Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 558]
| |
ForumEen degelijk Vlaams boek over CambodjaGa naar voetnoot1Wie in dit nummer het artikel van F. Débiol over de situatie in Cambodja (of Kampoetsjea) leest, dient goed te weten dat de auteur een uiterst geïnformeerd persoon is. Men kan dit aan allerlei details merken. Zo wordt in één zin gezegd dat de Viëtnamezen de voedselverdeling vrij rationeel en praktisch hebben aangepakt, terwijl in een andere zin de indruk bevestigd wordt dat de Viëtnamezen de voedselbevoorrading als propagandamiddel gebruiken. Ook een tegengesteld voorbeeld is mogelijk: hoewel duidelijk gezegd wordt dat de voedselhulp, bestemd voor de vluchtelingenkampen aan de Thailandse grens, misbruikt wordt door o.a. de Rode Khmers en de Khmer Serei, wordt deze hulp toch als vrij effectief gewaardeerd. Een pro-Viëtnamese, d.i. per definitie ook pro-Russische, verslaggever zou beklemtonen dat de Viëtnamezen meer deden dan redelijkerwijze verwacht mocht worden, en dat dat de bandieterij van de pro-Chinese Rode Khmers of de losgeslagen Khmer Serei elke serieuze (Westerse!) voedselhulp verdacht maakt. Omgekeerd heeft de pro-Westerse pers juist de hulp aan de Thailandse vluchtelingenkampen breed uitgesmeerd en voorgesteld als puur ‘humanitair’, waarbij de Chino-Amerikaanse pogingen om via die voedselhulp de Viëtnamese invloed in Cambodja in te dijken, liefst werd verzwegen, terwijl diezelfde pers zeer scherp de ‘voedsel-politiek’ van de Viëtnamezen op de korrel nam. De lezer waarschuwen dat hij hier een verslag krijgt van een zeer goed geïnformeerd persoon, wekt - na de gegeven voorbeelden - allicht meer verwarring dan die lezer wenst. Maar zelfs een zo neutraal en objectief bericht dient geïnterpreteerd te worden. Ten aanzien van de verschrikkelijke situatie waaruit Cambodja zich op het ogenblik - dank zij Viëtnam - aan het verheffen is, kan dit soort commentaar gratuïet lijken. Maar daar staat tegenover dat op geen enkel moment enige vorm van ‘humanitaire hulp’ mogelijk is geweest, tenzij men juist rekening hield met de subtiele (maar vitale of dodelijke) machtsrelaties in het Cambodja van na Pol Pot en diens genocide-regime. Eén van de uiterst zeldzame betrouwbare hulpmiddelen in de Nederlandse en zelfs internationale pers om je een oordeel te vormen over wat er in Cambodja na de gewelddadige ontruiming van Phnom Penh gaande is geweest, is het boek De Cambodjanen als Schietschijf van Willy Van Damme. De auteur heeft massa's persartikelen en historische werken doorgemaakt, getuigen geïnterviewd, onder wie ook Sihanoek zelf; hij is daardoor een Indochina-specialist geworden met uitstekende internationale informatiebronnen; maar hij blijft weigeren de Cambodjaanse affaire door een andere bril te zien dan die van de illusieloze, ideologisch niet gebonden, objektieve | |
[pagina 559]
| |
waarnemer. Dit uitgangspunt is - hoe vreemd het ook moge klinken - een rariteit in de literatuur over Cambodja. Want de ellende is, dat de meeste auteurs wel impliciet aan een bepaalde kant staan, maar daar zelden expliciet voor uitkomen. Eerst krijg je in De Cambodjanen als Schietschijf een paar historische hoofdstukken: over Funan, ‘het rijk van de handeldrijvende godkoningen’, over Angkor, ‘het hoogtepunt van de Khmerbeschaving’. Daarna komt de hoofdbrok, een overzicht van de recente geschiedenis: eerst de Franse kolonisatie, daarna de periode van Sihanoek, vervolgens de poging van Lon Nol om binnen het kapitalisme de feodale situatie bruikbaar te maken voor de dunne laag ondernemers, en tot slot de ondergang van die dunne laag en haar intelligentsia onder Pol Pot en de Rode Khmers. Een laatste hoofdstuk situeert de Viëtnamese inval en de daarmee samenhangende problemen van de hulpverlening. Wat weliswaar niet ontbreekt, maar toch te weinig uit de verf komt, is een schets van de religieuze evolutie; het blijft bij enkele aanzetten, die vooral historisch belang hebben, maar tot een inzicht, vergelijkbaar met wat we over de Viëtnamese boeddhistische monniken weten, komt de auteur niet. Daar staat tegenover dat hij wel de etnischculturele achtergronden levert waarmee je het woord ‘Khmer’, dat fel misbruikt wordt, ten minste genuanceerd kan zien. Het gaat volgens Van Damme om de tragische pogingen de stagnatie van de Cambodjaanse samenleving te doorbreken. In een gesprek vergeleek hij de barbaarse inspanning van Pol Pot en de Rode Khmers om zonder burgerlijk tussenstadium van de feodaliteit naar het communisme over te gaan, met het brutale stropen van een slang. Volgens het beeld van Marx dient de huid van de slang eerst af te sterven; welnu, er was in Cambodja nog geen basis waarop een socialistisch regime zinvol kon verder bouwen. Sihanoek, de laatste feodale | |
[pagina 560]
| |
