Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 783]
| |
Situaties VIIIOnder ons leven mensengroepen in benarde SITUATIES. Sociaal, economisch, psychologisch, moreel of geestelijk bevinden ze zich aan de rand van de maatschappij en weten soms niet hoe aan hun trekken te komen. In een reeks artikelenGa naar voetnoot* laten we sinds enkele maanden jezuïeten aan het woord die zich jaren lang voor die mensen hebben ingespannen. Ze vertellen over hun eigen ervaring, over de concrete toestanden, over vaak knellende problemen. Indien we willen streven naar een meer rechtvaardige en meer humane samenleving waarin ieder zich als mens thuis kan voelen, moeten wij die situatie onder ogen durven nemen. | |
Werken in een vleesfabriekHet gebruik om jezuïetenkandidaten te ‘testen’ door middel van ‘experimenten’ gaat terug op Ignatius zelf. Vroeger was dat b.v. zieken verzorgen - in de godshuizen van toen! - op ‘bedevaart’ gestuurd worden, de weg op, zonder geld noch proviand. Eind 1975 ben jij zo een paar maanden gaan werken in een vleesverwerkend bedrijf.
Ik had gevraagd zelf op zoek te mogen gaan naar werk, als een jonge, ongeschoolde arbeider. Ik ben in dertig fabrieken geweest en werd tenslotte aangenomen in een diepvriesbedrijf. Opgewonden en bang ben ik daar op een heel vroege novembermorgen naartoe gefietst. Voor miljoe- | |
[pagina 784]
| |
nen mensen een doodgewone zaak. Maar ik wist dat ik weerloos terecht zou komen in een wereld waarvan ik niet het minste benul had. De hele omgeving kwam als een koud stortbad op me neer. Ik vond niet direct de goede ingang. ‘Wat zoek je, copain?’. Drie mannen troonden me mee naar de kantine, één gaf me een por in de ribben, schoof zijn tas naar me toe: ‘drink!’ Hij toonde me mijn kast voor mijn werkkleding. Ik maar wachten tot de vrouw van de baas, de eigenlijke patronne van het bedrijf, me mijn werk zou aanwijzen. Een uur lang deed ze of ik niet bestond. Grinnikkende gezichten, brutale opmerkingen en overal dat rondslingerend vlees, om van te kotsen. Om zeven uur zette de patronne me aan het werk: vlees uitbenen en versnijden, tien en een half uur per dag. Tegen half zes die avond was ik kapot. Spottend kwam mijn chef me vragen of ik 's anderendaags nog terugkwam. Ze waren verrast dat ze me nog niet plat hadden gekregen. Dagen lang heb ik mezelf ingepompt: volhouden, niet vluchten. De eerste veertien dagen van de ontgroening werd ik van 's morgens tot 's avonds onder vuur genomen. In hun ogen was ik een halve gare: is weg van huis, heeft geen meisje, gaat niet uit, reageert niet op brutale vragen over masturbatie, pakt niet uit om de anderen te overtroeven... Twee weken lang vloekte ik tegen de muren op als ik merkte hoe kinderen slavenarbeid moesten verrichten, hoe men ongenadig de draak stak met die ene Siciliaan die alleen Italiaans kende... Tot ik wende aan het werk én de gebruiken. Ik bleek het zware ritme te kunnen volgen. Ik leerde die mensen en hun situatie kennen. Ik begon van hen te houden en enkelen hielden op hun manier ook van mij. Maar het begin was schokkend.
Wat voor een bedrijf was dat dan?
