| |
| |
| |
Het Indiase federalisme uitgedaagd
Beni Ekka
In The Soul of India, een boek dat stof tot nadenken geeft, stelt Amaury De Riencourt dat het federale India uiteen zal vallen, ‘gebalkaniseerd’ zal worden. Een tijdelijke militaire dictatuur zou dit wel kunnen uitstellen maar niet beletten. India zou dan, zoals het Midden-Oosten na de val van het Ottomaanse Rijk en zoals de geografische boord van het Euraziatische gebied, het politieke slagveld van de wereldmachten worden. Waarop is deze conclusie gebaseerd? Welke middelpuntvliedende krachten zouden de Indiase Unie uiteen doen vallen? Er zijn er vele, maar hier beperken we ons tot twee van de belangrijkste: de verschillende geografische regio's en het taalprobleem.
| |
Regionalisme en balkanisering
Regionalisme is in belangrijke mate verantwoordelijk voor de verdeeldheid in India. Natuurlijk heeft zo'n land verschillende regio's, ongeacht of die nu geografisch, economisch, taalkundig of cultureel bepaald zijn: gebieden, streken met een gemeenschappelijke taal, gemeenschappelijke gebruiken en een gemeenschappelijk geloof die mensen samenhouden in grotere groepen waarin zij zich helemaal thuis voelen, waarmee zij zich identificeren. Maar dit heeft niets te maken met regionalisme. Onder regionalisme verstaan we hier de neiging van mensen om politieke en economische doeleinden na te streven ten bate van de eigen regio, ten koste van de andere. In hun enthousiasme bij het behartigen van hun eigen regionale belangen ontwikkelen zij haat en vijandigheid ten opzichte van bewoners van andere regio's die nochtans in hetzelfde staatkundig verband zitten. In zijn extreme vorm leidt dit soort regionaal bewustzijn tot een zelfstandig nationaliteitsbewustzijn. Dat is nu in India langzaam aan het gebeuren.
Om administratieve redenen hadden de Britten India in provincies verdeeld. Iedere provincie had verschillende regionale talen. Voor taalkundig patriottisme was er in die omstandigheden geen plaats. Provinciaal was de
| |
| |
administratie goed geregeld, in het hele land was Engels de voertaal. Het land was één. In de strijd voor de onafhankelijkheid waren alle Indiërs nog één, maar na de dood van de grote nationale leiders nam de macht van de provinciale leiders enorm toe.
Moeizaam maar verbeten werden nieuwe staten gevormd gebaseerd op taalcriteria. Ze gaan ieder hun eigen weg; wrijvingen en botsingen ontstaan, niet alleen tussen de staten onderling, maar ook binnen de staten zelf. In sommige staten werden tijdens of na de reorganisatie bepaalde regio's verwaarloosd, bewust of door onachtzaamheid, om politieke of economische motieven. Deze regio's trachten zich nu te organiseren en eisen voor zich afzonderlijke staten op. De reorganisatie van Assam door de vorming van Hill State is door de Lok Sabha (het Indiase Huis van Afgevaardigden) al goedgekeurd. De Telenganabevolking uit Jharkhand in Bihar en de Gorkhabevoking in West-Bengalen eisen een autonome staat; de leiders in Old Mysore willen hun staat splitsen in Old Mysore en New Mysore. Eendere tendensen in andere staten worden daardoor aangewakkerd. Deze ontwikkeling bevordert het gevoel dat de staat exclusief behoort aan hen die de leidende taal spreken; taalkundige minderheidsgroepen gaan zich buitenstaanders voelen en als zodanig worden zij ook op het vlak van zaken doen en tewerkstelling geminoriseerd. Gegeven haar federale inrichting is dit ‘regionalisme’ wellicht de meest fundamentele uitdaging voor de Unie. In een uitgestrekt en cultureel zo verscheiden land als India is federalisme de enig mogelijke staatsvorm. Federalisme veronderstelt enerzijds zo'n sterke nationale loyauteit dat het verschillende regio's bijeenhoudt, anderzijds regionale loyauteiten die krachtig genoeg zijn om politieke identiteit en de uitdrukking daarvan mogelijk te maken. Een ‘juist’ evenwicht tussen deze twee fundamentele loyauteiten is de voorwaarde voor een leefbaar federaal systeem. Wordt het regionalisme zo sterk dat het dit evenwicht in gevaar brengt, dan krijgen we een situatie zoals die zich vandaag in India voordoet. Het nationale perspectief dat voorzat in de ‘vrijheidsbeweging’, verdwijnt naar de achtergrond, van ‘nationaal
leiderschap’ is bijna geen sprake meer, de enige loyauteit die nog telt is die tegenover de regio. Afgezien van enkele sporadische uitingen van saamhorigheid in tijden van dreiging van buitenuit, is geen enkele ideologie nog sterk genoeg om nationale perspectieven en een nationale loyauteit te creëren en levend te houden. De Indiase politiek is in hoge mate een ‘politiek van schaarste’, zonder enig ideologisch referentiekader. Gaandeweg is het regionalisme, in sommige gevallen zelfs het subregionalisme, er een opvallende rol in gaan spelen.
