Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebben vrouwen altijd het eerste woord?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 12 voor de jongensGa naar voetnoot5. Terman (1926)Ga naar voetnoot6 onderzocht 1.000 begaafde kinderen en ging na op welke leeftijd zij voor het eerst drie herkenbare woordjes hadden gebruikt. Het gemiddelde was 10,7 maanden voor de meisjes, 11,6 maanden voor de jongens. De gemiddelde waarden variëren enigszins van studie tot studie. Dit is o.m. hieraan te wijten, dat de onderzoeken retrospectief zijn: ze steunen op de herinneringen van de ouders, en die kunnen vaag zijn. Bovendien is het zelfs voor fijne waarnemers niet altijd gemakkelijk met zekerheid uit te maken, wanneer precies een kind voor het eerst een klankcomplex als betekenisdragend element begint te gebruiken. Maar hoe dan ook, het gemiddelde is voor de meisjes overal lager dan voor de jongens. Het verschil is echter nergens statistisch significant. Bovendien blijkt dat sommige jongens vroeger beginnen te spreken dan sommige meisjes: alleen als groep zijn de meisjes de jongens voor, en het verschil tussen de twee groepen is gering. De voorsprong van het vrouwelijk geslacht wat het ontluiken van het taalvermogen betreft, is dus heel licht. Jespersens uitspraak - ‘woman is linguistically quicker than man’ - betekent echter niet alleen dat meisjes doorgaans vroeger beginnen te spreken dan jongens, maar ook dat hun taalvermogen zich vlugger ontwikkelt: ‘Little girls, on the average, leam to talk... more quickly than boys’ (p. 146). Vrij veel deskundigen zijn het met Jespersen eens dat de taalverwerving bij meisjes sneller verloopt dan bij jongens. Zo schrijven Luchsinger en Arnold (1970)Ga naar voetnoot7 dat ‘das weibliche Geschlecht dem männlichen im Lernen aller Sprachfunktionen nach dem Altern von 18 monaten voraus ist’. En ze voegen eraan toe: ‘Mädchen sprechen deutlich früher, leichter und lieber als Knaben’. Komen dergelijke uitspraken met de werkelijkheid overeen? Verschillende onderzoekers hebben nagegaan, of de articulatorische vaardigheid van de meisjes die van de jongens overtreft. Tabel 1 vat 11 van deze studies samen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de eerste kolom van de tabel vindt men de naam en de nationaliteit van de onderzoeker alsmede dat datum van publikatie (referenties onderaan in voetnoot 8Ga naar voetnoot8), de tweede kolom vermeld de steekproef, de derde de bestudeerde parameter en de vierde de resultaten wat het verschil tussen meisjes (M) en jongens (J) betreft. In de vijfde kolom wordt met S (= significant) en NS (= niet significant) aangeduid of het geconstateerde verschil al dan niet statistische significantie bereikt; NS betekent dus dat het verkregen resultaat misschien aan het toeval toe te schrijven is. Als de auteur vermeldt dat hij geen statistisch significant verschil tussen de geslachten gevonden heeft en daarom de behaalde cijfers niet meedeelt, blijft de vierde kolom leeg. In zo'n geval weet men natuurlijk niet welk geslacht het ander voor was.
In 9 van die 11 studies bleken de meisjes de jongens te overtreffen, maar de vrouwelijke superioriteit bereikte slechts in 4 onderzoeken statistische significantie. In de overige 2 werd geen noemenswaardig verschil tussen de geslachten geconstateerd. De uitspraak van meisjes blijkt dus over het algemeen ietwat beter ontwikkeld te zijn dan die van jongens en deze lichte voorsprong is nog waarneembaar in het middelbaar onderwijs. Ook andere aspecten van het taalvermogen, zoals de beheersing van de spraakkunst, de grammaticale complexiteit van de zinnen, de gemiddelde zinslengte en de lexicale kennis, zijn onderzocht (o.m. door Berko, 1958; Gahagan, 1970; en Winitz, 1959)Ga naar voetnoot9, maar alleen de beheersing van de woordenschat leverde vrij constant een statistisch significant verschil op, deze keer ten gunste van de jongens. Eén