Een vrij aanzienlijk, typisch familiebedrijf voor de verwerking en verhandeling van vlees van tweede kwaliteit. Dagelijks wordt er zo'n 30 tot 55 ton aangevoerd, uit eigen land, uit Nederland, vooral uit Boedapest. Wekelijks komen daar nog kartons diepgevroren vlees bij uit Nieuw-Zeeland, Argentinië en China, en een tonnenvracht CREOVAC-rundvlees uit Argentinië. Je staat ervan te kijken wat er daarmee allemaal gebeurt. In het eerste atelier b.v. worden de dikke billen ‘gedanst’: met een apparaat vol scherpe naalden prikt men alle pezen door om het taaie vlees mals te maken. Er wordt overvloedig met chemische produkten gewerkt om het vlees kleur te geven: van de drie gebruikte produkten is slechts één wettelijk toegelaten. Eén extreem voorbeeld van behandeling heb ik meegemaakt. Rond | |
[pagina 785]
| |
Kerstmis was een vrachtwagen uit Boedapest aangekomen met 25 ton vlees. Die is daar vier dagen op straat blijven staan. Toen hij eindelijk gelost kon worden, bleek de koelinstallatie uitgevallen: het vlees was al half rot. Met kokend water afgewassen, verwerkt en de volgende dag in de winkel verkocht. In het pronkstuk van het bedrijf, de ‘noordpool’ (immense diepvriesinstallaties met een temperatuur tussen -20° C en -60° C) wordt het bedenkelijk donkere en minderwaardige vlees ingevroren: aangezien alle diepgevroren vlees, ook dat van prima kwaliteit, een donkerder kleur heeft, merk je dan het verschil niet zo goed meer. In zes ateliers wordt het vlees op alle mogelijke manieren verwerkt. Daarnaast is er nog een winkel voor de verkoop aan privé-verbruikers en een verkoophal waarin half verwerkt vlees aan kleine slagers wordt verkocht. Het bedrijf levert verder aan twee andere verkoopcentra en nog twee eigen winkels. Drie mensen, de baas-eigenaar, zijn vrouw en hun zoon hebben alles stevig in handen. De baas is zo'n twintig jaar geleden klein begonnen en heeft zich enorm opgewerkt. Hij houdt zich bezig met aankoop en verkoop. Zijn vrouw beheert en beheerst het bedrijf ter plaatse: zij werft aan, dankt af, verdeelt het werk, bepaalt het loon. Met haar niet erg fijnzinnige maar populaire charme zoekt zij de klachten en bezwaren van de arbeiders op te vangen en te ontwapenen: een poeslief woordje hier, een paar dikke zoenen daar, even een sigaretje opsteken dat ze uit je broekzak opvist. Toen ik er wegging, zei ze alleen: ‘Goed, schatteke’. De zoon is in een jezuïetencollege geweest, heeft een slagersopleiding gehad en werkt mee tussen de arbeiders, wat hem veel gezag en invloed geeft. Hij ziet erop toe dat zij zich geen verkeerde ideeën in het hoofd halen; hij overtuigt ze dat ze er alle belang bij hebben onder alle omstandigheden solidair te zijn met hùn bedrijf. Hij neutraliseert hun velleïteiten tot verzet en signaleert de onverbeterlijke mistevredenen - de patron zelf noemt die ‘les courageux’ - en zorgt ervoor dat die ontslagen worden.
Hoeveel arbeiders waren daar en wat verdienden ze?
Een paar vrouwen stonden in de winkel. In de ateliers werkten 'n 62 mannen, waaronder een tiental Noordfransen, een tiental Marokkanen, één Griek en één Siciliaan. Die Fransen en nog een paar anderen bleven de week door ter plaatse en hokten in groezelige kamertjes hun door de baas ter beschikking gesteld. Je vond er alle leeftijden, vanaf 14 jaar. In sommige ateliers had je vrij homogene leeftijdsgroepen: het schapevlees werd uitsluitend door ouderen verwerkt en in de COVEAC-afdeling (diepgevroren vlees in luchtdichte verpakking) zaten alleen jongeren van om en | |
[pagina 786]
| |
