Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||||
Opmars van de ‘chips’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||
een even bescheiden aandoende maar m.i. nog indringender studie van Murray LaverGa naar voetnoot6. In Nederland en België waren er het forum van Apeldoorn (december 1979) over ‘Micro-elektronica en samenleving’ en het colloquium van Leuven (november 1980) over ‘De maatschappelijke gevolgen van de micro-elektronica-chips’. Er gaat haast geen week voorbij of in dagbladen en tijdschriften wordt de (mogelijke) kettingreactie chips-automatisatie en robotisatie - produktiviteitsverhoging en tewerkstellingsvermindering - vanuit verschillende invalshoeken benaderd. | |||||||||||||||||||||
Teruglopende werkgelegenheidHet Berlijnse forum en het Europese rapport gingen beide uit van het onbetwistbare feit dat de micro-elektronica de tewerkstelling in een aantal bedrijfstakken reeds deed teruglopen. Dat geldt natuurlijk niet voor de producenten zelf van de chips. Daar is de tewerkstelling steil de hoogte ingegaan. De kleine Amerikaanse firma Intel, die in 1969 de eerste ‘micro-processor’ ontwikkelde, zag het aantal van haar werknemers stijgen van 48 naar 8.000. En in wat nu ‘Silicon-Valley’ in Zuid-Californië heet, rijst het ene bedrijf na het andere uit de grond. Op het ogenblik nemen de VSA en Japan samen 89% van die produktie voor hun rekening. Het beeld ziet er echter minder rooskleurig uit wanneer men de invloed nagaat van de toegepaste micro-elektronica in de andere bedrijfstakken. Tussen 1970 en 1977 steeg de Westduitse produktie van alle elektronische kantoor- en informatieverwerkende machines weliswaar met 48,9%, maar de tewerkstelling zelf binnen die ‘nieuwe’ branche daalde in diezelfde periode met 27,5%. Uit dit ene voorbeeld blijkt dat zelfs een hogere produktie van toegepaste elektronica gepaard kàn gaan met een verminderde tewerkstelling bij de producent zelfGa naar voetnoot7. Nog veel meer uitgesproken is dat effect in de bedrijven waar de micro-elektronica tegelijk tot ongehoorde produktiviteitsverhoging én produktvernieuwing heeft geleid. Men onderscheidt inderdaad de zogeheten procesinnovatie en de produktinnovatie. In het eerste geval leidt automatisatie (en robotisatie) tot een verhoogde produktiviteit (méér produktie per tewerkgestelde arbeider); in het tweede geval komen volkomen nieuwe | |||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||
produkten tot stand. Het schoolvoorbeeld van gecombineerde produktiviteitsverhoging én produktinnovatie vinden we in de horloge-industrieGa naar voetnoot8. Terwijl een mechanisch horloge in zijn basisuitvoering een honderdtal onderdelen bevat, bezit een elektronisch horloge er slechts vijf. De assemblage van een mechanisch horloge verloopt in verschillende stadia, waarin subcomplexen geassembleerd worden, waaraan telkens een stuk ‘arbeid’ te pas komt. Een elektronisch horloge is daarentegen zo ‘eenvoudig’, dat het in één keer door één persoon geassembleerd kan worden: het gros van het assemblagewerk zit al in een micro-processor verpakt, die dat werk automatisch bezorgt. De assemblage van een mechanisch horloge vergt ongeveer twaalf uur, die van een elektronisch horloge vier. Hier heeft de produktinnovatie tegelijk tot produktiviteitsverhoging geleid. De gevolgen daarvan zijn overbekend: in Baden-Württemberg moest de horloge-industrie de helft van haar - gespecialiseerde en dus goed bezoldigde - werknemers afdanken. En alle horlogebedrijven die niet dadelijk in de boot van de micro-elektronica zijn gestapt, geraakten in vaak onoverkomelijke moeilijkheden. De crisis in de horloge-industrie betrof slechts een klein procent van de Europese arbeidnemers. Maar in het geheel van de elektrotechnische industrie, die aan enkele miljoenen mensen werk verschaft, zou de tewerkstellingscrisis veel ernstiger vormen kunnen aannemen. Een paar voorbeelden: toen de Westduitse NCR overschakelde van de produktie van mechanische naar die van elektronische apparaten, daalde het aantal werknemers van 8.300 tot 3.700Ga naar voetnoot9; bij Olivetti daalde het aandeel van het produktie-personeel in de totale tewerkstelling van 45% tot 31%, bij Nixdorf van 38% tot 22%. Nog indrukwekkender was de teruggang van de tewerkstelling buiten de eigenlijke elektrotechnische industrie. Bij Fiat-Turijn daalde het aantal werknemers in één assemblagelijn van 125 tot 25, bij Volvo-Tarslanda viel de tewerkstelling terug van 2.830 in 1976 op 60 in 1980!Ga naar voetnoot10 Wat stellen de voorstanders van de nieuwe technologie daartegenover? Zij gaan ervan uit dat het toch niet de eerste keer in de geschiedenis is dat een arbeidsmarkt overhoop gehaald wordt door een technologische innovatie. Produkt- en procesinnovatie hebben ten langen leste altijd tot een uitbreiding van de markt en tot meer welvaart voor iedereen geleid; er | |||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||
