| |
| |
| |
Cambodja, volksrepubliek onder Viëtnamese voogdij
François Débiol
‘Als de Viëtnamezen naar huis teruggingen, zouden wij hun eeuwig dankbaar zijn, want ze hebben ons van de dood gered. Maar, helaas, ze gaan niet meer weg: al veel te lang loeren ze op onze grond’. Deze bittere opmerking van een vluchteling vertolkt vrij goed de dubbelzinnigheid van de Viëtnamese aanwezigheid in Kampoechea en het algemeen gevoel van de Khmers ten aanzien van de bezetters. Aangesteld door de troepen die het land ‘bevrijd’ hebben is het regime van de volksrepubliek Kampoechea opgebouwd naar het model van Hanoi en geniet het slechts zoveel onafhankelijkheid als Hanoi het gunt. Voor Hanoi is die toestand onomkeerbaar. Noemenswaardige veranderingen zijn in een nabije toekomst dus niet te verwachten, tenminste niet zolang het Chinees-Viëtnamees conflict en, algemener, de spanningen tussen China en Rusland geen bevredigende oplossing hebben gekregen.
Viëtnamese bezetting
De drie eeuwen oude vijandschap tussen Khmers en Viëtnamezen ten spijt begroette de hele Cambodjaanse bevolking begin 1979 de komst van de soldaten uit Hanoi met opluchting: niets kon erger zijn dan de hel van de Rode Khmers. Na hun overwinning van 17 april 1975 hadden de Rode Khmers de steden gewelddadig ontruimd, de hele bevolking gemobiliseerd om reusachtige hydraulische werken uit te voeren en ze aan een ijzeren discipline onderworpen. Vrijwel alle medestanders van het vroegere regime, burgers zowel als militairen, werden geëxecuteerd; waarschijnlijk een derde van de bevolking kwam om het leven als gevolg van slechte behandeling, honger of ziekte. Zelfs de kaders van de Angkar, de staatspartij, werden door de zuiveringswoede niet gespaard. Meegesleept door de fatala spiraal van geweld die mensen ertoe brengt te doden om niet gedood te worden, verbond Pol Pot zich in 1977 met de sinistere Ta Mok, president van het Zuid-West-gebied en liet hij de presidenten van de vier andere landgebieden en een groot aantal kaderleden en boeren die onder hun gezag stonden, uit de weg ruimen. Alleen al in de gevangenis
| |
| |
van Toel Sleng in Phnom Penh werden, onder het bevel van Duch, een schoolmeester die zich als beul ontpopte, ongeveer 20.000 Cambodjanen gefolterd en vermoord. Vele kaderleden konden aan de moordpartijen slechts ontsnappen door hun heil te zoeken in Viëtnam. Daar vonden ze duizenden andere Cambodjanen die door de Viëtnamese troepen waren gedeporteerd bij hun invallen op Cambodjaans grondgebied eind 1977. Die kregen allemaal een politieke en militaire training in het vooruitzicht van een mogelijke terugkeer naar hun land. Zij vormen nu de kaders die Hanoi aan het hoofd stelde van het Verenigd Nationaal Front voor de Redding van Kampoechea, dat op 2 december 1978 officieel in Hanoi werd opgericht. Het zou dit Front zijn geweest, althans volgens de officiële versie, dat de Viëtnamese troepen ter hulp riep om het land te bevrijden, volgens een scenario dat ons ook uit andere landen bekend is.
In een blitzoorlog die nauwelijks twee weken duurde, veroverden de ‘bevrijders’ de grote steden en de hoofdwegen; het verkeer in het binnenland werd weer normaal, uiteengerukte families konden weer bijeenkomen, voedsel werd uitgedeeld en wat medische zorg verstrekt aan de uitgeputte bevolking. Maar de aanvankelijke euforie sloeg al gauw om in een groeiende ontgoocheling. De bevolking had natuurlijk uitgekeken naar een soort restauratie, een terugkeer naar een regime zoals dat van voor 1970. Maar de ‘bevrijders’ dachten er heel anders over. Ze legden een partij, een administratieve en sociale ordening en een economische structuur op van het socialistische type, naar Viëtnamees model.