bij de 18 jaar. Dat bracht nogal verschillen mee in de werksfeer; waar uitsluitend mannen van middelbare leeftijd zaten, ging het er niet zo schunnig aan toe als in de groepen tussen 19 en 30 jaar, of in de ateliers waar ouderen met kinderen samen werkten. In principe wordt er gewerkt van dinsdagmorgen tot zaterdagavond, 10,5 uur per dag; elke dag dus 2,5 overuren, die niet dubbel betaald worden. Regelmatig worden een twintigtal arbeiders opgetrommeld om ook maandagmorgen te komen werken. Die uren worden wel extra vergoed en daarom doen ze het dan ook. Iedere week komt er nog een vergoeding in natura bij: een vleespakket voor een waarde van 300 fr. Hoeveel ieder precies verdiende was moeilijk uit te maken. Op het einde van de week krijgt ieder van de patronne een envelop en kijkt dan stiekem hoeveel er die keer inzit. De loonfiche met de verantwoording van het uitbetaalde loon ontbreekt vaak. Als een beginneling aan een oudere vraagt of het werk goed betaald wordt, krijgt hij te horen dat dat afhankelijk is van de (gecontroleerde) manier waarop je werkt. Een beginneling die uit onhandigheid, een geschoolde die per vergissing een stuk vlees verloren snijdt, zoekt dat weg te moffelen, hij weet dat er anders minder in zijn loonzakje zit. Idem als je het onmenselijke werkritme zou proberen te vertragen. Wat ik zelf verdiende, weet ik natuurlijk wel: als negentienjarige ongeschoolde trok ik 800 fr. per dag voor 10,5 uur werk. Als je die 2,5 uur overuren dubbel rekent, dan waren dat 13 werkuren aan een uurloon van 66,15 fr. Wanneer ik op mijn vrije maandag 5,5 uur ging werken, verdiende ik 1.000 fr.: als overuren gerekend, 11 uur dus, 91 fr. per uur. Een 28-jarige geschoolde slager vertelde me dat hij 100 fr. per uur verdiende. Kinderen en vreemde arbeiders verdienen veel minder. Die werken veelal in het zwart, moeten dus genoegen nemen met wat ze krijgen en zijn bovendien niet verzekerd tegen ongevallen, ziekte, werkloosheid. Daar komen ze pas achter als ze een ongeval hebben, ontslag nemen of krijgen. Een Marokkaan werkte daar al drie jaar en had nog nooit een eindejaarspremie gekregen. De onzekerheid en de willekeur omtrent het salaris begint al bij de aanwerving. Dat heb ik zelf meegemaakt. Een arme drommel meldt zich aan, uit pure nood, om in de elementaire levensbehoeften van hemzelf en zijn gezin te voorzien. De patronne heeft dat onmiddellijk door. De kaarten zijn al geschud tussen een oppermachtige en een weerloze. De werkzoekende heeft maar één keuze: de hele situatie te nemen zoals ze is, of ze te laten. De patronne gunt hem niet de minste aandacht: vult facturen in, ontvangt geld, beantwoordt telefoontjes, scheldt enkele arbeiders de huid vol. Tussendoor stelt ze die man een paar vragen en maakt hem een beetje belachelijk. Die heeft al lang de indruk dat | |
[pagina 787]
| |
het ook hier niet zal gaan. En dan zegt ze ineens: morgen om zes uur kan je beginnen en zaterdag zien we wel. Zonder verdere afspraken, zonder iets te hebben vernomen over de werkuren en loon gaat die man de volgende ochtend aan de slag. De arbeiders willen trouwens van elkaar niet weten wat ze verdienen. Men doet niet graag onder voor de ander en zou zich schamen minder te verdienen dan hij. Graag klagen ze een tijd lang de stenen uit de grond, om dan plots iedereen te overtroeven met de nieuwe auto die ze bijeengespaard hebben. Ik denk dat ze het gewoon niet aankunnen die opeenstapeling van onrechtvaardigheden onder ogen te zien en er de consequenties uit te trekken.
Kun je ons iets vertellen over de concrete werkomstandigheden?
Die zijn stuk voor stuk bedroevend slecht, onmenselijk vaak en mensonwaardig en over de hele lijn in strijd met de sociale wetgeving. Het begint al met de werkkledij. Als beginneling krijg je één, afgedragen en veelvuldig verstelde, groene nylon schort. Die begeeft het heel vlug, en als je een nieuwe gaat vragen, krijg je een uitbrander omdat je een ‘splinternieuwe’ schort zo gauw naar de bliksem hebt geholpen. Je moet die werkkledij zelf wassen tijdens het weekeinde. Met slechts één schort ter beschikking is dat ondoenbaar. De geschoolde slagers in het bedrijf hebben dan maar hun eigen witte jassen gekocht. Zo krijg je zichtbaar twee ‘klassen’: de ervaren en relatief gewaardeerde slagers in het wit, en de jongeren en vreemde arbeiders in het groen. Dan is er de omkleedkamer: een betrekkelijk kleine ruimte, met 70 kasten, twee reeksen wasbakken en drie douches. Vlak naast de diepvriesinstallatie, op dezelfde betonlaag, een ijskoude vloer dus. Ze behelpen zich met een stuk schuimrubber of karton onder hun blote voeten. Vaak ligt die vloer nog vol met diepgevroren vlees dat op ontdooiing wacht. De wasbakken worden twee keer per jaar schoongemaakt en zijn dan ook maar twee weken per jaar bruikbaar. Voor de rest van het jaar: afvalbakken die krioelen van de kakkerlakken. Het eten dan en de eetgelegenheid ter plaatse. De baas heeft zich verplicht zijn arbeiders (gedurende die 10,5 uur durende werkdag die om 6 uur begint) 's morgens en 's middags van het nodige voedsel te voorzien. 