werd ook altijd nieuwe werkgelegenheid geschapen op voorheen niet eens voor mogelijk geachte gebieden. Die optimistische kijk werd door een aantal gesprekspartners van het Berlijnse forum met klem aangevochten. Hun betoog kwam hierop neer: in het verleden konden de meeste arbeiders die door rationalisering en automatisering hun werk verloren, opnieuw aan de slag in de zich alsmaar uitbreidende tertiaire of dienstensector; het volstrekt nieuwe van de chipsrevolutie is evenwel dat zij een voordien nooit geziene rationalisering van juist die sector mogelijk maakt. In één Italiaanse ‘discount’ daalde de tewerkstelling van 800 naar 10 (!) arbeidnemers: de kassiersters werden door computers vervangen en robots vullen de rekken aan. In de drukkerijen is de correctie- en zetcapaciteit van één arbeider al opgevoerd van 25.000 tot 8.000.000 ‘tekens’ per uurGa naar voetnoot11. Dat heeft tot de bekende moeilijkheden bij de Times geleid; bij een krant als de Stuttgarter Zeitung b.v. liep het personeelsbestand terug van 700 tot 200Ga naar voetnoot12. Volgens een prognose van Siemens kan in de komende 10 tot 15 jaar 25% tot 30% van de kantoorarbeid volkomen geautomatiseerd worden en is nog zowat 43% van de rest in hoge mate ‘formaliseerbaar’Ga naar voetnoot13. Een Britse studie raamt de vermindering van de tewerkstelling in de dienstensector op ongeveer 30%, in de andere sectoren op 10%, tegen het jaar 1990. Een Franse studie verwacht eveneens in de loop van de jaren tachtig een vermindering van zowat 30% in het bank- en verzekeringswezenGa naar voetnoot14. Zelfs een bij uitstek gepersonaliseerde dienstensector als het onderwijs wordt ernstig bedreigd. Men verwacht - of hoopt - dat audiovisuele systemen en computergestuurde bibliotheken en informatie-banken heel wat ‘professoren’ kunnen en zullen vervangen. Hoe belangrijk deze ontwikkeling is voor landen als Nederland en België, blijkt uit het feit dat nu reeds méér dan 60% van de actieve bevolking bij ons in de tertiaire sector tewerkgesteld isGa naar voetnoot15.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||
Hoe snel en ingrijpend die verschuivingen in België waren sinds de tweede wereldoorlog toont de volgende tabel aanGa naar voetnoot16:
Op het bezwaar van de kwantitatieve nadelen van de computertechnologie repliceren de voorstanders met de kwalitatieve voordelen ervan. Hoe lang ijvert men al niet voor een ‘vermenselijking’ van de arbeid? Voor afschaffing van te vuil en te gevaarlijk werk, van afstompend bandwerk, van geestdodende kantoorroutine? Welnu, dat allemaal plus de zo vurig gewenste werktijdverkorting wordt door de micro-processoren concreet mogelijk gemaakt: ze dienen en bevorderen de vrijheid en de creativiteit van de mens. ‘Robots maken auto's, terwijl de arbeiders buiten in de zon liggen: dat is toch een evolutie die we moeten toejuichen’, aldus Jungblutt op het Berlijnse forum. Waarop Sommer: ‘Dat ruikt mij te veel naar een idylle. Het is even goed mogelijk dat robots inderdaad het werk doen, maar dat buiten werklozen liggen die zich de nieuwe produkten niet kunnen veroorloven omdat zij weggerationaliseerd zijn’Ga naar voetnoot17. De opponenten schetsten een minder idyllisch toekomstbeeld. De computer neemt een groot aantal taken over die tot nog toe door geschoolde en goed betaalde arbeiders verricht werden. Die middenklasse (tussen de nieuwe hoog geschoolden wie het heel goed gaat en de ongeschoolden van thans, die minder getroffen worden) wordt ten dele gedegradeerd, ten dele geëlimineerd. En zo zijn we op weg naar een samenleving waarin een kleine minderheid van hoog gekwalificeerde specialisten het voor het zeggen heeft, terwijl de meerderheid van de bevolking ofwel nog uitsluitend routine-arbeid verricht, ofwel helemaal niet meer ‘hoeft’ te werken. Dan wordt het echter de hoogste tijd dat wij gezamenlijk overleggen door welke ‘bezigheid’ men de arbeid zal vervangen, hoe een leven zonder of met heel weinig werk nog zinvol en menswaardig zal kunnen zijnGa naar voetnoot18. | |||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||