heerser, had alleen in schijn de industrialisering wat bevorderd; Lon Nol was én te onbekwaam én te corrupt om met de opbouw van Cambodja te beginnen; de in Frankrijk gevormde intellectuelen rond Pol Pot vestigden hun macht dan ook op de meest achterlijke boeren uit de bergen, de Khmer Loeu. Volgens Van Damme verklaart dit de specifieke vormen van wreedheid in Cambodja en de uitmoordingspolitiek tegenover al wat een beetje gestudeerd had. De ‘Khmer’ werd een soort protocommunistische boer, een nog nefaster idealisering dan die van de Sovjet-arbeider onder Stalin. Men kan ook in het bericht van François Débiol lezen, dat het verder vegeteren van kleine groepen Rode Khmers en Khmer Serei (of Vrije Khmers) in het grensgebied met Thailand geen echt gevaar oplevert voor de Viëtnamese bezetters, dat het integendeel een middel is om toch een beetje Amerikaanse en Chinese hulp hat land binnen te krijgen. Volgens Van Damme én Débiol is deze tolerantie, die ook door het terrein wordt versterkt, vooral een afschrikkingspolitiek. Zolang een terugkeer van de Rode Khmers en het Pol Pot-regime mogelijk is, zullen de Cambodjanen een minimale loyauteit tegenover de bezetter opbrengen... Dat past volkomen in het eeuwenoude streven van Viëtnam naar de hegemonie over heel Indochina, waarbij vooral de controle over de Zuidchinese zee van belang is; bij dat oude streven komt nu ook de noodzaak om zich tegen de grote buur China te handhaven. Door de kortzichtige Amerikaanse politiek én door de misrekening van China wat het Pol Pot-regime betreft (een misrekening die pas gemaakt werd, toen iedereen dacht dat de Rode Khmers het land in handen zouden krijgen!) is Viëtnam niet alleen in de armen van de Sovjet-Unie geduwd, maar heeft het zelfs moeten aansluiten bij het Comecon. Daardoor is Indochina, dus ook Cambodja, meer dan ooit een explosief gebied waar de drie groten hun invloedssfeer verdedigen. Amerika probeert via de pro-Chinese houding in Indochina terug te winnen wat het door de nederlaag in Viëtnam verloor; China wil de Russische invloed vernietigen; Rusland probeert de Chino-Amerikaanse omsingeling te doorbreken, net als in Afghanistan. De hoop op een onafhankelijk Cambodja is daardoor zeer klein: indien het niet gekolonizeerd wordt - zij het eventueel met een minimale militaire bezetting - door Viëtnam, dan dreigt het een Chinese vazal te worden. De kans om zelf te kiezen, zit er voor de Cambodjanen niet in. Ter vervollediging van het boek van Van Damme is het artikel van F. Débiol een hoopvol geluid, al blijft ook bij hem de vraag open of de Cambodjanen zich - als volk en als natie - zullen kunnen handhaven. Het is een zeldzaam feit, dat twee auteurs tegelijk even objectief en genuanceerd de Cambodjaanse kwestie toelichten.
L. Geerts | |
Chomsky: van Viëtnam, Auschwitz, Cambodja naar El SalvadorWat is er met Noam Chomsky, de intelligentste criticus van de Amerikaanse politiek, aan de hand? Nadat hij jarenlang heftig in het verzet had gestaan tegen de Amerikaanse uitmoording van de Viëtnamezen, werd hij in de late jaren 1970 een verwoed bestrijder van al wie alarmerende berichten over Pol Pot en zijn Rode Khmers durfde verspreiden. Zijn polemiek daaromtrent met Jean Lacouture, eveneens een oudstrijder tegen de Amerikaanse agressie in Viëtnam, is bekend genoeg. Dat was een eerste paradoxale opvat- | |
[pagina 561]
| |
ting van de man die zich tegen het Amerikaanse mandarinaat probeert op te stellen; ‘mandarijnen’ zijn volgens hem al die intellectuelen (technici, hoogleraren, publicisten) die weliswaar kritiek uitoefenen, maar nooit de wortel zelf van de Amerikaanse agressiviteit durven aanpakken; hun kritiek, aldus Chomsky, is daardoor een nuttig begeleidingsverschijnsel van en in feite een indirecte steun aan de officiële, soms misdadige politiek. Onlangs (zie b.v. Le Monde van 16 en 20.12.80 en van 2.1.81) kwam Chomsky opnieuw in het nieuws met een paradoxale stellingname. Hij had een voorwoord geleverd bij de tekst van R. Faurisson, Mémoire en défense, waarin Faurisson de beschuldigingen van negen verenigingen trachtte te weerleggen. De kern van Faurissons betoog was, dat er in Auschwitz geen gaskamers zijn geweest... Moet iemand als Chomsky zich zo nodig met dergelijk gevaarlijke opinies bezighouden? Deelt hij soms die opinie? Dat beslist niet! Het ging Chomsky om het recht van Faurisson om zonder vervolging zijn mening te verkondigen, om de vrijheid van mening dus. Faurisson werd immers geschorst aan de universiteit van Lyon. Toen heftige reacties loskwamen, zei Chomsky eerst dat hij misleid was, daarna dat hij zich had vergist; vervolgens maakte hij zich kwaad op ‘de irrationaliteit’ van de Franse intellectuelen en hun ‘misprijzen voor de feiten’... Het bevreemdende is, dat Chomsky zichzelf in onhoudbare posities manoeuvreert, waardoor hij Amerikaanser begint te lijken dan de president. Tegelijk houdt hij vol, dat het gepraat én geschrijf over Auschwitz en Cambodja slechts afleidingsmanoeuvres zijn; hem gaat het om de strijd tegen een mogelijke Amerikaanse ingreep in El Salvador... Het is een slechte dienst aan de Salvadorianen, indien mensen als Chomsky al bij voorbaat hun eigen geloofwaardigheid aantasten.
L. Geerts |