's Morgens ontbrak heel vaak het brood. Het rekord was 8 op 10 werkdagen géén brood. En dan kwam de zoon van de patroon voor onze neus een taart opeten. Toen het de arbeiders te gortig werd, gaf de patron hun de schuld: elke dag zou er brood in de koffer van zijn wagen gelegen hebben, maar niemand was het komen halen! Aan charcuterie is er altijd een rijke keuze, maar suiker en boter brengt iedereen zelf mee. 's Middags komt een dame | |
[pagina 788]
| |
koken, wansmakelijk of zonder enige vindingrijkheid, vlees van mindere kwaliteit. Ook kwantitatief stelt het niet veel voor. Eén vrijdag was een toppunt: 's morgens geen brood en 's middags slechts een bord soep. Wat het allemaal veel erger maakt zijn de omstandigheden waarin gegeten wordt. De kantine is een kleine ruimte, heel smerig: een gasfornuis in de hoek, twee tafels voor samen 15 man, brood- en etensresten over de hele vloer, uitgedroogde charcuterie en gemorste koffie op tafel. Als bestek een diep bord en een lepel; kop, mes en vork breng je zelf mee. Mensen worden aan de voerbak genodigd! Hygiëne is hier onbestaande. Overal bloed, vet, slijm, afval... je glijdt letterlijk van het ene atelier naar het andere. De stank merk je na een tijdje niet meer. Om het werkritme niet te verstoren wordt er maar één keer per week, op zaterdagavond, schoongemaakt. Nergens vind je een gelegenheid om je handen ietwat behoorlijk te wassen, afdrogen kan helemaal niet. En dat terwijl de chemicaliën je huid kapot bijten en branden in wonden en kloofjes. Voor 62 mensen zijn er twee toiletten: die krijgen één schoonmaakbeurt per week. Werkongevallen worden heel summier opgevangen. Kleine snijwonden zijn uiteraard frequent: je kan daarmee op het kantoor van de patronne terecht die een verbandkistje heeft. De meesten durven er niet naartoe, omdat ze daar toch maar een uitbrander krijgen. Door het voortdurend contact met vleesnat stolt zo'n onverzorgde snijwonde slecht en met daarbovenop nog het (verboden) natriumsulfiet, komt daar normaal een ontsteking van. Regelmatig gebeuren er ook ernstiger ongevallen: voet onder een kar met 800 kg vlees, snijwonden tot op het bot... In zo'n gevallen reageert de directie heel traag. En ook de slachtoffers aarzelen om het werk te onderbreken en zich te laten verzorgen, want dat kan hun afdanking betekenen. Een extreem geval heb ik zelf meegemaakt. Een veertienjarige jongen, voortdurend door de ouderen gepest, moest - omdat het de ‘week van de beleefdheid’ was - op zijn knieën aan de chef vragen hem het vlees te overhandigen. Hij weigerde en om een oorveeg te ontwijken, sprong hij weg, recht in een piek met 12 haken waaraan men verwerkt vlees ophangt. Hij hing daarop vast: een haak in zijn bil, verscheidene in zijn rug. Hij werd eraf gehaald en naar het bureau gedragen. Daar heerste alleen woede om het voorval en werd de jongen tenslotte verplicht opnieuw aan het werk te gaan. Gesteund door een paar arbeiders is hij dan, op eigen initiatief, toch naar de dokter gegaan (die voor tetanos vreesde). Ondraaglijke koude- en lawaaihinder zijn schering en inslag. Omdat het vlees koel moet blijven, worden de ateliers nooit verwarmd, zelfs niet in de winter. Bij vriesweer vooral is dat bijzonder hard voor handen en voeten. | |
[pagina 789]
| |
Regelmatig moeten de arbeiders ook in de grote diepvriesruimten gaan werken: uren lang in een ongenadige kou, zonder enige beschuttende kledij, zonder muts of handschoenen, zonder dikke jas of zware schoenen. In een klein atelier, waar 22 arbeiders werken, worden voortdurend beenderen doorgezaagd: een intens en snerpend geluid. De ‘33ste van Beethoven’ noemen de arbeiders dat.
Wat bezielt die mensen om in zo'n omstandigheden te werken?