Unieke kenmerkenWat voor een buitenissig tuig is die ‘chip’ dan wel dat hij dergelijke vragen over onze toekomst vermag op te roepen? De jongste computerversie dankt dat vermogen aan een unieke combinatie van kenmerken. Vooreerst is er de ver doorgedreven miniaturisatie, die met een zeer gering energieverbruik gepaard gaat. Eén van de eerste computers, de Eniac uit 1946, had een behoorlijk groot lokaal nodig, woog dertig ton en had een stroomverbruik van 130 kW... maar kon niet méér dan vele van de huidige zakrekenmachines met hun minimaal elektriciteitsverbruik. Vervolgens is er het makkelijker onderhoud én de grote betrouwbaarheid van het nieuwe instrument. Verder is er de bruikbaarheid in de toepassingen, die bij de gebruiker nauwelijks enige kennis veronderstelt van de complexe micro-elektronica die het werk voor hem doet. De hoofdoorzaak evenwel van het revolutionaire karakter van de chips is, dat zij spotten met een belangrijke economische wet, volgens welke ‘wat beter is ook meer geld kost’. De (micro-) computers zijn alsmaar beter én goedkoper geworden. En dat geldt eveneens voor de door hen bestuurde robots. De Franse oud-minister M. Poniatowski, thans president van het Institut de Prospective Politique, rekende onlangs voor dat de prijs van één robot - waarvan de produktiecapaciteit nota bene met die van verscheidene arbeidseenheden overeenkomt - binnen de tijdspanne van vijf jaar met 75% is gedaald: van 240.000 Fr. fr. in 1975 tot 60.000 Fr. fr. in 1979. Die laatste kostprijs komt overeen met de gemiddelde loonkost van één arbeider gedurende acht maandenGa naar voetnoot19. Reden te over dus om de arbeider te vervangen door een robot, die nooit ziek is, nooit staakt, wel onderhoud of reparatie vergt, maar geen loon verdient. De meeste deskundigen beklemtonen dan ook het feit dat de nieuwe technologie tegelijk arbeid- én kapitaalbesparend is. Zoveel is toch al wel tot iedereeen doorgedrongen: dat de moderne computer veel meer vermag dan alleen maar (razend snel) rekenwerk uitvoeren. Zijn reken- én ‘denk’ vermogen bestaat erin dat hij in staat is informatie van de meest uiteenlopende aard te assimileren. Dat vermogen dankt de digitale rekenmachine aan het vernuftig en uitermate efficiënt gebruik ‘van een uiterst primitief bestel dat zich beperkt tot een bewerking op enen en nullen’ (prof. dr. ir. P.M. Dewilde, Apeldoorn-forum). Eén of nul betekent: ‘stroom of geen stroom’, afhankelijk van de aangebrachte spanning. Dat zijn de fameuze ‘bits’ (Binary digits): telkens één 1 of één 0 | |||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||
is één bit. Om te beginnen is het zonder meer duidelijk dat de ons zo vertrouwde decimale getallen even goed - zij het schijnbaar omslachtiger - met behulp van slechts twee symbolen (in een binair stelsel) uitgedrukt kunnen worden (mét de invoering van de komma voor bedragen kleiner dan één). Decimaal 1 blijft 1; decimaal 2 wordt 10; decimaal 3 wordt 11; decimaal 4 wordt 100; decimaal 5 wordt 101; decimaal 6 wordt 110; decimaal 7 wordt 111; decimaal 8 wordt 1000; enz... Maar de combinatie van tweeërlei soorten bits kan evengoed worden gebruikt om b.v. een alfabet vast te leggen en woorden te spellen: a = b.v. 1000001, b = 1000010, c = 1000011... dan wordt ons woord ‘baba’: 1000010/1000001/1000010/1000001. Door de combinatie van een aantal bits kunnen tenslotte om het even welke tekens of symbolen ondubbelzinnig vastgelegd worden. Wel is het aantal bits waaruit een ‘woord’ (in de meest algemene betekenis) kan bestaan, beperkt: een normale IBM-computer heeft een woordcapaciteit van 32 bits, maar daarmee kan men in een binair stelsel toch reeds 4.295.000.000 verschillende ‘woorden’ vormen. De binaire ‘code’ van de computer is niet alleen geschikt voor de ‘representatie’ van de aangeboden informatie maar evenzeer voor de ‘manipulatie’ ervanGa naar voetnoot20. Logische operaties (van inversie, disjunctie, conjunctie) en andere nog zo verscheiden en ingewikkelde bewerkingen kunnen uitgevoerd worden, voor zover ze door de ontwerper-programmator systematisch en volledig uiteen-gelegd werden in stap voor stap geplande beslissingen tussen ‘ja’ en ‘neen’. Men vergelijke dit met de bij botanici welbekende methode van de dichotomische determineertabellen, waarin men door opeenvolgende keuzen tussen telkens twee mogelijkheden tenslotte belandt bij de bepaling van de gezochte soort. Het hele denkvermogen van de computer zit dus in het uitvoeren van bewerkingen waartoe de menselijke ontwerper hem vooraf in staat heeft gesteld. Een ander, niet minder wezenlijk kenmerk van de computer is het feit dat hij de aangeboden (in een aantal bits opgeslagen) informatie niet dadelijk hoeft te verwerken en ‘uit te spuwen’: hij kan ze in zijn ‘geheugen’ vasthouden en ze daaruit halen wanneer dat gewenst wordt. Even belangrijk is zijn zogeheten programma-geheugen, waarin een aantal (standaard-) bewerkingen opgeslagen zijn, waarop een beroep gedaan kan worden wanneer dat nodig is. Natuurlijk zou het voor de operateur een tijdrovende bezigheid - en voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||