deelgebied van de woordenschat lijken de meisjes evenwel beter te kennen, namelijk de namen van kleurenGa naar voetnoot10. Misschien is het aan de ietwat bredere lexicale kennis van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jongens toe te schrijven dat zij in woordassociatietests (‘Als ik X... zeg, aan welk woord denk je dan?’) meer verschillende antwoorden gevenGa naar voetnoot11. Jongens geven ook meer verschillende woorden op, als ze verzocht worden, in enkele minuten tijd zoveel mogelijk woorden op te roepenGa naar voetnoot12. Jespersen was de mening toegedaan dat de woordenschat van de vrouw beperkter en alledaagser is dan die van de man. Daarom gaf hij de raad, in het onderwijs van vreemde talen steeds met werken van vrouwelijke auteurs te beginnen: ‘Those who want to learn a foreign language will always do well at the first stage to read many ladies' novels, because they will there continually meet with just those everyday words and combinations which the foreigner is above all in need of, what may be termed the indispensable small-change of a language’. Jespersen was ervan overtuigd dat mannen in hun woordgebruik kieskeuriger zijn en meer ongewone woorden bezigen. Maar dat is lang niet bewezen. Een aantal auteurs hebben ook de lees- en schrijfvaardigheid van jongens en meisjes vergelekenGa naar voetnoot13. Ook op dit gebied hebben de meisjes een lichte voorsprong. De ietwat hogere scores van meisjes op lees- en schrijftestjes zijn misschien aan hun grotere vlijt toe te schrijven. Immers, op school presteren de meisjes globaal gezien beter dan de jongens. Alles bij elkaar is de voorsprong van de meisjes op taalgebied weinig beduidend. Waar komt de verbreide opvatting dan vandaan dat de taalverwerving bij meisjes vlugger verloopt dan bij jongens? Misschien vinden we het antwoord op deze vraag bij Jespersen zelf. De Deense geleerde doet immers opmerken dat er veel meer mannelijke dan vrouwelijke spraakgebrekkigen zijn: ‘There are a much greater number of men than of women who cannot put two words together intelligibly, who stutter and stammer and hesitate, and are unable to find suitable expressions for the simplest thought’ (p. 253). Veel clinici delen de mening dat spraakgebreken vaker voorkomen bij jongens dan bij meisjes. Zo verklaarde de befaamde Amerikaanse afasioloog Norman Geschwind op een colloquium in Los Angeles: ‘All the development disturbances of language, whether they are low-level like stuttering or high-level like the childhood dyslexias, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
are muche more prevalent in boys than in girls’Ga naar voetnoot14. Ook Luchsinger en Arnold zijn van oordeel ‘dass Sprachstörungen im männlichen Geschlecht wesentlich häufiger vorkommen als im weiblichen’ (op. cit., II, p. 162). Er zijn aanzienlijk meer jongens dan meisjes wier taalbeheersing beneden de norm blijft. Tabel 2 vat 12 studies samen die gewijd zijn aan het optreden van dyslalie (= gebrekkige uitspraak), stotteren en dyslexie-dysorthografie (= lees- en schrijfstoornissen) bij kinderen. Telkens worden de onderzochte tekortkomingen vaker aangetroffen bij jongens dan bij meisjes.Ga naar voetnoot15 Weliswaar neemt het verschil tussen de geslachten met de leeftijd meestal af, doch het percentage taalgestoorde meisjes is overal kleiner dan het percentage taalgestoorde jongens. Klinische vaststellingen komen deze bevindingen bevestigen. Luchsinger en Arnold (pp. 155-157) hebben het aantal mannelijke met het aantal vrouwelijke patiënten vergeleken die tussen 1956 en 1961 in een Amerikaans ziekenhuis wegens taal- of spraakstoornissen onderzocht werden: 1.752 mannelijke tegen slechts 102 vrouwelijke stotteraars; 2.905 jongens met een vertraagde taalontwikkeling of een ander spraakgebrek dan het stotteren tegen 1.080 meisjes. Van de 500 kinderen die in 1968 en 1969 de bijzondere school voor dyslexiekers, het Ellen Raskob