enige zakelijke weerlegging van de behoorlijk gefundeerde tegenargumenten, zoals die al jaren geleden door het Arms Control Project van Massachusetts naar voren werden gebrachtGa naar voetnoot3. De argumenten pro kan men in vier punten onderbrengen: 1. De neutronenbom is het enige rationele verweer tegen een massale inval in West-Europa van duizenden tanks uit het Oostblok. 2. De neutronenbom doodt zo selectief de vijandelijke tankbemanningen, dat zij leven en gezondheid van de burgers grotendeels spaart, geringe materiële schade aanricht en geen noemenswaardige radioactieve be- | |
[pagina 198]
| |
smetting van het leefmilieu veroorzaakt. 3. De neutronenbom is zo duidelijk als een nagenoeg exclusief verdedigingswapen ontworpen, dat ook de potentiële vijand het defensieve karakter ervan wel moet erkennen. 4. De neutronenbom is ‘klein’ en selectief genoeg om door alle partijen als een ‘conventioneel’ wapen geaccepteerd te worden; de vijand zal (of mag?) er bijgevolg niet op reageren met andere en grotere wapens uit het bestaande nucleaire arsenaal. M.a.w. de neutronenbom is dat lang gezochte, werkelijk bruikbare kernwapen. De bezwaren tegen deze vier argumentatiepunten worden door de verantwoordelijke instanties nauwelijks bediscussieerd, laat staan weerlegd. Ze zijn ook moeilijk te weerleggen. Ad primum: de bewering dat de neutronenbom het enige rationele en efficiënte verweer is tegen een echte of vermeende overmacht van een tankaanval, verdoezelt het feit dat andere afdoende verweermiddelen allang voorhanden zijn. Op het punt van de niet-nucleaire defensie beschikken de VSA en de NATO over zeer precies geleide anti-tank-projectielen en over vanop afstand bediende, onbemande anti-tank-voertuigen. Die verweermiddelen zijn minstens even efficiënt, minder dodelijk voor de burgerbevolking, veroorzaken niet de geringste radioactieve besmetting van burgers en omgeving en voorkomen veel doeltreffender de escalatie naar een kernoorlog. Ze zijn bovendien minder kostelijk: de totale kostprijs van één neutronenbomgranaat (geschut inbegrepen) bedraagt 900.000 dollar; voor de prijs van twee salvo's kan men vijftig gesofistikeerde niet-nucleaire anti-tank-wapens maken of 5.500 klassieke anti-tank-granaten. Er bestààt dus, zelfs vanuit louter militair en strategisch oogpunt, een valabel en niet-nucleair alternatief. Ad secundum: uitgaande van nauwkeurig uitgewerkte én gepubliceerde studies over de kwantitatieve en kwalitatieve uitwerkingen van de neutronenbom, concludeerde het Massachusetts-instituut: wil men dit wapen efficiënt gebruiken tegen duizenden in verspreide orde oprukkende tanks, dan moet het een soort spervuur vormen van honderden, zelfs duizenden bommen in een dichtbevolkt, grotendeels verstedelijkt gebied. Zo'n spervuur zal veel materiële verwoestingen aanrichten (55 tot 60% van de vrijkomende energie is nog steeds druk- en warmteënergie die in een straal van zowat een halve kilometer vrijwel alle gebouwen verwoest), het zal aan een enorm aantal burgers het leven kosten (binnen een straal van 850 m is de neutronenstraling absoluut dodelijk voor iedereen, ongeacht de beschutting van metaal of steen) en het zal nog een groter aantal burgers een jaren- of generatieslange nasleep van allerhande ziektes en kwalen | |
[pagina 199]
| |
bezorgen. De verwachting tenslotte dat de resterende 5% radioactieve neerslag op korte tijd zo verzwakt zal zijn dat het leefmilieu er niet meer op gevaarlijke wijze door besmet is, acht het instituut een onbewezen en veel te optimistische veronderstelling; die verwachting komt trouwens volgens de ontwerpers van de bom zelf al in het gedrang als de neutronenbommen lager dan de geplande 500 m hoogte ontploffen. Onze grote politici zeggen ‘diep verontrust’ te zijn wanneer in Bonn, Londen, Rome, Parijs, Brussel, Amsterdam een miljoen mensen - vooral maar niet uitsluitend jongeren - demonstreren tegen het feit dat de mogelijkheid om van Europa het eerste theater van een werkelijke, zij het dan zogenaamd ‘beperkte’ kernoorlog in de geschiedenis te maken, ook maar in overweging wordt genomen. Die mogelijkheid is geen waandenkbeeld dat