de consumenten gewoon een onmogelijke opgave - zijn, indien zij zelf de in de ons vertrouwde taal gestelde informatie moesten omzetten in de binaire code van de computer. Met het oog daarop werden de zogeheten ‘assembly-languages’ ontworpen. Die computertalen, meestal op een specifiek doel afgestemd, bestaan uit een beperkt aantal (min of meer gemakkelijk aan te leren) termen (woorden), die door de computer zelf in binaire vorm gecodeerd worden. Hoe hoger het assemblageniveau van deze talen, des te sneller en gemakkelijker kan de computer geprogrammeerd worden. Vanzelfsprekend dient de computer eveneens de ‘resultaten’ van de door hem uitgevoerde bewerkingen opnieuw te de-coderen in een voor ons verstaanbare taal. | |||||||||||||||||||||
Van mammoet-computer tot micro-processorDe uitvinding van de transistor heeft omstreeks 1950 het miniaturisatieproces ingeluid. Gebruik makend van een half-geleidend materiaal kon de transistor de taak overnemen van de (met gas gevulde) elektronenbuizen; hij laat stroom door óf houdt hem tegen naargelang van de aangelegde spanning. Met de transistoren kon men circuits opbouwen, die uitsluitend uit vaste stof bestaan, de Solid State Circuits, die tegelijk langer leven en veel minder elektrische energie verbruiken. Tegen het eind van de jaren vijftig was de transistor zelf al tot een minuscuul stipje gereduceerd. Daardoor werd het mogelijk de eerste - nog zeer bescheiden - ‘geïntegreerde circuits’ te construeren: netwerkjes van transistoren en weerstanden, aangebracht op een isolerende grondlaag (b.v keramiek). De Solid Logic Technology (SLT) was geboren. En daaruit zijn dan op heel korte tijd de eigenlijke IC's (Integrated Circuits) voortgekomen: een min of meer uitgebreid netwerk van circuitonderdelen, aangebracht op én in een half-geleidende ‘drager’, die zelf meedoet aan het circuit. Die IC's zijn de fameuze chips. Een eerste categorie IC-chips vervullen een geautomatiseerde deelfunctie in een bepaald systeem: in een ‘zelfdenkende’ naaimachine b.v., waar de verscheiden ‘steken’ door de IC gestuurd worden. Vervolgens zijn er de geheugenchips - voor kleine of grote computers - met een zeer regelmatige structuur, waarin een aantal bits tijdelijk of blijvend vastgehouden kunnen worden: er bestaan nu al geheugenchips met een vermogen van 32 miljoen bitsGa naar voetnoot21. Tenslotte - last but not least - zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||
er de microprocessor-chips, de MP's, echt zelfstandige computertjes met alles wat daarbij hoort: in- en uitvoerkanalen (busses), een programma-geheugen ROM (Read Only Memory), een werkgeheugen RAM (Random Access Memory), een verwerkingseenheid ALU (Arithmetic and Logic Unit), een besturingseenheid CU (Control Unit) en tenslotte een hoog frequent klokmechanisme (bestaande uit een kwartskristalplaatje), waarop alle bewerkingen (met lagere frequentie) gesuperponeerd worden. Al die onderdelen hoeven niet per se op één chip aangebracht te worden: ROM's, RAM's en zelfs REPROM's (Re-programmable Roms) kunnen als aparte chips deel uitmaken van (desgevallend uitgewisseld worden in) een microcomputer-complex. De eerste MP, in 1971 gebouwd, bevatte 2.250 transistoren en had hetzelfde vermogen als de eerste computers. Er bestaat een duidelijke trend om zoveel mogelijk schakelingen op één chip samen te brengen: 100 in de Medium Scale Integration (MSI), oplopend tot 10.000 in de Large en Very Large Integration (LSI en VLSI), terwijl men een doorbraak verwacht naar de Extremely Large Integration (ELI) met 100.000 schakelingen op één chip. Volledigheidshalve moeten wij nog een andere ‘generatie’ van geïntegreerde circuits vermelden, de analoge (in tegenstelling met de digitale) computers. En dat is dan een toepassingsgebied van de micro-elektronica waarop de grote, Europese producenten als Philips en Siemens zich van oudsher hebben toegelegd. Analoog noemen wij continue, glijdend veranderende signalen van de meest uiteenlopende aard, zoals temperatuur, druk, snelheid, geluids- en andere trillingen... waarover wij een afleesbare en bruikbare informatie wensen te bekomen. Via gepaste sensoren worden die signalen in en door de analoge circuits ‘nagebootst’ en omgezet in eveneens glijdend veranderende elektrische spanningen en stroomsterkten, die dan b.v. via een beweeglijke naald op een schaalverdeling afgelezen kunnen worden óf via een analoog-digitaal-omzetter (een ADI) als even zovele discrete (berekende) waarden in het bekende uitleesvenster verschijnen met behulp van LED's (Light Emitting Diodes) of LCD's (Liquid Crystal Display). Maar ook een analoog circuit kan zo geprogrammeerd worden, dat het de ontvangen en gemeten waarden aan zijn ‘ingebouwde’ waarden toetst, om door ‘vergelijking’ daarmee een of ander proces te sturen of bij te sturen. De analoge computer is dan tegelijk een meet- en regelsysteem. En daarvan zijn al talloze toepassingen be- | |||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||