| |
| |
Regionale spanningen hebben verschillende oorzaken. Een regionalistisch beleid is in feite een handig instrument geworden voor politieke maneuvers, die in India meer op personencultus dan op politiek beleid zijn gericht. Daar geen enkele van de belangrijkste nationale leiders zeker van zijn stuk is, spelen zij de kaart van het regionalisme. Daardoor compromitteren zij hun nationale imago. Ze wisselen dan ook voortdurend van kamp en hebben geen enkel moreel gezag meer. Als zij de mond vol hebben van ‘nationale eenheid’, ‘integratie’ enz., is dat niet veel meer dan een platitude. Wanneer zij te doen krijgen met twisten tussen de staten, is de enige vraag: hoe raken wij hier weer zo vlug mogelijk van af? Veel hangt ervan af hoe de wind van agitatie en tegen-agitatie blaast. Een beslissing in deze context is vaak eerder een vlucht dan een ‘oplossing’. De State Reorganisation Commission had heel duidelijk gesteld dat taal een bruikbaar criterium was voor het hergroeperen van gebieden met het oog op een gemakkelijker administratief beheer, maar dat taal niet het enige en zelfs niet het belangrijkste criterium mocht zijn. De commissie zocht dan ook een ‘evenwichtige’ aanpak waarin rekening werd gehouden met administratieve overwegingen, economische belangen van het betrokken gebied, én nationale solidariteit.
Voor een beter begrip van het gevaar waaraan de Unie blootstaat, moet men ook rekening houden met de ideologische tegenstellingen tussen het door de Congress-partijen gedomineerde Centrum en de niet-Congress-staten. Hoe sterk de oppositiepartijen zijn geworden, is gebleken in de Vierde Algemene Verkiezingen. Dat dit zou leiden tot een botsing tussen Centrum en niet-Congress-staten, was te voorzien, maar in sommige gevallen, met name in West-Bengalen, Kerala en Punjab, nam het conflict een dramatische wending. Groot twistpunt werd de rol van de gouverneurs. Zij brachten zelf hun ambt in opspraak door op te treden als agenten van het Centrum. Daarmee schond het Centrum duidelijk de regels van de grondwettelijke etiquette. Er gaan zelfs stemmen op om een herziening te eisen van de relatie tussen Centrum en Staten en, zo nodig, een verandering van de grondwet om meer macht te geven aan de Staten. Als het zo verder gaat, komt de Unie in groot gevaar.
| |
Het regionalisme-fenomeen
Regionalisme in de Indiase context is, zoals overal, een mistig verschijnsel. Positief belichaamt het een zoeken naar een eigen identiteit en zelf- | |
| |
verwerkelijking, negatief weerspiegelt het een mentaliteit van relative ontbering.
| |
Ontwikkelingsstadia
Natuurlijk was er in India ook vóór de Onafhankelijkheid reeds regionalisme, maar het bleef veel latenter. Oorzaken daarvan waren in grote trekken de schaarse mogelijkheden tot economische ontwikkeling, de beperkte toegang tot deelname aan het politieke leven, de obsessie van de gemeenschapspolitiek, en het primaat van het gemeenschappelijke doel: bevrijding van de koloniale overheersing. De eerste regionalistische oprispingen werden merkbaar na de grondwettelijke hervorming door de Wetten van 1909, 1919 en 1935. Concrete voorbeelden daarvan waren de oprichting en de rol van de Rechtvaardigheidspartij in Madras en, in mindere mate, van de Alkali Dal in Punjab.