in de (war)hoofden van die demonstranten is ontstaan. Het is de al sinds jaren onomwonden uitgesproken verwachting in tal van Amerikaanse strategische rapporten; de recente verklaringen van Reagan en Haig bevestigden dit alleen maar. Hetzelfde denkbeeld werd trouwens al veel vroeger onverbloemd gepropageerd in de Franse strategische studies die de modernisering en miniaturisering van de ‘force de frappe’ moesten rechtvaardigen: de theorie van de ‘dissuasion graduée’ gaat ervan uit dat de Fransen desgevallend een Middeneuropese, ‘beperkte’ nucleaire oorlog kunnen helpen beslechten, door hem uitsluitend ‘buiten onze landsgrenzen’ (sic!) uit te vechtenGa naar voetnoot4. Ad tertium: men kan onmogelijk staande houden dat de neutronenbom een nagenoeg uitsluitend defensief wapen is. Indien zij ook maar ten dele de beloften van haar ontwerpers waarmaakt en weinig verwoestingen aanricht aan gebouwen en andere ruimtelijke infrastructuren, dan kan zij met even veel recht als het welhaast ideale offensieve wapen worden beschouwd, dat de ‘vijanden’ doodt maar hun grondgebied ongeschonden aan de aanvaller uitlevert. Ad quartum: de bewering dat de Sovjet-Unie bereid zal (of moet) zijn om de ‘kleine’ en ‘selectieve’ neutronenbom als een conventioneel wapen te accepteren, mist elk fundament. Waarom zouden de Sovjets die bedrieglijke verhulling van de werkelijkheid voor hun rekening nemen en een massaal gebruik van dit kernwapen slechts beantwoorden met conventio- | |
[pagina 200]
| |
nele wapens? Er zijn trouwens al een aantal Amerikaanse strategen die dat betwijfelen en de hoop uitspreken dat de Sovjet-Unie, uit welbegrepen eigenbelang, in dat geval de kernoorlog tot Europa zou beperken; dat zou dan voor de VSA een aanvaardbaar risico kunnen worden. Maar dat is het niet voor Europa. Het risico van een nucleaire escalatie, ten koste van Europa, moet door de Europeanen verworpen worden als een volkomen irrationele en immorele strategie om hun vrijheid en onafhankelijkheid te redden. Er zijn dus goede redenen genoeg om elk verzet tegen de installatie (en produktie) van de neutronenbom te rechtvaardigen en te steunen. Wel vaker wordt dit verzet verweten dat het door zijn ‘onverantwoord pacifisme’ onze vrijheid op het spel zet. Men verwijst dan naar het pacifisme van de jaren dertig dat Europa weerloos overleverde aan een Hitler. Historische vergelijkingen kunnen nuttig zijn. Ze worden echter misleidend wanneer ze dingen verzwijgen die ondertussen een volkomen nieuwe en harde werkelijkheid zijn geworden. Het verzet tegen de neutronenbom en tegen de kernbewapeningsspiraal in het algemeen is een specifiek verzet tegen een welbepaald ‘middel’ om conflicten te beslechten, een middel dat vanwege zijn catastrofale gevolgen voor mens en mensheid nooit kan worden geaccepteerd als een ‘bruikbaar’ middel om om het even wat te redden. Ook de bewering dat wij dank zij het afschrikkingsevenwicht van de kernbewapering al meer dan dertig jaar geen oorlog hebben gekend, moet terdege worden genuanceerd en gerelativeerd. Alleen directe confrontaties tussen de twee supermachten werden vermeden, maar voor de rest zijn er meer dan genoeg gruwelijke oorlogen geweest. De vrede in West-Europa hangt voor een groot deel samen met het verdwijnen van het eertijds als onverzoenlijk ervaren antagonisme tussen Frankrijk en Duitsland, en dit is aan een mentaliteitsverandering te danken, niet aan een afschrikkingsevenwicht dat tussen die twee landen zou bestaan. In die zin dienen de vredesbemoeiingen, ook met Oost-Europa, onverminderd gezocht en voortgezet te worden. Om kort te gaan: omdat de ontwerpers en promotoren van de neutronenbom hun produkt beschouwen en propageren als het eerste echt bruikbare kernwapen, moet op dit punt de kernbewapeningsspiraal onverwijld gestopt worden, desnoods door een eenzijdige Westeuropese beslissing. En aangezien er zelfs vanuit strikt militair oogpunt een valabel alternatief bestaat om de echte of vermeende agressieve bedoelingen van de Sovjet-Unie te ontmoedigen, steunt het ‘neen’ aan de neutronenbom niet op een ‘naiëf’, maar op een volkomen verantwoord ‘pacifisme’. |
|