Hun beweegredenen lopen nogal sterk uiteen en hangen mede af van hun socio-economische categorie en nationaliteit. Onder de volwassen Belgen zijn er drie categorieën. In de eerste plaats een aantal geschoolde slagers die ooit zelf een klein slagersbedrijf hebben gehad. Door de opdringerige concurrentie, maar ook wel door wanbeheer en inefficiëntie, ging hun zaakje ten onder. Maar ze zijn in hart en nieren slagers gebleven. Een tijd lang hebben zij geloofd in de economische droom. Snel, met veel inspanning weliswaar, maar toch vrij gemakkelijk, rijk worden. Zij stammen veelal uit begoede families en hebben broers en zusters die het intussen ver geschopt hebben en het breed laten hangen. Hun enige betrachting wordt: koste wat kost hun verwanten en andere kennissen bijbenen. De prijs daarvoor is hoog: vele uren en overuren werken voor een laag loon, in de beschreven omstandigheden. Maar dat hebben zij ervoor over, ze werken zich kapot. Een tweede groep Belgen wordt gevormd door kinderen uit arme arbeidersgezinnen. Ze zijn hier vanaf hun veertiende jaar begonnen en behoren al tien jaar of langer tot het bedrijf. Die ‘anciens’ hebben er zich zo ingewerkt dat zij zich - psychologisch - als medebeheerders voelen: hebben het over óns bedrijf, óns geld... Dat bedrijf moet in alle geval stand houden, twisten over rechtvaardig loon zijn een bedreiging en dus uit den boze. Op zeldzame momenten dringt het ook wel tot hen door dat ze eigenlijk alleen voor de welvaart van de patroon werken, dat ze eronder gehouden worden; maar die realiteit wordt met een gemoedelijk ‘witteke’ (borreltje) weggespoeld. Een derde groep Belgen ondergaat de situatie volkomen passief. Ze zien heel goed in dat ze uitgebuit worden, maar kunnen of durven hun mond niet opendoen. Alleen als ze een pintje te veel op hebben, dan breekt het los. Dan zeggen ze vrij en vrank wat ze op het hart hebben ‘en dat duurt hier al 15 jaar’. Als ongeschoolde arbeiders zijn ze bang aan de deur gezet te worden en helemaal geen werk meer te vinden. Ze voelen zich alleen, durven er met niemand over beginnen en blijven dus machteloos. En fatalistisch: het is nu eenmaal zo en daar kan | |
[pagina 790]
| |
niemand wat aan doen. Je mag niet vergeten dat de meeste van deze mensen een behoorlijke gezinslast hebben. Naast hun werkdag van 10,5 uur zoeken velen nog een bijverdienste. Er waren daar zelfs boeren die 's morgens en 's avonds voor hun beesten moesten zorgen; overdag houden vrouw en kinderen een oogje in het zeil. In de meeste gezinnen werken de vrouwen trouwens ook: een eigen zaakje (bloemen b.v.), of ergens op kantoor... De kinderen worden bij grootouders of in kinderkribben uitbesteed. Af en toe hoor je een vader zijn ‘filosofie’ van de familie-economie uitleggen. Het kind wordt tot zijn veertiende jaar met veel moeite en veel kosten grootgebracht en dan moet de zoon gaan werken om al die kosten te vergoeden! Pas wanneer hij daarmee klaar is (kan nooit natuurlijk!) mag hij voor eigen rekening gaan werken. Vanzelfsprekend brengt dat enorme spanningen teweeg tussen ouders en ‘kinderen’ die intussen soms al dertig jaar oud zijn. Ik heb een 29-jarige man ontmoet die nog steeds bij zijn ouders inwoonde en hun àl zijn geld moest afgeven. Er waren in het bedrijf slechts een drietal jongere Belgen werkzaam (tussen 14 en 20 jaar). Die kwamen allen uit zeer arme families. Een jongen, zichtbaar verwaarloosd, werd door zijn ouders opgejut om zoveel mogelijk uren en overuren te kloppen, ook op maandag (wat allemaal wettelijk verboden is) omdat zij een huisje wilden bouwen. Thuis te kort gedaan - zelfs wat zijn zakgeld betrof - wreekte hij zich op het werk, ten koste van de anderen... en van zichzelf. Als een bezetene werkend aan een onmogelijk tempo, schold hij zijn buren die niet konden volgen voor luiaards uit. Hij pakte uit met de Porsche die hij op zijn 18e verjaardag zou kopen, de rondjes die hij zou betalen en kon dan natuurlijk die voorspellingen en beloften niet waarmaken... Een andere jongen van zeventien was pas getrouwd, hij zag er ook veel ouder uit; heel gevoelig en leed ontzettend onder de zinloosheid van zijn bestaan. Hij probeerde dat te verbergen door heel hard te zijn voor zijn omgeving, door zijn werkmakkers voortdurend te kleineren. Maar bij enig persoonlijker contact viel het masker eraf. Die jongen werkte heel hard, o.m. om de kosten te betalen van zijn zes maand te voren weelderig gevierde huwelijksfeest. Een derde jongen, veertien jaar, kwam ook uit een arme maar m.i. goede thuis. Zijn simpele maar verzorgde kledij, zijn redelijk zakgeld, zijn fijne reacties en attenties, zijn geestelijke weerbaarheid in dat milieu, alles wees in die richting. Maar het werk was vaak veel te zwaar voor hem. De vreemde arbeiders uit Noord-Frankrijk hadden thuis blijkbaar geen werk gevonden en maakten hier alles mee om den brode... Aangezien zij de hele week ter plaatse bleven, waren zij de uitverkorenen om nog meer | |
[pagina 791]
| |
overuren te doen. Ze beschouwden dat trouwens zelf als dubbele winst: je gaat niet uit, geeft dus geen geld uit en ondertussen verdien je er nog wat bij. De Marokkaanse arbeiders tenslotte werkten uit pure geld- en werknood. Meestal in het zwart, tegen zeer lage lonen en veelal zes dagen per week. Heel zware gezinslast, geen sociale voorzieningen: ze zijn wel verplicht heel zuinig te leven. Samenvattend: de enige en vaste steunpilaar van het hele bedrijf met zijn wantoestanden is de behoefte aan geld. De jongere aanvaardt het werk omdat hij het elders niet vindt en van zijn ouders geld moét verdienen. De vreemde arbeiders hebben het geld broodnodig en vinden elders geen werk. De eertijds zelfstandige slagers verkopen hun vakmanschap tegen een lage prijs, omdat ze anders honger lijden met hun gezin of het ritme van de consumptiemaatschappij niet kunnen volgen. Van het middel bij uitstek om een rechtvaardig loon en menswaardige werkvoorwaarden te verkrijgen, hun recht, durven zij geen gebruik maken, omdat zij bang zijn hun werk te verliezen.