Na de Onafhankelijkheid zijn er drie belangrijke mijlpalen in de ontwikkeling van het regionalisme.
1. Toen met het oog op de opbouw van de nieuwe natie een democratisch beleid werd ingevoerd, gebaseerd op principes van democratie, secularisatie, nationale eenheid en sociale rechtvaardigheid, gingen alle delen van het land daar hun deel van opeisen en begonnen met elkaar te wedijveren; elke frustratie van verwachtingen, elke achteruitstelling in de wedijver, op welk gebied ook, kon tot regionalisme leiden.
2. De integratie van de prinselijke staten resulteerde in de fusie van relatief kleine eenheden tot nieuwe, grotere provincies. De bevolking van deze nieuwe staten werd verscheurd door een dubbele loyauteit: loyauteit tegenover hun vroegere territoriale gemeenschap enerzijds, tegenover de nieuwe territoriale structuren anderzijds. De loyauteit tegenover de vroegere gemeenschap versterkte het regionalisme. Vooral zo is het succes van de prinsen bij de verkiezingen te verklaren; zij kregen vaak een overweldigende steun in hun eigen vroegere territoria, veel minder in andere delen van de nieuw gecreëerde staat.
3. De taalkundige reorganisatie herleidde 28 staten tot 14 staten en 6 centraal beheerde territoria. Hieraan werden later nieuwe staten toegevoegd. Bombay bij voorbeeld werd verdeeld in Gujrat en Maharashtra, Punjab in Punjab en Haryana. De States Reorganisation Commission liet zich kennelijk leiden door vier grote principes: 1) het behoud van de eenheid en de veiligheid van India; 2) taalkundige en culturele homogeniteit; 3) financiële, economische en administratieve overwegingen; 4) de
| |
| |
doeltreffendheid van het nationale plan. Maar taal bleef het kritieke punt. De taal werd een factor waar men niet omheen kon, zozeer zelfs dat de term ‘taalkundig regionalisme’ in de literatuur gemeengoed werd.
Om dit te begrijpen moeten we voor ogen houden dat het culturele pluralisme dat India altijd gekend heeft en het hedendaags regionalisme hun grondslag vinden in de geo-culturele realiteit. Daarmee bedoelen we: de geografische omschrijvingen waarmee mensen van een bepaald gebied hun identiteit gewoonlijk in verband brengen: de geschiedenis van iedere regio met haar eigen cultureel erfgoed, folklore, mythen en symbolen; het kastensysteem, dat in dit verband slechts belangrijk wordt als het samenvalt met overheersing (zoals Maharashtra), met taaloverwicht (zoals in Maharashtra of in Tamil Nadu), met godsdienst (zoals in Punjab of, in negatieve termen, in Tamil Nadu met zijn anti-Brahmanisme) enz.; en tenslotte de taal.
Taal is misschien het belangrijkste kenmerk van groepsidentificatie. Tegelijk trekt ze, juist omdat ze zo'n bindende factor is, scherpere grenzen dan kleur of ras. Taalkundige homogeniteit versterkt het regionalisme zowel in positieve als in negatieve zin: ze versterkt de eenheid, maar leidt ook tot emotionele agitatie. Als uitdrukking van een gemeenschappelijk leven, gedachtenstructuren en waardenpatronen, is de taal in staat mensen emotioneel te verenigen, hen aan te zetten om aan de verbetering te werken van hun gemeenschappelijk lot, hun onderhandelingspositie te versterken. De stichting van Punjab Suba is daarvan een illustratie. Wat een gemeenschappelijke taal evenwel niet kan beletten is regionalisme binnen een staat. Geen beter voorbeeld hiervan dan de kwestie-Telengana, waarbij economische grieven en eisen het haalden op overwegingen van taalkundige homogeniteit. Waar het taalprobleem gezien werd als een conflict tussen regionale talen en Hindi of Engels, heeft dit bijwijlen geleid tot verontrustende vragen als: kunnen de verschillende staten in India nog met elkaar communiceren als we het Engels afschaffen, als we er niet in slagen van het Hindi een soort nationale taal te maken?