De samenstelling van de regering die op 7 januari 1979 werd geïnstalleerd, weerspiegelt duidelijk de bedoeling van de ‘bevrijders’. Om hun interventie als een volksopstand tegen de dictatuur van Pol Pot te kunnen voorstellen, werden verschillende kaderleden van de Rode Khmers naar voren geschoven: zo o.m. Heng Samrin, voorzitter van de Voorlopige Revolutionaire Raad. Afkomstig uit het gebied van Prey Veng en reeds vroeg bij de Rode Khmers aangesloten, werd hij brigadehoofd in de sectie 203 aan de grens met Viëtnam, waar hij een onderkomen zocht na de executie van Sao Phim, zijn chef, president van de oostelijke sector. Een andere groep hoge ambtenaren wordt gevormd door intellectuelen, communisten en niet-communisten, die in 1975 naar Viëtnam waren gevlucht of die na 1979 in Cambodja zelf werden gerekruteerd. Han Ven, minister van onderwijs, is een treffend voorbeeld van dit type functionarissen: geboren in Svay Rien, was hij onderwijzer onder het regime van Lon Nol en na 1975 was hij naar Viëtnam uitgeweken. Maar de reële macht ligt in andere handen: bij de groep ‘veteranen’, de strijdmakkers van de
| |
| |
Vietminh die tussen 1945 en 1954 de Franse overheerser hadden bevochten. Na 1954 hadden ze zich in Hanoi teruggetrokken, waren daar in het huwelijk getreden en hadden tot 1970 een opleiding gekregen die hen moest voorbereiden op hun latere functie. Na de eerste inval van de Viëtnamese troepen in Cambodja waren ze in 1970 naar hun land teruggekeerd. Ze ontsnapten aan de zuiveringen van 1971 en 1973 die Pol Pot onder de in Hanoi opgeleide partisanen uitvoerde. In 1979 keerden ze terug om de trouw van het regime aan de politieke lijn van Hanoi te verzekeren, in samenwerking met de Cambodjaanse sectie van de Indochinese Communistische Partij die in 1950 was opgericht. Pen Sovan, secretaris van de Cambodjaanse communistische partij en dus de sterke man van het regime, is de typische vertegenwoordiger van deze overheersende strekking. Naast de met Viëtnam gelieerde Khmer-ministers zijn er achter de schermen verschillende Viëtnamese experts en dienstoversten die de teugels in handen houden.
In de provincies, de arrondissementen en de dorpen vindt men dezelfde machtsverdeling terug die de pro-Viëtnam oriëntatie van het land moet verzekeren. Aan het hoofd van de provincies staan enkele ‘veteranen’, maar nog meer vroegere kaderleden van de Rode Khmers (die na 1977 naar Viëtnam waren gevlucht), bijgestaan door intellectuelen die ter plaatse werden gerekruteerd. Een twintigtal Viëtnamese experts zorgen voor een goed verloop van zaken in de provincies en ongeveer 1.000 Vietnamese soldaten staan in voor de veiligheid. De arrondissementen worden bestuurd door plaatselijke Rode Khmer-kaderleden die aan de zuiveringen zijn ontsnapt en een werderopvoedingsstage hebben doorgemaakt. Maar in feite zijn het Viëtnamezen die de arrondissementen besturen, terwijl een compagnie of een bataljon Viëtnamese soldaten voor de veiligheid zorgen. In de gemeenten wordt het bestuur waargenomen door ‘wederopgevoede’ Rode Khmers of door plaatselijk gerekruteerde, niet-communistische kaderleden. Hier zijn geen experts, maar 80 tot 100 Viëtnamese soldaten houden een oogje in het zeil. Op alle niveaus bezetten Khmers die de Viëtnamese taal machtig zijn, geprivilegieerde posten, als onmisbare tussenpersonen tussen ‘experts’ en bevolking.
In de dorpen, de basis van de Cambodjaanse agrarische samenleving, richtten de Viëtnamezen onmiddellijk dorpscomités op, bestaande uit 3 tot 5 verkozen of benoemde leden. Bij voorkeur werden hiervoor mensen geselecteerd die slachtoffers waren geweest van het vorige regime en toen geen openbare functies hadden uitgeoefend. Die comités regelen het leven in de dorpen volgens richtlijnen van hogerhand, en rekruteren de lokale milities die instaan voor de veiligheid. Slechts weinige dorpen herbergen
| |
| |
Viëtnamese soldaten, maar die komen af en toe wel eens langs om te laten zien dat ze er nog zijn. Eind 1980 treft men echter steeds meer Viëtnamezen aan die in 1970 en 1973 uit het land waren gezet en nu aan het hoofd van een dorp staan.