kend: van de elektronisch gestuurde sluiter van een fototoestel, de geprogrammeerde wasautomaten en de automatische afstemming op radio en TV tot het automatisch landingssysteem van een vliegtuig. Maar intussen heeft de digitale micro-elektronica zich door haar perfectie en lage kostprijs zo overtuigend doorgezet, dat zij de louter analoge regelsystemen grotendeels heeft afgelost. Daartoe was het wel nodig dat de nu eenmaal analoge signalen van thermische, akoestische.... aard, een eerste maal in eveneens analoge elektrische signalen omgezet, nadien ook nog in discrete, digitale signalen vertaald werden. Dat gebeurt in de eerder vermelde ADI's, de Analoog-Digitaal-omzetters. Is die omzetting eenmaal gebeurd, dan kunnen de (digitale) IC's en MP's hun meet- en regelfunctie vervullen. Die voortschrijdende ‘digitalisatie’ van de analoge micro-elektronica heeft vanzelfsprekend de Europese producenten afhankelijk gemaakt van hun chip-leveranciers uit de VSA en Japan. | |||||||||||||||||||||
Nieuwe boekdrukkunstHoe komt nu zo'n chip tot stand? Prof. De Wilde (Apeldoorn-forum) noemde het terecht een weergaloze ‘nieuwe boekdrukkunst’. De ontwikkeling van macro-computer tot micro-processor was bij uitstek het resultaat van een interdisciplinaire samenwerking tussen de ‘theoretische’ wetenschappen zoals klassieke en elementaire deeltjesfysica, wiskunde, logica en informatica enerzijds, en de ‘praktische’ kundigheden op het vlak van kristallografie, microscopie, fotografie, foto-lithografie en etstechnieken anderzijds. Aan de eigenlijke fabrikage gaat enorm veel denk- en tekenwerk vooraf. De ontwerpers dienen zich o.m. af te vragen hoe het programma vast te leggen dat in de chip als ROM, als onuitwisbaar geheugen, dienst zal doen. De hele geplande schakeling wordt dan in het groot uitgetest. Voldoet die test, dan worden een aantal tekeningen en uitgesneden sjablonen gemaakt, een paar honderd maal groter dan wat het in de chip moet worden. Van die sjablonen wordt dan op een glasplaat een verkleinde (fotografische) opname gemaakt op de juiste maat van de chip. De in deze ‘maskers’ verwerkte sjablonen stellen de opeenvolgende stappen | |||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||
voor van het foto-lithografische proces, dat de volledige chip op de grondstof (silicium) moet aanbrengenGa naar voetnoot22. Dat silicium (gewonnen uit het overvloedig in de natuur voorkomende siliciumoxyde, SiO2, kwarts) wordt ‘gekweekt’ in cilinders met een heel regelmatige (inwendige) kristalstructuur. Zo'n cilinder wordt dan in dunne plakken gesneden, die aan beide kanten gepolijst worden. Men brengt daarop achtereenvolgens een dun laagje oxyde en een laagje licht-gevoelige lak aan. Via de maskers wordt een aldus voorbehandelde plak met ultraviolet licht bestraald: er ontstaan belichte en onbelichte delen, waarvan de onbelichte met etsvloeistoffen weggewassen worden. Dit proces wordt zo vaak herhaald tot nà de laatste masker- en etsbehandeling de hele chip (collectie) op èn in het oppervlak van het silicium is aangebracht: in het verloop van dat proces worden eveneens op bepaalde plaatsen met opzet ‘verontreinigingen’ aangebracht om het aldus ‘gedopeerde’ silicium half-geleidend te maken. Na de controle van de hele plak kunnen de afzonderlijke chips eraf gebroken worden. Het afvalpercentage schommelt tussen tien en dertig procent en hangt samen met materiaalfouten, verkeerde instelling van de maskers, mee gefotografeerde minuscule stofdeeltjes... Begrijpelijkerwijze is het ontwerpen en fabriceren van chips en MC's een kostbare aangelegenheid: maar eenmaal in produktie gebracht kunnen zij door automatisatie en standaardisatie in massa geproduceerd worden. En dat is de markt die vooralsnog door de VSA en Japan wordt beheerst. | |||||||||||||||||||||
Pro en contra: economie en tewerkstellingDe weerslag van de computer-revolutie op de economische ontwikkeling, de tewerkstelling, de organisatie (en humanisering) van de arbeid, het sociale en culturele leven wordt bepaald door de min of meer ver doorgedreven toepassingen van het nieuwe instrument. Naast de automatisatie en robotisatie van industriële produktieprocessen zijn er vooral de talloze toepassingen van de nieuwe ‘informatica’ die een ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||