Een van de problemen die de taalkundige reorganisatie van de staten meebrengt, is de verhouding tussen taalkundige minderheidsgroepen en meerderheidsgroepen; er zijn minderheden die elders een meerderheid vormen, b.v. de ingeweken Bengali's in Assam, en er zijn er die overal in de minderheid zijn.
De ervaring heeft geleerd dat de druk van het taal-regionalisme in bedwang kan worden gehouden en zelfs geneutraliseerd, als de economische koek relatief evenredig verdeeld wordt, als er een tactvol politiek en administratief beheer is en een krachtig, op het land als geheel gericht beleid. Het
| |
| |
economisch probleem is inderdaad de kern van het regionalisme. Ondanks de vele verwezenlijkingen sedert de Onafhankelijkheid, blijft India economisch een onderontwikkeld land. De middelen zijn schaars, de vraag is onevenredig groot en neemt als gevolg van de aanhoudende bevolkingsexplosie steeds toe. Dat leidt vanzelf tot een hevige competitie tussen enkelingen, groepen en regio's en tot een verstoord evenwicht tussen de verschillende regio's. Eisen voor een rechtvaardige verdeling konden dan ook niet uitblijven en groeiden uit tot bewegingen. Waar de vorming van een nieuwe staat geëist werd, was het motief meestal in de eerste plaats de oneerlijke en ongelijke verdeling van ontwikkelingsmogelijkheden in de meertalige staten. Schoolvoorbeelden hiervan zijn de opborrelende ontevredenheid in de achtergebleven gebieden van Bihar, Orissa, Madhya Pradesh, Maharashtra, Gujrat, Uttar Pradesh en Rajasthan. Andere voorbeelden: de herrie rond de lokatie van staalfabrieken en andere zware industrieën, waarbij het Centrum beschuldigd werd van partijdigheid; spanningen tussen immigranten en oorspronkelijke bevolking (b.v. tussen de oorspronkelijke bewoners van Assam en de Bengali's in Assam, of de leuze van de Shiv Sena: ‘Maharashtra voor de mensen van Maharashtra’).
Om de zaken in hun juiste verhouding te zien, moet erop worden gewezen dat samen met dit begrijpelijke streven naar rechtvaardige verdeling, ook het economisch integratieproces doorging, in het kielzog van de op nationaal niveau geplande economische ontwikkeling. Met het gevolg dat zelfs regio's die min of meer tot de bezitloze kunnen worden gerekend, gingen inzien dat hun uiteindelijke heil eerder in de Unie ligt dan in separatisme. Zo willen de regio's wel binnen een staat hun eigen identiteit als staat gestalte geven, maar wensen daarom nog niet de Unie te verlaten. Voorbeelden: de eisen met betrekking tot Punjabi Suba, de afscheiding van Gujrat van Maharashtra, van Haryana van Punjab of Jharkhand van Bihar. Het is zelfs zo dat deze bewegingen meestal van de Unie vragen dat zij als scheidsrechter zou optreden. Ik geloof dan ook dat het economisch gemotiveerde regionalisme meer als een onderhandelingstroef gezien moet worden dan als een afscheidingsbeweging.
De politieke componenten in het regionalisme zijn belangrijk, hoewel zij het regionalisme eerder accentueren dan creëren. In hun niet altijd zo verlichte ijver voor eigenbaat, buiten politici regionale achterstelling en beroering uit om kiezers te winnen voor zichzelf en hun partij. Het is algemeen geweten dat de lijf-aan-lijf gevechten binnen de Congress-partij vrij spel gaven aan de Telengana-agitatie en dat het de Shiv Sena voor de wind gaat in Maharashtra waar de leiders van het Congress oogluikend
| |
| |
toezien. Het is juist door het aanwakkeren van het regionaal gevoel dat regionale politieke partijen zoals DMK, Alkali Dal (Punjab) en de Jharkhand-partij (Bihar) vaste voet krijgen en overleven. Dat geldt ook voor de Sena's, zoals de Shiv Sena in Maharashtra en de Gopal Sena in Kerala. Ook grensgeschillen zoals tussen Maharashtra en Karnataka floreren wanneer het regionaal gevoel aangewakkerd wordt.