Learning Institute in Californië, bezochten, waren 358 jongens en 142 meisjesGa naar voetnoot16. Meer dan 70% van deze lees- en schrijfzwakke kinderen waren dus van het mannelijk geslacht. Weliswaar zijn dergelijke klinische vaststellingen op zichzelf niet afdoende: men kan er nooit zeker van zijn dat de spraakgebrekkigen in ziekenhuizen of in scholen voor bijzonder onderwijs representatief zijn voor de gehele taalgestoorde bevolking. Maar de klinische observaties stemmen volledig overeen met de resultaten van onderzoekingen in ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wone scholen. Inderdaad, taalstoornissen komen frequenter voor bij mannen dan bij vrouwen. Hoe is deze zwakte van het ‘sterke’ geslacht te verklaren? Sommige specialisten zijn van oordeel dat in hun streven naar taalbeheersing jongens minder goed door hun omgeving gesteund worden dan meisjes. Dorothea McCarthy b.v. gaat ervan uit dat het jonge kind begint te spreken omdat het tracht de persoon na te bootsen die het met liefde verzorgt. Daar deze persoon in de meeste gevallen de moeder is, zoekt het kind door imitatie zich met zijn moeder te identificeren. Dit zou de meisjes beter lukken dan de jongens. En de moeders zouden dit streven naar toenadering door middel van de taal onbewust beter aanmoedigen bij hun dochters dan bij hun zoons. Daarbij komt nog, alsdus McCarthy, dat later de jongens vaker dan hun zusjes buitenshuis gaan spelen; ze zijn minder vaak bij hun moeder en krijgen van haar minder taalaanbod. Hun taalverwerving verloopt dan ook trager en kan gemakkelijker spaak lopen. Anderen veronderstellen dat er op taalgebied aan de jongens hogere eisen gesteld worden dan aan de meisjes. De kans dat jongens aan de verwachtingen van de grote mensen niet kunnen voldoen, is dan ook groter. Tegenover deze culturele theorieën staat de genetische hypothese: een vluggere taalverwerving zou een kenmerk zijn van het vrouw-zijn; vanuit haar constitutie zou de vrouw zich de taal sneller of met minder moeite eigen kunnen maken. Sommigen hebben doen opmerken dat het centraal zenuwstelsel zich bij het meisje vlugger ontwikkelt dan bij de jongen. In het bijzonder zou de myelinisatie, d.w.z. het totstandkomen van het myeline, dat de zenuwvezels omhult en isoleert, vroeger optreden bij het vrouwelijk dan bij het mannelijk geslacht. Meisjes zouden bijgevolg vlugger en beter in staat zijn, taal te verwerven. Ze zouden tevens beter bestand zijn tegen taalstoornissen. Er zijn echter tal van aandoeningen (zoals fenylketonurie of pylorusstenose) die vaker bij jongens dan bij meisjes voorkomen en die moeilijk aan een trage rijpwording van het centraal zenuwstelsel kunnen worden toegeschreven. Anderen hebben op de grotere sterfte onder mannelijke dan onder vrouwelijke baby's gewezen. Het zgn. sterke geslacht zou in feite zwakker zijn en daarom meer vatbaar voor allerlei aandoeningen en gebreken. In werkelijkheid weet men niet waarom de taalontwikkeling, in het bijzonder de ontwikkeling van de uitspraak, ietwat vlugger bij meisjes dan bij jongens verloopt. En evenmin waarom er meer mannelijke dan vrouwelijke spraakgebrekkigen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebben vrouwen altijd het laatste woord?Misschien doordat ze minder vaak dan mannen met spraakgebreken behept zijn, hebben vrouwen de reputatie van spraakzame wezens gekregen. Mogelijk heeft de algemene opinie dat meisjes eerder leren praten, dan jongens, daar ook toe bijgedragen. Luchsinger en Arnold brengen immers de ‘bessere Sprachbegabung des weiblichen Geschlechtes’ in rechtstreeks verband met de ‘grössere Sprechlust der erwachsenen Frau’. Verder is vastgesteldGa naar voetnoot17 dat vrouwen de stoplap eh minder vaak gebruiken dan mannen en dus radder van tong schijnen te zijn. Hoe dan ook, de vrouw gaat in de Westerse beschaving voor praatziek door. Talrijke gezegden getuigen hiervan: ‘Een man, een