regaande rationalisering en efficiëntie-verhoging mogelijk maken van communicatie, administratie, beheer... op de meest uiteenlopende gebieden. En er zijn bovendien de volkomen nieuwe produkten en ten dele ook nieuwe diensten waarvoor nieuwe markten ontsloten worden. De voorstanders van de snelle en massale invoering van de nieuwe technologie benadrukken sterk het feit dat de micro-elektronica, veel meer dan een produktie-apparaat, bij uitstek het (internationale) concurrentie-apparaat geworden is. Aangezien wij Europeanen toch niet bij machte zijn het automatisatie- en robotisatieproces in de VSA en Japan tegen te houden, moeten wij zo snel en intensief mogelijk dezelfde richting uit: ‘dat is de enige uitweg’Ga naar voetnoot23. Dat die optie op korte en half-lange termijn een aanzienlijk aantal structureel werklozen schept, dient onze samenleving er op de koop toe bij te nemen en ‘zo goed mogelijk op te vangen’. Op termijn, zo heeft het verleden ons geleerd, valt technologische innovatie steeds positief uit. Zij wordt in de economie beschouwd als de motor van de vooruitgang. En die positieve ervaring is ook geldig gebleven in het meest recente verledenGa naar voetnoot24. Volgens een pertinente opmerking van het NORA-rapport over de ‘Informatisatie van de maatschappij’ berust het verhoopte resultaat van de operatie op een saldo-rekening. Het gaat om een snelheidswedstrijd tussen de met de produktiviteitsverhoging verbonden arbeidsbesparing enerzijds en de groei van nieuwe afzetmarkten (door de aldus verbeterde competitiviteit) anderzijds. Het eerste is een zeker gevolg, op korte termijn; het tweede, een voorwaardelijk, op lange termijnGa naar voetnoot25. Compensatie in de tewerkstelling komt er slechts indien prijsverlaging de vraag naar de nieuwe produkten gevoelig doet groeien, of indien de ‘winst’ van de nieuwe bedrijven inderdaad wordt aangewend voor investeringen in arbeidsintensieve sectoren. De automatisatie zorgt inderdaad voor een nieuwe paradox: het is best mogelijk dat de economische groei in eigen land, dank zij de bijdehandse bedrijven, opnieuw behoorlijk toeneemt, terwijl tegelijk de tewerkstelling stagneert of nog blijft afnemen. Op het internationale vlak zijn de gevolgen van die ontwikkeling al duidelijk aanwijsbaar. Tot vóór een paar jaar was het testen en assembleren van de chips een arbeidsintensieve aangelegenheid: de grote chip-producenten hadden die activiteiten dan ook naar de lage loon-landen in de Derde Wereld overgebracht. Door de intussen verwezenlijkte automatisatie echter valt die arbeid weg. Het loonlast-per- | |||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||
centage in de produktie van de afgewerkte chips is zo sterk gedaald, dat andere factoren (nabijheid van de afzetmarkt en omgevingsfactoren allerhande - de zogeheten external economies) de balans weer doen doorslaan in het voordeel van de industrielanden. In de micro-elektronica is de Grote Terugkeer van het Zuiden naar het Noorden al begonnen. De ‘groten’ kwamen terug naar het Westen: ITT, Fairchild en INMOS naar Engeland, Hitachi naar de VSA, Motorola en Honeywell naar Frankrijk. Zij stoten in de Derde Wereld veel - recent gecreëerde - werkgelegenheid af en brengen in Europa slechts weinig tewerkstelling binnen. Hetzelfde zou weldra eveneens in de textielindustrie kunnen gebeuren: daar daalde het loonlastpercentage in de totale produktiekosten tussen 1965 en 1975 van 70% tot 30% en verwacht men die weldra tot 15% terug te brengenGa naar voetnoot26. Wat nogal opvalt is dat de voorstanders van de onverwijlde en massale ‘computerisatie’ weinig of geen vraagtekens plaatsen achter de sociaal-economische situatie als geheel in die voorbeeldige VSA en Japan. Hoe is b.v. de permanente armoede of de sociale onzekerheid te verklaren van aanzienlijke bevolkingsgroepen bij de koplopers van de technologische en economische vooruitgang? Het besef van die problemen verklaart waarschijnlijk het onbehagen en de halfslachtig lijkende positiebepalingen van de Europese vakbonden, die tegelijk onder de indruk zijn van de nieuwe - opgedrongen - economische imperatieven én van de fameuze (tenslotte vrij recent) ‘verworden sociale rechten’ in eigen land. Er tekenen zich dan ook grosso modo twee verschillende benaderingen af om die problemen op te lossenGa naar voetnoot27. De eerste blijft erbij dat de ‘computerisatie’ zo snel mogelijk in alle sectoren bevorderd dient te worden: die politiek zal op langere termijn ook de tewerkstelling gunstig beïnvloeden. De tweede is erop bedacht de negatieve gevolgen zo goed mogelijk op te vangen met een waaier van middelen: daartoe behoren o.m. een actief beleid van de overheid op het vlak van de herscholing en omscholing van de werknemers en van de aangepaste hervorming van de schoolopleiding; een herverdeling van de beschikbare arbeid door werktijdverkorting en bestrijding van het sluikwerk; rechtstreekse tussenkomsten van de overheid ten behoeve van de nieuwe werklozen met behulp van fondsen die o.m. uit een ‘automatiseringsheffing’ zouden voortkomen. Dat laatste is het bekende voorstel van J. den Uyl van de PvdA, dat ervan uitgaat ‘dat de | |||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||