Vele vluchtelingen steken hun ontgoocheling over een dergelijk koloniaal beheer niet onder stoelen of banken: ‘De Viëtnamezen bezetten alle belangrijke posten. Als een Khmer iets wil ondernemen, moet hij dat eerst aan de Viëtnamezen vragen’. Zij die van een anti-communistische restauratie droomden, ergeren zich aan het feit dat kaderleden van de Rode Khmer op hoge posten gehandhaafd bleven. ‘De rode ideologie blijft rood, het is precies eender. Cambodja is als een wagen waarvan alleen de chauffeur werd vervangen’. Meer nog dan de binding aan het socialistische systeem, heeft de pro-Viëtnamese koers van de administratie de intellectuelen en de niet-communistische kaders van het regime vervreemd. Velen geven er de voorkeur aan onder te duiken liever dan een verantwoordelijke post te aanvaarden; anderen die eerst onder het nieuwe regime dienst hadden genomen, hebben zich na enkele maanden teruggetrokken om niet langer voor de Viëtnamezen te moeten werken. Het kolonisatieproces wordt door die vlucht nog versneld, omdat er zo plaatsen vrij komen voor andere ‘bevrijders’.
Parallel daarmee werden ook overal nieuwe produktiestructuren uitgevoerd. Pol Pot had alles snel en grondig gecollectiviseerd: de grond, de produktiemiddelen, de oogst, alles behoorde toe aan de coöperatie die instond voor de levensbehoeften van allen. De individuën bezaten alleen nog hun eigen eetgerei. Na de ‘bevrijding’ kwamen hier en daar gecollectiviseerde goederen opnieuw in het bezit van de vroegere eigenaars; in andere dorpen werden de lastdieren eigendom van hen die er de zorg over hadden; elders nog werden de goederen gelijk verdeeld onder de dorpsbewoners. Gaandeweg werden er ‘solidariteitsteams’ opgericht die al naar gelang de plaats 10 tot 13 gezinnen omvatten, die instaan voor de produktie en de verdeling van de oogst. De grond is eigendom van particulieren, maar de produktiemiddelen en de goederen komen de gemeenschap toe. Die produkten worden verdeeld pro rata van de dagen arbeid die men voor de groep heeft geleverd. Sinds het regenseizoen, in mei 1980, moeten de dorpsbewoners twee of drie hectaren van de dorpscoöperatie bebouwen maar daar bovenop kunnen ze ook voor eigen rekening nog andere gronden bewerken, als ze daar nog de kracht toe hebben of over zaaizaad beschikken. Het is echter moeilijk te achterhalen of die regel overal geldt.
Buiten de verplichte collectieve arbeid kunnen de dorpsbewoners van het
| |
| |
dorpshoofd vergunning verkrijgen om andere activiteiten uit te oefenen: visvangst, levensmiddelen voor eigen gebruik of voor die van de coöperatie afhalen aan de grens tussen het Khmergebied en Thailand, hun arbeidskracht verhuren aan het Viëtnamese leger en dergelijke meer.
De organisatie in de dorpen van ‘solidariteitsteams’ wordt niet overal in dank afgenomen, vooral wegens de slechte oogst van 1979. Naast de objectieve redenen die de moeilijkheden verklaren waarmee de ‘teams’ af te rekenen hebben (de totale desorganisatie van het land, het gebrek aan zaaizaden en lastdieren, droogte enz.) is er ook een meer theoretische verklaring. In het traditionele communistisch denkpatroon behoort de oprichting van ‘solidariteitsteams’ tot een proces van collectivisatie dat een agrarisch kapitalisme veronderstelt. Maar in Cambodja zijn de ‘teams’ er gekomen na de integrale collectivisatie en de totale ellende die het vorige regime achterliet. Dat maakt hun normale werking heel moeilijk. Met het paradoxale gevolg, dat de boeren, geconfronteerd met de mislukking van de ‘solidariteitsteams’, het sociale systeem van Pol Pot, dat ze overigens verafschuwen, gaan betreuren. ‘De situatie is erger dan onder Pol Pot. Toen kregen we 's morgens en 's avonds tenminste nog wat rijstsoep. Nu hebben we niets meer; we moeten ons zelf uit de nood redden’, aldus een weduwe uit Kompong Tom, in oktober 1980.