Doordat de oppositiepartijen het qua invloed moeten hebben van de regio's, zijn ze a.h.w. verplicht met de stroming van de regio's mee te gaan. Dat geldt ook voor de fracties van de Congress-partij op het niveau van de staten. De partij kan de lokale en regionale machtsconstellaties niet negeren, hoewel het toch het overwicht van de ene Congress-partij - met haar nationale leiderschap - is geweest die het land ooit aaneensmeedde. Uit electorale overwegingen past de Congress-partij zich aan de lokale machtsstructuren aan. Zij recruteert onder diegenen die op plaatselijk vlak macht en invloed hebben. Zo ontstaat een politiek systeem dat aanzienlijke spanningen vertoont tussen wat de partij als regering wil en wat ze doet om zich aan de plaatselijke situatie aan te passen. Daar zijn macht en partij-cliënteel belangrijke middelen ter vervulling van territoriale aspiraties die door de heersende klasse ter gelegener tijd doelbewust gebruikt worden ten gunste van de ene regio en ten koste van de andere. Zo wordt het regionalisme gevoed door echte of vermeende politieke voortrekkerij, die een belangrijk facet geworden is van de regionale politiek zelf.
| |
Belangrijke types van regionalisering
Hoewel de regio's niet altijd samenvallen met de huidige deelstaten, kan de deelstaat toch beschouwd worden als een eenheid waarop we een typologie van het regionalisme kunnen baseren. Daarin zijn dan drie hoofdtypes te onderscheiden:
1. Regionalisme over de deelstaten heen. Dit steunt op de groepsidentiteit van verschillende staten die de handen in elkaar slaan om samen een punt van gemeenschappelijk belang te verdedigen tegenover een andere groep staten. Dit soort groepsidentiteit is doorgaans negatief van aard, meestal gericht tegen de groepsidentiteit van anderen. Het blijft ook beperkt tot een bepaald probleem waaromtrent de groep een gemeenschappelijk standpunt wil innemen: de andere groepsrivaliteiten, spanningen en conflicten blijven bestaan, ook al neemt men op één punt een gemeenschappelijk standpunt in. Een voorbeeld hiervan is de spanning tussen Noord en
| |
| |
Zuid in India (waar het gaat om problemen als de taalkwestie of de inplanting van staalfabrieken).
2. Regionalisme tussen de deelstaten. Dit valt samen met de statengrenzen en houdt een conflict in van een of meer staten met een andere in bepaalde kwesties die hun belangen bedreigen. Bij voorbeeld de discussies in verband met het rivierwater in het algemeen en het grensconflict tussen Maharashtra en Karnataka in het bijzonder.
3. Regionalisme binnen de staten. Positief betekent het het zoeken van een deel van de staat naar eigen identiteit en zelfontplooiing, negatief reflecteert het een gevoel van achterstelling en uitbuiting van een deel van de staat ten opzichte van andere delen. Dit soort regionalisme steekt het meest de kop op. Typische voorbeelden: de Vidharbha in Maharashtra, de Saurashtra in Gujrat, de Telengana in Andhra Pradesh, de Oost-Uttar Pradesh in Uttar Pradesh, Jharkhand in Bihar en de Oost-Rajasthan in Rajasthan.