instellingen en bedrijven die zich inspannen om de groep werklozen te vergroten, daarvoor mede de verantwoordelijkheid dienen te dragen’. In beide benaderingen blijft onderhuids de vrees of de overtuiging merkbaar dat het ideaal van de volledige tewerkstelling (van ten minste alle werkwilligen) steeds minder - of überhaupt niet meer - haalbaar wordt. Dit besef uit zich dan in retorische vragen als ‘Hebben wij nog niet dat ontwikkelingspeil bereikt dat wij beseffen dat arbeid meer is dan alleen maar een wijze om in zijn levensonderhoud te voorzien?’ of in aanbevelingen als ‘een actievere bezinning op de maatschappelijke waarden, zoals werk, vrije tijd (sport, opleiding, vervolmaking, cultuur) wordt een maatschappelijke aangelegenheid van hoge prioriteit’Ga naar voetnoot28. | |||||||||||||||||||||
Pro en contra: organisatie en humanisering van de arbeidIn tegenstelling met wat nogal algemeen erkend en desgevallend gevreesd wordt, kan de (toegepaste) informatica evenzeer de de-centralisatie als de centralisatie van de arbeid bevorderen. Vooral een aantal diensten kunnen beter gespreid en kleinschaliger uitgebouwd worden, dank zij hun verbinding met de centrale databank. Een doordacht gebruik van (op eigen behoeften afgestemde) computers kan de flexibiliteit en rendabiliteit van vele kleine en middelgrote ondernemingen zodanig verhogen, dat ze niet alleen nieuwe overlevings- maar wezenlijk betere bestaanskansen krijgenGa naar voetnoot29. Een aantal deskundigen acht het mogelijk en zelfs wenselijk de decentralisatie zo ver door te drijven, dat het werk bij de mensen aan huis wordt gebracht: een bijkomend voordeel zou de drastische energiebesparing zijn die uit een vermindering van het pendelverkeer voortvloeit. Tegen die extreme decentralisatie werden evenwel al tweeërlei bezwaren geopperd (o.m. in een enquête daarover in de VSA). Het eerste bezwaar gold de verkeerde veronderstelling dat de meeste werknemers inderdaad over een behuizing beschikken, die ook nog voor het ‘thuiswerk’ van één of meer gezinsleden geschikt is. Vervolgens merkten vele ondervraagden op dat zij er echt op staan uit werken (zoals uit winkelen) te gaan, om onder de mensen te komen. Het ‘thuiswerk’ zou de meeste individuen nog | |||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||
verder terugdringen in de anonimiteit en het isolement, die nu al vaak met hun woonwijze verbonden zijnGa naar voetnoot30. Niemand betwijfelt dat de nieuwe technologie heel veel kan bijdragen tot de verlichting of afschaffing van ongezond, levensgevaarlijk en vuil werk, en tot meer veiligheid op het werk. De nieuwe arbeidsvoorwaarden brengen echter niet alleen een verlichting maar tevens een verschuiving van de arbeidsbelasting met zich, welke verschillend is volgens het niveau waarop de mens in het arbeidsproces ingeschakeld wordt. Aan de top van complexe en grotendeels geautomatiseerde processen zoals b.v. de werking van een kerncentrale, staan mensen wier functie hoofdzakelijk een procesbewaking is, ‘die bijna uitsluitend een urgentie- en calamiteitscontrole wordt’Ga naar voetnoot31. Tegen de daarmee gepaard gaande geestelijke belasting blijkt de mens niet zo best opgewassen te zijn: misschien was het Harrisburg-ongeval daar een typische illustratie vanGa naar voetnoot32. In vele bedrijven heeft de computerisatie niet alleen nieuwe en hogere (specialisten-) functies doen ontstaan, maar tevens geleid tot een ‘uittocht van de midden-functies’ (eertijds geschoolde, nu overbodig geworden jobs) en tot een ‘intocht van lagere functies’ (dataverwerkers, -sters) waarin weer slechts routine-arbeid wordt verricht: het soort arbeid waarvan de micro-elektronica ons heette te bevrijden. Hoeveel ‘menselijker’ is het werk van de overgebleven secretaresse, die urenlang, op haar eentje, voor een beeldscherm zit en massa's voorgeprogrammeerde brieven en teksten de wereld instuurt? Er kwamen trouwens al klachten binnen over de extra visuele belasting - een combinatie van lees- en concentratie-inspanning - die dat soort werk met zich brengt. Vrijwel op alle niveaus van het nieuwe arbeidsbestel wordt de ‘uitholling van de taken’ - méér een kwestie van bewaken en ondergaan dan van zelf sturen en doen - als een psychologische handicap ervaren, die opnieuw een soort vervreemding, een gevoel van niet-betrokkenheid bij het werk, kan veroorzaken. Vele werknemers zijn bovendien huiverig voor de (ten dele al gerealiseerde) mogelijkheid, dat zij zelf door apparaten voortdurend gecontroleerd worden op hun vlijt, accuratesse en betrouwbaarheid. Een aantal deskundigen vrezen dan ook dat de nieuwsoortige arbeidsbelastingen zich vaker zo zullen ophopen, dat de vrije tijd van de werknemers opnieuw grotendeels in hersteltijd zal opgaan. Wat nu bepaald niet een ‘vermenselijking’ van de arbeid zelf is. | |||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||