De economische situatie van het land is inderdaad weinig rooskleurig. Vijf jaar lang hebben de soldaten van Lon Nol, de Rode Khmers en de Amerikaanse luchtmacht het land platgebrand. De vernieuwingswoede van Pol Pot heeft in drie en een half jaar tijd de traditionele produktiemiddelen vernield om het land een hydraulische infrastructuur te geven die op zijn zachtst gezegd ver beneden de verhoopte resultaten bleef. Na de ‘bevrijding’ van 1979 heeft het Viëtnamese leger, volgens talrijke getuigenissen, het land systematisch beroofd van wat er nog overbleef: goud, rijst, machines allerhande. Pol Pot had de taak vergemakkelijkt door de meeste van die dingen in collectieve opslagplaatsen op te slaan.
| |
Hulpacties
Van 1979 af werden internationale hulpacties op het getouw gezet om het land ter hulp te komen. Ze hebben heel wat kritiek uitgelokt. Een deel van die hulp wordt via Phnom Penh en de haven van Kompong Som aangevoerd; een ander deel gaat naar de grens tussen het Khmergebied en Thailand. In 1979 bedroeg de hulp die via Phnom Penh kwam 200.000 ton goederen uit socialistische en 50.000 ton uit niet-socialistische landen. Viëtnamees-gezinde waarnemers beweren dat alles aan de bevolking
| |
| |
wordt uitgedeeld; anderen houden vol dat alles wordt opgestapeld of naar Viëtnam versleept en dat in ieder geval de hulp wordt misbruikt om de politieke en militaire macht van de ‘bevrijders’ te versterken. De meeste officiële verklaringen van de internationale organismen zijn geneigd hun acties te rechtvaardigen en beweren dat het alles samen nog niet zo slecht gaat. Maar in privé-gesprekken zal het personeel van die organismen hun kritiek op het nieuwe regime niet sparen. Khmervluchtelingen die belangrijke functies uitoefenden in het Ministerieel Comité voor Ontvangst en Verdeling van de Hulp, houden staande dat heel wat goederen door de Viëtnamezen worden verduisterd.
In 1979 hebben vooral objectieve oorzaken de goede verdeling van de hulp belemmerd: gebrek aan competente kaders, gebrek aan vervoermiddelen, de rampzalige toestand van de wegen, de onveiligheid van sommige gebieden. Sinds 1980 is daarin, vooral onder internationale druk, verbetering gekomen, tenminste in de steden. Partijleden, ambtenaren en militairen ontvangen een vaste bezoldiging bestaande uit 15 tot 20 kilo rijst per maand. Op het platteland blijft de hulp nog altijd heel schaars.
Aan de grens tussen het Khmergebied en Thailand heeft de internationale hulp een hele smokkelhandel op gang gebracht, een bron van kolossale inkomsten voor Thailanders en buitenlandse ambtenaren, terwijl Rode Khmers, nationalistische weerstanders en bandieten een deel van wat de boeren komen ophalen, afschuimen; wat ze krijgen, verkopen de boeren vaak zelf voort. Toch komt een aanzienlijk deel van de hulp bij de noodlijdenden terecht. Die hulp is echter niet uitsluitend door humanitaire overwegingen ingegeven, overal wegen politieke belangen door. Aan de ene kant wil men in geen geval het monopolie van de voedselbedeling aan Phnom Penh overlaten, want dat zou de politieke invloed van de hoofdstad nog vergroten. Nu lokt de hulp de bevolking naar de grensgebieden in plaats van naar centrale distributiecentra. Anderzijds is het voor China en de VS een bedekte manier om met de stilzwijgende medewerking van Thailand, de verschillende gewapende opposanten tegen het regime van Phnom Penh (Rode Khmers en anderen) te bevoorraden. Ondanks dat laten de Viëtnamezen maar betijen: als de voedselbedeling een te groot aantal boeren van de produktie afleidt, kunnen de leiders van het land nog altijd de verplaatsingen naar het grensgebied verbieden in de maanden dat er geploegd en geoogst moet worden; ondertussen geeft de voedselbedeling wat armslag aan een ondervoede bevolking die al reden te over heeft om zich tegen de aanwezigheid van vreemde troepen te verzetten. In de eerste maanden van 1980 passeerden zowat 30.000 ton rijstzaden de grens en zo werd een groot deel van de noordelijke provincie bezaaid. Men kan
| |
| |
nu op een goede oogst rekenen en daar zullen de bezetters wel hun deel van opvorderen.