Het Indiase regionalisme is dus een complex amalgaam van geo-culturele, politico-economische en psychische factoren. Het is moeilijk uit te maken welke component het overwicht heeft, al haalt de economische het uiteindelijk wellicht op de andere. Het is ook interessant vast te stellen hoe het regionalisme in India zich manifesteert in elkaar overlappende cirkels van de belangrijkste types die desgevallend in elkaar kunnen overgaan maar ook kunnen vervagen indien een structuur van nationale loyauteit ontstaat en ze transcendeert.
| |
Regionalisme en democratie
Het democratisch politiek systeem is gebaseerd op onderhandeling en wedijver binnen de grenzen van een systeem gedomineerd door één (regerings-)partij. Het competitie- en onderhandelingskarakter van de politiek heeft het regionalisme aangewakkerd: gaandeweg is het een onderhandelingstroef geworden waarmee groepen die zich tekort gedaan voelen pressie uitoefenen om toegang tot en een plaats in het politieke systeem te verkrijgen, met name wat de ontwikkelingsfaciliteiten betreft. Natuurlijk kan regionalisme leiden tot gewelddadige vormen van onderhandeling, het kan eisen stellen die de mogelijkheden van een politiek systeem ver overtreffen. Maar voorlopig althans heeft het zich ook weten in te tomen en zich teruggetrokken wanneer het zag dat de grenzen van de onderhandelingsmogelijkheden bereikt waren en er niets méér te bereiken viel. Zolang dit gebeurt, kunnen democratische politiek, regionalisme en natio- | |
| |
nale integratie naast elkaar bestaan zonder dat ze elkaar noodzakelijk op een of ander fundamenteel punt verzwakken. De democratische politiek heeft er ook voor gezorgd dat er een interactie kwam tussen elite en massa door middel van verkiezingen en door het fenomeen van de verbindingspolitiek die zich op het platteland ontwikkelde, als gevolg van de democratische decentralisatie. Deze is algemeen bekend als panchayati raj en is bedoeld om het integratieproces tussen elite en massa te bevorderen door de kloof te overbruggen tussen centrum en periferie. Om de met elkaar wedijverende eisen van regionalisme en nationale identiteit te verzoenen, is het dus nodig dat het land zowel federaal als democratisch blijft.
| |
Taal en balkanisering
Er zijn vele talen in India. Wel 25 talen maken er aanspraak op dat ze door meer dan een half miljoen mensen worden gesproken. Volgens de Indiase grondwet zijn al de belangrijke regionale talen nationale talen en is het Hindi de officiële taal van de Unie. De bedoeling was dat het Hindi zou uitgroeien tot de voertaal van heel India. Vijftien van de belangrijkste talen werden in de grondwet als nationale talen erkend: Assamees, Bengaals, Gujrati, Hindi, Kanada, Kashmiri, Malyalam, Marathi, Oriya, Punjabi, Sanskriet, Tamil, Telgu, Urdu en Sindhi. Behalve het Sanskriet, het Kashmiri en het Sindhi zijn dit de officiële talen van verschillende staten. Uit de volkstelling in 1961 bleek dat er naast deze nationale talen nog 1.965 moedertalen (home languages) zijn, gesproken door 438.936.918 mensen. Daarvan zijn er 103 vreemde talen, gesproken door 315.466 mensen. De overige talen zijn begrijpelijkerwijs Indiaas.
India telt 22 deelstaten en 8 Unie-territoria. De reorganisatie van de staten na de Onafhankelijkheid gebeurde op grond van de taal die het meest gesproken werd in een bepaalde staat. Er bestaat een sterke tendens om die meerderheidstaal verplicht op te leggen in het onderwijs op alle niveaus en als voertaal in de administratie. Dit schept spanningen tussen taalkundige minderheden en meerderheden, hoewel de grondwet de belangen van de minderheden beschermt. Deze wrijvingen hebben het Indiase politieke leven verziekt. Onnodig te zeggen dat zij ook de Indiase eenheid bedreigen.
‘Taalkundige homogeniteit is de enige rationele basis voor de reconstructie van de staten, omdat ze de sociale en culturele levenswijze weerspiegelt, gangbaar in welomschreven regio's van het land’ - aldus de Commissie voor de Reorganisatie van de Staten in 1956. Met de princieps- | |
| |
verklaring als ruggesteun werden de massa's gemobiliseerd om te ijveren voor het statuut van een afzonderlijke staat in meer dan 8 delen van de Unie sedert 1952. Tegen 1956 hadden 8 belangrijke taalgroepen (Assamees, Bengali, Kanada, Kashmiri, Malyalam, Oriya, Tamil en Telgu) een aparte staat gekregen, in 1960 kwamen er 2 bij (Gujrat en Marathi), in 1966 nog een (Punjabi). Samen met 5 Hindistaten (Bihar, Haryana, Madhya Pradesh, Rajasthan en Uttar Pradesh) hadden op die manier in 1966 al de 15 talen opgesomd in de VIIIe bijlage van de Grondwet een eigen staat, behalve Sanskriet en Urdu (de eerste omdat niet voldoende mensen ze als hun moedertaal spraken, de tweede omdat ze over heel India verspreid is en haar ‘aanhangers’ in geen enkele staat geconcentreerd kunnen worden om er een meerderheid te vormen).