Mocht dat het geval zijn, dan moet het werk-, pauze- en vrije tijdsritme uitdrukkelijk op dat probleem inspelen. | |||||||||||||||||||||
Nieuw (informatie-) tijdperk in zicht?De meest verreikende en ingrijpende veranderingen in heel ons maatschappelijk bestel verwacht men algemeen van de nieuwe informatie- en communicatiemogelijkheden: veel méér informatie zal veel sneller voor veel meer mensen toegankelijk zijn. En dat zowel ten behoeve van het onderwijs als van de individuele of collectieve na-scholing en vorming. Maar het enthousiasme voor de unieke, nieuwe middelen wordt behoorlijk getemperd door het erkende ambivalente karakter van het gebruik dat men er van maken zal. Voorop komt het probleem van de selectie van de aangeboden informatie. Wie zal uitmaken welke informatie de moeite waard is om aan het publiek doorgespeeld en/of als relevante en nuttige kennis in de geheugenis opgeslagen te worden? Men kan zeker niet a priori uitsluiten dat de gebruiker-consument te veel informatie over onbenulligheden aangeboden krijgt en te weinig of geen over echt belangrijke en vitale wetens-waardigheden. Het opbergen b.v. van een vrij uitgebreide lexicografische of encyclopedische kennis in de computer blijft een zo dure aangelegenheid dat de promotoren ervan wel degelijk zullen overwegen wat - economisch en commercieel bekeken - de moeite loont. De noodgedwongen selectie kan ertoe leiden dat zij de gebruiker heel wat andere informatie onthoudt. Men kan niet eens uitsluiten dat het aanbod van informatie om ideologische redenen gefilterd en gemanipuleerd wordt. Een bijkomende handicap is de beperkte antwoord-ruimte van het videoscherm. Daar zullen a.h.w. punctuele antwoorden op de gestelde vragen gegeven worden, terwijl wij uit ervaring weten hoeveel wij letterlijk bij-leren door wat wij grasduinend meepikken wanneer wij een goede encyclopedie of een goed woordenboek opslaan. Een aantal sociologen uitte de vrees dat de nieuwe informatica vooral ten goede zal komen aan de economisch en sociaal reeds beter gesitueerde klassen, die nu al over ruimere informatie- en communicatiemiddelen beschikken. Daardoor zouden de bestaande sociale kloof en polarisatie veeleer groter dan kleiner wordenGa naar voetnoot33. | |||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||||||
Niet minder belangrijk is een tweede probleem: dat van de - wenselijke en noodzakelijke - ontoegankelijkheid van de in databanken opgeslagen informatie, die de ‘privacy’ van de personen raakt. Er zal nog veel werk aan de juridische winkel zijn om te voorkomen dat daar op officiële of ‘criminele’ wijze misbruik van gemaakt wordtGa naar voetnoot34. Over de toepassingen van de informatica in het onderwijs zijn de opinies niet zozeer verdeeld dan wel genuanceerd in hun appreciatie van de voorén nadelen die daarmee verbonden zijn. Als voordelen van de computer-leermeester werden o.m. vermeld: de snelheid en trefzekerheid van zijn antwoorden, het ‘geduld’ waarmee hij de leerstof, zo nodig, kan herhalen, zijn ‘afstemming’ op het individueel bereikte leerpeil, zijn beschikbaarheid op geschikte tijden en plaatsen, die de concentratie van de gebruiker bevorderen. Als bezwaren tegen de computer-leermeester werden o.m. uitgebracht: de onvervangbaarheid van een ‘geïnspireerde’ leermeester door een levenloze machine; de onmogelijkheid àlle vragen van de leerling bij voorbaat in het programma te voorzien; het noodgedwongen stereotiepe karakter van de antwoorden en reacties van de computer; de daarmee verbonden argwaan en weerzin van vele mensen ten aanzien van een leermiddel, waarvan zij (misschien terecht) vrezen dat het hen op al te eenzijdige manier in- en voorlicht. Al met al menen sommige deskundigen toch dat de nieuwe informatica en telematica het hulpmiddel bij uitstek zouden kunnen worden van de ‘open university’, om haar werking te spreiden en tot op het lokale vlak door te trekkenGa naar voetnoot35. | |||||||||||||||||||||
EpiloogUit de summiere behandeling van enkele problemen blijkt dat de computerrevolutie nagenoeg geen enkele dimensie van ons maatschappelijk bestel onberoerd laat. De al zekere en nog mogelijke weerslag daarvan op de economie, de tewerkstelling en de organisatie van de arbeid, de wereld van onderwijs en cultuur, is van een uitdagende, welhaast ontmoedigende complexiteit. Om daarmee, op korte en langere termijn, in het reine te komen, zullen alle verantwoordelijken en alle geledingen in onze samenleving nog heel veel denkwerk te verrichten hebben. En juist dat soort denkwerk waartoe geen computer in staat is. |
|