En de vakbonden?
Vakbond, syndicaat, die woorden vallen daar nooit. Voor deze arbeiders is elke, ook contractuele dialoog met de baas verbroken. Zij kunnen het zich niet permitteren hun rechten op te eisen. De enige ‘militant’ in het bedrijf is de zoon van de patron. Hij pompt de arbeiders het ideaal van de ‘zelfstandige’ arbeid in. De zogenaamde ‘arbeidersgeest’ van de anderen, die het moeten hebben van stakingen en andere pressiemiddelen, schildert hij steevast en smalend af als een minderwaardige en onvolwassen houding, waarvan men zich op dit bedrijf moet ontdoen. Dat soort middelen wordt dan ook verdoemd, omdat de meeste arbeiders echt menen dat hun situatie daardoor alleen maar zou kunnen verslechteren, en dat het bovendien nog een verlies zou betekenen voor de patron en ‘hun’ bedrijf. En daarmee is de vicieuze cirkel rond. Omdat men failliet ging, omdat men een vreemdeling is, omdat men ongeschoold is, aanvaardt men het werk en àlle daarmee verbonden voorwaarden. Deze mensen zijn, in onze tijd en ons land, ondanks welvaart en wetgeving, proletariërs in de oorspronkelijke en volste zin van het woord: volkomen uitgeleverd aan de macht en de willekeur van hun broodheren en daarbij nog door hen geïndoctrineerd om die situatie als de enig en best mogelijke te aanvaarden en te beamen.
Hun leven buiten de fabriek, welke rol speelt hun werk daarin?
Je zal al wel begrepen hebben dat die uren in de vleesfabriek, uitsluitend | |
[pagina 792]
| |
ervaren worden als een ondraaglijke en onmenselijke last: psychisch in alle geval, maar vaak ook fysisch, vooral voor de jongeren. De enige ‘zin’ van hun werk is, dat het geld opbrengt. Voor de rest is het volkomen zinloos en maakt het je kapot. Je probeert het te verdragen dag voor dag, want verder kijken, met jaren rekenen, zou je helemaal moedeloos maken. Nagenoeg het enige verweer tegen die zinloosheid, zowel op het werk als daarbuiten, is zich uit te leven in een algemene geldingsdrang. Veel kunnen drinken, veel uitgeven (of beweren dat men het kan), met vrouwen optrekken (of beweren dat men het doet), seksuele krachtpatserijen (al dan niet voorgewend). Een beginneling wordt vooral beoordeeld op het drankvolume dat hij aankan en op zijn seksuele ervaring. Tijdens de gruwelijke ontgroenigsperiode is die eerste uitdaging vaak de enige waarop een jongere ja durft zeggen: wil je tot de groep behoren, dan moet je ten minste in het drinken je man kunnen staan. Veel kunnen uitgeven: men probeert elkaar te overtroeven, door te tonen dat men het kan, aan de hand van de nieuwe, nog grotere wagen, van de nieuwste snufjes die men erin aanbracht enz... Of, zo men het niet tonen kan, dan zegt men maar wat voor ongelooflijke dingen men zàl kopen als men een paar jaartjes ouder is. Seksualiteit, vrouwen, de eigen vrouw, dat is een hoofdstuk apart. Aan de ene kant heb je de manier waarop dat onderwerp op het werk, door mannen onder elkaar, steevast met een soort tirannieke conventionele grofheid en brutaliteit kapot wordt gepraat. Aan de andere kant heb je de verborgen verlangens naar iets beters en meer bij de jongeren, en de feitelijke positievere houding van vele volwassenen ten aanzien van hun vrouw en hun gezin. Maar die conventionele grofheid op het werk is wel een vicieuze cirkel: de jongeren die aanvankelijk op dat punt volstrekt de minderen waren, en voortdurend vernederd en gekleineerd werden om hun gebrek aan ‘ervaring’, gaan zich enkele jaren later wreken op de nieuw aangekomenen, die zij even onbarmhartig onder handen zullen nemen. Van wat je op dat punt tijdens je ontgroening meemaakt kan ik meepraten. Wekenlang word je 's morgens niet anders begroet dan met de vraag: ‘hoe is het vannacht weer geweest’? En het laatste wat je bij het weggaan hoort is: ‘speel je vanavond maar eens goed af’. De verlegen jongeren worden aan gruwelijke kruisverhoren onderworpen. Het gemeenst gedragen zich de oudsten die met kinderen samenwerken. En het blijft niet bij woorden: handtastelijkheden bij elkaar, iemand in zijn blootje zetten... Ook getrouwde mannen en vaders ontsnappen niet aan het blijkbaar onvermijdelijke literaire genre. Ze komen ervoor uit dat ‘pour bien faire l'amour, il faut être cochon’. Over hun eigen vrouw praten ze haast altijd als over ‘ma vache’. Maar opgepast, als een andere zich platvloers | |