Blijkbaar had dus rond 1966 de taalformule rechtsgeldigheid gekregen als het belangrijkste criterium voor de herstructurering van de staten, gedeeltelijk met opzet, gedeeltelijk als toevallig gevolg van politieke actie. Maar al spoedig stortte de nationale eenheid gebaseerd op een gemeenschappelijke taal in elkaar. Tegenstrijdige groepsbelangen en wat men met een brede term ‘kasten-, klassen- en massaconflicten’ kan noemen brachten latente rivaliteiten binnen de regio's aan het licht. Bij nader toezien bleek trouwens dat naast de taal ook andere factoren een beslissende rol gespeeld hebben in de samenstelling van de Indiase federatie: etnische en economische overwegingen (Nagaland, Meghalya, Manipur en Tripura); godsdienst (Haryana en Punjab); taal en cultuur (Maharashtra en Gujrat); historische en politieke factoren (Uttar Pradesh en Bihar); integratie van de prinselijke staten en de nood aan leefbare groepsvormen (Madhya Pradesh en Rajasthan) en natuurlijk taal verbonden met sociaal onderscheid (Tamil Nadu, Kerala, Mysore, Andhra Pradesh, Assam, Bengalen en Orissa).
De Indiase Grondwet somt 15 belangrijke talen op, maar er zijn er meer dan 1.000 andere, dialecten incluis, waardoor het onmogelijk is zich over heel het land verstaanbaar te maken in één bepaalde taal. De nationale voertaal Hindi wordt door slechts 30% van de bevolking gesproken en daarbij moeten we dan nog rekening houden met grote verschillen in graad van ontwikkeling. De belangrijkste talen van het sub-continent hebben hun eigen schrift en literatuur. Sommige hebben een ontwikkelingsgeschiedenis die eeuwenoud is, een feit waarop de mensen die ze spreken zich laten voorstaan. Door de staten op taalkundige basis te creëren, werden regionale talen in de administratie binnengebracht en steeds meer in het onderwijs gebruikt. Regionale literatuur wordt officieel gepatroneerd zowel door de Unie als door de Statenregeringen.
| |
| |
De kwestie van de éne officiële taal voor de Unie heeft een diepe kloof geslagen tussen de Hindu en niet-Hindu staten. Het Zuiden, en dan vooral de staten die geen Hindi spreken, zijn op dit punt erg gevoelig. Die Indiërs vrezen dat zij door het opleggen van het Hindi als nationale taal tot tweederangsburgers zullen worden gedegradeerd. Alleen al het feit dat het Centrum verplicht was een Anti Secessie Act uit te vaardigen, wijst erop hoe sterk deze spanning is. Het probleem heeft op een bepaald ogenblik gedreigd het politieke systeem uiteen te doen vallen en moedigde separatistische en racistische gevoelens aan. In het Zuiden was het gevoelen algemeen verspreid dat het invoeren van het Hindi als officiële taal de mensen van het Noorden voordeel zou bezorgen om posities te verwerven in de Centrale Administratie. Om die vrees te ontzenuwen kwam in 1963 de Official Language Act erdoor, die voorzag dat in de administratie het Engels ‘mocht’ worden gebruikt, en ‘mocht’, verklaarde het parlement, betekende hier ‘zal’. Toen men na 26 januari 1965 de Official Language Act ten uitvoer wilde brengen, kwamen de zuidelijke staten in opstand. In Madras brak geweld los. Twee Unie-ministers uit Tamil Nadu gaven met veel vertoon ontslag. Geëist werd dat Nehru's eerdere verzekering dat het Engels als een ‘geassocieerde’ taal gebruikt zou blijven worden, een wettelijke basis zou krijgen door een gewone wet of een amendement aan de Grondwet. In 1967 werd de Official Language Act gewijzigd: in de Unie-administratie mocht het Engels worden gebruikt naast het Hindi. ‘Engels zal worden gebruikt omwille van de communicatie tussen de Unie en een staat die het Hindi niet als zijn nationale taal erkent.’