| |
Toekomst
Dank zij al die hulpacties begint Cambodja langzaam te herleven. Het is in geen geval een wedergeboorte van een onafhankelijke staat. Het herleeft zoals honderd jaar geleden onder de ‘bescherming’ van de Fransen. Maar wat zal de toekomst brengen? De Viëtnamezen hebben er een regime gevestigd dat ze administratief van hoog tot laag in de hand hebben. Officieel heeft dit regime zich met Hanoi verbonden door een ‘verdrag van vriendschap en samenwerking’, geldig voor 25 jaar, stilzwijgend te hernieuwen elke 10 jaar. Dit verdrag wettigt de aanwezigheid van Viëtnamese soldaten op het grondgebied van Kampoechea. Het ziet er niet naar uit dat die troepen het land ooit zullen verlaten, want welke militaire of politieke macht kan hen daartoe dwingen? De 30.000 (of 60.000) Rode Khmers zijn niet bij machte het nieuwe regime ernstig te verontrusten, al kunnen ze hier en daar wel beroering zaaien. Door China bewapend en gevoed door internationale organismen worden ze door hun landgenoten verafschuwd: dan nog liever de Viëtnamezen! Hun aanwezigheid in de grensgebieden van het land rechtvaardigt het optreden van het Viëtnamese leger: ‘We blijven om de Khmerbevolking te beschermen tegen de troepen van Pol Pot’. Als ze opnieuw aan de macht kwamen, zouden ze niet nalaten al diegenen uit te moorden die willens nillens met het nieuwe regime hebben meegewerkt.
Een binnenlandse revolte? Ongetwijfeld zijn de Khmers in hun nationale eer gekwetst en uitbarstingen van geweld kan men zo maar niet uitsluiten. Maar neergeslagen, onthoofd, gedecimeerd, is de bevolking niet in staat een gestructureerde weerstand te organiseren. De administratieve inkapseling en de aanwezigheid van de gewapende grote broer die overal waakt, maakt elke poging tot revolte onmogelijk. De Nationalistische sereys Khmers, die zich in Thailand ophouden, zijn onderling verdeeld en zitten teveel in de greep van de Thailanders om op de sympathie van de bevolking te kunnen rekenen. Door hun tactische alliantie met de Rode Khmers hebben ze zich de vijandschap van de Khmerbevolking, zowel in binnen- als buitenland, op de hals gehaald. Een Chinese ‘les’ zoals de inval van 17 februari 1979? Weinig waarschijnlijk op het ogenblik al, zal de Viëtnamese propaganda een dergelijke bedreiging wel uitbuiten om de militaire bezetting van Cambodja te wettigen. China geeft er de voorkeur aan, ondergrondse bewegingen te
| |
| |
steunen in Laos, Cambodja en Viëtnam en tegen Viëtnam te vechten tot de laatste Cambodjaan. Belangstelling voor het recht van volkeren om vrij over zichzelf te beschikken is niet de grootste zorg van de groten.
De landen van de ASEAN (Thailand, Maleisië, Indonesië, Filippijnen, Singapore) zijn zich daar heel goed van bewust. Nadat ze in de VN hun slag hadden thuisgehaald en het regime van Pol Pot werd erkend, stelden ze alles in het werk om met Viëtnam te onderhandelen. Viëtnam is er echter helemaal niet op uit om hierop in te gaan. Want de tijd speelt in hun voordeel, vooral daar de Europese communistische partij dank zij een goed georkestreerde propaganda in het Westen de interesse voor de problemen van Cambodja heeft doen tanen. Alleen een internationale conferentie, zoals door de laatste aanbevelingen van de VN werd voorgesteld, zou tot een oplossing kunnen leiden: aan Viëtnam zou het leadership over Zuidoost-Azië worden toegekend, een rol die het in geen geval zal afstaan; en de Cambodjanen zouden de nodige garanties krijgen om als volk en natie te kunnen overleven.
|
|