[pagina 793]
| |
over jouw vrouw uitlaat, dan komt er heibel van. En dat is al een eerste aanwijzing dat er in die ontluistering ook heel wat pose steekt. Vaders met kinderen komen al eens tussenbeide om een geschokte jongere te troosten of te bemoedigen. Durven een enkele keer wel eens zeggen: ‘moet dat nu allemaal’? Na het werk komen enkele arbeiders vaker samen in het café, waar hun vrouwen en kinderen hen opwachten. Daar gaat het dan heel hartelijk aan toe: de copain zoent de vrouw van zijn copain en aait zijn kinderen. Over het algemeen respecteert men de kinderen tot aan hun veertiende jaar. Maar dan moeten zij maar hun man staan, hetzelfde meemaken en doormaken wat iedereen destijds te verduren heeft gehad. Dat geldt niet alleen voor de ontgroening op seksueel gebied. Volwassenen en vooral ouderen weigeren vaak botweg de onbeholpen jongere wegwijs te maken in zijn gevaarlijk werk: die moet maar op eigen kracht door de verdoemde harde leerschool die niemand bespaard gebleven is!
Wat voor een idee hebben zij eigenlijk over het huwelijk?
Dat je op een bepaald moment trouwt, is vanzelfsprekend: om ongehuwd te blijven moet je op je kop gevallen zijn, dat is gewoon abnormaal. Voor het zover is droomt men er nog echt van, verwacht men veel - misschien te veel van die ‘levensgemeenschap’: een evenwaardige status met die van de werkmakkers, met iemand leven die je begrijpt, van je houdt, je gelukkig maakt. Maar meestal komen ze toch min of meer onverhoeds in het huwelijk terecht. Na een paar vrijages ben je op zekere dag met die ene getrouwd. Daarop volgt dan makkelijk ontnuchtering en zelfs ontgoocheling. Aan overspel wordt niet zwaar getild: gehuwde vrouwen worden wel met rust gelaten, maar ‘goede’ adressen van prostituees geeft men aan elkaar door. Een paar bekenden mij dat zij na enkele jaren nog alleen omwille van de kinderen samen bleven. De enige man die over vrouwen en eigen vrouw heel anders dacht en praatte (of zweeg) was een... Marokkaan. Sinds 13 jaar in het bedrijf werkzaam, heeft hij zich opgewerkt tot een gewaardeerde selfmade slager. Hij heeft een groot aantal halfbroers en halfzusters en had ervaren, zei hij, hoe zijn moeder, naast de andere vrouwen van zijn vader, eigenlijk slechts ‘gebruikt’ was geweest. Dat wou hij zijn ene vrouw en zijn kinderen niet aandoen: ‘het is beter dat ik af en toe een pintje meedrink - wat mij als Marokkaan verboden is - dan dat ik mijn vrouw verdruk’. Hij was de enige die voortdurend reageerde tegen de schunnige praat op het werk: hij achtte dat onverenigbaar met de eerbied voor de vrouw. | |
[pagina 794]
| |
Hoe ziet hun gezinsleven eruit?
Het gezinsleven blijft een heel grote rol spelen. Dat merk je o.a. hieraan dat de Belgische arbeiders heel goed beseffen hoe beroerd dat groepje vreemdelingen eraan toe is, die nooit of alleen voor het weekeinde naar huis kunnen. Zij nodigen die kerels regelmatig uit om bij hen thuis een avondje te komen doorbrengen: om eens warm te eten, om een pintje te drinken of naar de TV te kijken. In eigen familiekring is samen een feestje opzetten heel belangrijk. Ze doen dat op een heel gezonde en ongecompliceerde manier. Zij trekken er graag samen op uit voor een muziekavond in de stad... Dat samen feest vieren is eveneens de belangrijkste waarde van de grote ‘godsdienstige vieringen: huwelijk, doop, eerste en plechtige communie.