De meeste Indiërs houden er nu een dubbele loyauteit op na: een t.o.v. de regio waarin ze zijn geboren en opgegroeid, en een t.o.v. India, hun nationale staat. Misschien komt er wel eens een tijd, moet er een tijd komen dat de eerste loyauteit ondergeschikt is aan de tweede, maar voorlopig is het omgekeerd. Gaandeweg kunnen subnationale loyauteiten versmelten met de nationale loyauteit. Als echter de regionale loyauteiten onderdrukt worden, vertraagt men dit proces en bereikt men het tegenovergestelde effect. Taal is een primordiale basis van loyauteit. Zolang evenwel één taalgroep het gevoel heeft dat de andere hem alleen maar kan benadelen, is het conflict onmogelijk op te lossen met alleen maar discussies, compromissen en rechterlijke uitspraken.
India's federale politiek heeft op twee manieren de weerslag van het taalprobleem ondervonden. Het heeft enerzijds de mobiliteit op vele gebieden beperkt, vooral in het onderwijs en de administratie; anderzijds was het bepalend voor de onafgebroken confrontatie tussen Noord en Zuid. De Grondwet had voorzien dat het Engels bewaard zou blijven voor
| |
| |
een periode van 15 jaar, waarna het voor heel India door het Hindi afgelost moest worden. De Official Language Commission, zoals de Grondwet het verlangde in 1957 opgericht, stelde twee jaar later dat het Engels niet ‘lang’ als officiële taal kon worden aangehouden, omdat zulks niet strookte met het nationale zelfrespect. Ondertussen is het Engels er nog steeds.
Men kan niet zeggen dat de vorming van staten op taalkundige basis ‘op zich’ en noodzakelijkerwijze een verzwakking van het politieke systeem of van de centrale regering betekent. Dat neemt echter niet weg dat de toepassing van het principe van de taalkundige homogeniteit alléén de problemen niet vermag op te lossen. Onvermijdelijk blijven er altijd aanzienlijke taalminderheden over in de deelstaten die op taalkundige basis georganiseerd werden. Men vergelijke dit terecht met de fameuze moslimkwestie die evenmin volledig opgelost werd door de partition (de afscheiding van Pakistan): na die afscheiding leefden en leven er nog tientallen miljoenen moslims binnen de grenzen van India.
Vele vroegere voorstanders van de ‘linguïstische’ oplossing betreuren vandaag de dag de reorganisatie van de federale staten, zoals die nu na de onafhankelijkheid werd doorgevoerd. En wijten daaraan de uitbarstingen van regionaal fanatisme die India op het ogenblik teisteren. Maar die deelstaten zijn er en het is nu te laat om daarop terug te keren. Zij hebben evenwel de taal- en andere problemen niet opgelost. Momenteel vragen niet minder dan tien taalkundige zones om een eigen staat en uitingen van niet louter taalkundig ongenoegen duren voort op regionaal vlak. Taal alléén blijkt niet te volstaan om de loyauteit van de mensen te verzekeren: economische achterstand, te gering aandeel in de openbare diensten en te weinig stem in het beleid zorgen voor steeds weer oplaaiende ressentimenten. Te omvangrijke staten zijn politiek onregeerbaar en staan de ontwikkeling van hun achtergebleven regio's in de weg. Zij bestendigen de economische ongelijkheid tussen de bevolkingslagen, bevestigen en versterken de macht van de heersende kasten, bevorderen kastensolidariteit en partijpolitiek binnen die situatie van economische ongelijkheid. Uiteindelijk is het vooral de economische werkelijkheid die de balkaniseringstendens voedt: de taaleisen zijn één uiting van ongenoegen met die situatie en één middel om daar wat aan te doen.
|
|