Ondanks de hardheid van de hele situatie en van de onderlinge relaties had jij toch het gevoel ook onder die mensen solidariteit en zelfs vriendschap te vinden. Kan je daarover iets zeggen?
Analyseren kan ik dat niet, alleen maar stofferen met enkele, op het eerste gezicht banale voorbeelden. Zelfs zoiets als ‘samen de beest uithangen’ brengt lotgenoten dichter bij elkaar. Onder het werk werden weliswaar vrij grove spelletjes gespeeld, maar men beleefde er deugd aan. Het liep natuurlijk ook wel eens uit de hand. Ze bekogelden mekaar regelmatig met vleesbrokken. Dat kwam wel eens hard aan. Eén keer was het weer zo ver en begonnen twee kerels gevaarlijk met elkaar te vechten. Ze werden onmiddellijk uit elkaar gehaald en moesten zich verzoenen: haat binnen de groep zou de hele groep kapot maken. In hun ogen was ik nu eenmaal een onverbeterlijke zonderling: maar als er wat uitgedeeld werd, werd ik nooit overgeslagen. Toen er weer eens geen brood was, zocht men alle droge korsten en brokken bijeen en verdeelde die heel eerlijk. Een keer was het bitter koud: de meestergast is bij hem thuis een pull-over voor mij gaan halen. In de kantine reikte een 18-jarige Marokkaan mij steeds mijn broek, mijn schoenen en mijn jas aan. Gaandeweg werd ik door sommigen niet langer begroet met de stereotiepe vraag naar de ‘prestaties’ van de vorige nacht, maar met een hartelijke ‘goede morgen’ en ‘hoe gaat het?’. Ik werd uitgenodigd om met zijn tweetjes een pintje te pakken, een kaartje te leggen, een tijdje rustig en ‘serieus’ te praten. Eén is mij komen vragen hem zijn ruwheid te vergeven. De meestergast die mij aanvankelijk zo gepest had, zei me: ‘Wij kunnen elkaar geweldig koejonneren, maar eigenlijk houden we van elkaar’. De Siciliaan was in La Louvière op | |
[pagina 795]
| |
nieuwjaar, toen die dancing daar is uitgebrand. Toen hij op 2 januari niet opdook, vreesde iedereen écht dat hij daar omgekomen was. En zo zou ik kunnen doorgaan, tekenen van solidariteit, vriendschap en warmte in een koude wereld. Toen ik twee maand uit het bedrijf weg was, kreeg ik een brief die één van hen in aller naam geschreven had: ‘Hoe spijtig zij het nog steeds vonden dat ik er niet meer was en... dat wij samen toch heel wat toffe dingen hadden beleefd!’. De hele tijd dat ik daar werkte was ik doodsbang geweest dat het zou uitlekken wie ik eigenlijk was: ‘nen broeder’, een aspirant-‘pastoor’. Ik vreesde eindeloos geroddel en ondraaglijke pesterijen. Maar het werd alsmaar moeilijker het verborgen te houden, ze merkten wel dat ik hun niet de hele waarheid vertelde. En dan na nieuwjaar, op een onverwacht ogenblik, heb ik het eruit geflapt, tegen de zoon van de baas nog wel, die naast mij stond te werken en mij vroeg waar ik nieuwjaar gevierd had. Ik zei het hem zonder omwegen. Eerst was hij verbijsterd, daarna gepakt: ‘Dan ben je een katholiek die erin gelooft? Hoed af’! En hij heeft gezwegen, dat pikante nieuws niet te grabbel gegooid. Pas nadien kwam ik erachter dat ook de meestergast ons gesprek had opgevangen. Die kerel heeft dat met oneindig respect voor zich gehouden, het aan niemand doorverteld, mij bij het afscheid alleen gezegd: ‘Je zal de eerste jaren wel geen slagersmes meer aanraken. Daar gaat het niet om. Maar vergeet ons niet!’. Een paar dagen eerder, toen hij me meedeelde dat hij ‘het’ ook wist, had hij me gezegd: ‘Ik heb wel een groot bakkes, maar weet dat ik eigenlijk een goeie mens wil zijn’. Misschien had hij moeten zeggen: ‘Weet dat wij eigenlijk goeie mensen zouden willen kúnnen zijn, ten minste een redelijke kans krijgen het te worden’. |
|