woord; een vrouw, een woordenboek’ ‘of (van G. Komrij): God heeft, in zijn goddelijke voorzichtigheid, de vrouwen geen baard gegeven omdat zij tijdens het scheren toch hun mond niet zouden kunnen houde’. - ‘Le silence est le plus beau bijou d'une femme, mais elle le porte rarement’ - ‘The North Sea will sooner be found wanting in water than a woman at a loss for words’ of van Shakespeare ‘Do jou not know that I am a woman? When I think I must speak’. Voor van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal is een babbelkous een babbelaarster; kletskous is ‘een praatzieke vrouw’, slechts ‘bij uitbreiding zulk een man’. In het Duits heeft Klatschbase, een praatlustig wijf, geen mannelijk equivalent; het Nederlandse kletstante evenmin. Voor het Wörterbuch der deutschen Gegenwartssprache betekent Plaudertasche ‘eine Frau (geen man), die viel erzählt’. Het Frans kent zowel het mannelijke compère als het vrouwelijke commère, maar alleen het laatste duidt een babbelaar(ster) aan. Van pipelet, pipelette zegt de Dictionnaire alphabétique et analogique de la langue française van Paul Robert dat het concierge betekent, en de voorbeeldzin luidt: Il est bavard comme une pipelette; hoewel het onderwerp van de zin mannelijk is wordt aan het einde van de zin de vrouwelijke vorm pipelette gebruikt: conciërges van het vrouwelijk geslacht zijn dus veel praatlustiger dan hun mannelijke collega's. Misschien is het geen toeval dat men zegt bavard comme une (vrouw.) pie en niet bavard comme un (mann.) geai. Trouwens de Romeinen zeiden al: Femina animal loquax (= de vrouw is een praatziek wezen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als vrouwen zo veel babbelen, dan kan wat ze vertellen natuurlijk niet erg belangrijk zijn. Vrouwenpraat wordt dan ijdel geklap, of gekakel, een woord waarvan van Dale zegt dat het vooral op het gesnater van vrouwen en meisjes wordt toegepast. ‘Woman... never have anything to say, but they say it charmingly’, verklaarde Oscar Wilde. Mannen daarentegen gaan voor veel zwijgzamer door. Wat ze zeggen, wordt dan ook vanzelf veelbetekenend. Vandaar dat van Dale mannentaal als ‘krachtige, flinke taal’ definieert, terwijl wijvenpraat ‘onbeduidend gesnater’ betekent. Swacker (in De Stefano, 1979) vermeldt een Spaans gezegde dat hij als volgt in het Engels vertaalt: Men speak, women chat. Niettegenstaande hun grotere spraakzaamheid worden vrouwen in gesprekken vaker door hun mannelijke partners onderbroken dan zij de mannen in de rede vallenGa naar voetnoot18. Of is het juist omwille van hun spraakzaamheid dat ze onderbroken worden? Als ze moeten wachten tot hun vrouwelijke gesprekspartners uitgepraat zijn, krijgen de mannen misschien nooit voldoende kans om aan het woord te komen. Hoe dan ook, dit differentieel taalgedrag valt reeds bij peuters en kleuters op: in gesprekjes onderbreken de jongetjes de meisjes vaker dan de meisjes hun het woord ontnemenGa naar voetnoot19. Feministen zien in dit gedrag een manifestatie van de onderdrukking van de vrouw: de man tracht het gesprek te sturen en te leiden en schenkt zijn vrouwelijke partner onvoldoende aandacht. Taal en taalgedrag komen in de recente feministische literatuur overigens vaak aan bod. Het seksistisch karakter van de taal wordt aan de kaak gesteld. Waarom kan men in het Nederlands van geneesheer spreken en niet van geneesvrouw? Het Engelse begrip mankind omvat zowel mannen als vrouwen. In het Frans zijn er grammaticale regels als ‘L'adjectief qualificatif qui se rapporte à plusieurs noms se met au pluriel et prend le genre des mots qualifiés. Si les mots qualifiés sont de genres différents, l'adjectif se met au masculin pluriel’ (Grévisse). Feministen wijzen erop dat er naast de neutrale woorden vermannelijken en vervrouwelijken een pejoratief woord verwijven en een melioratief woord viriliseren bestaat. Het paar verwijven-viriliseren weerspiegelt en onderhoudt de minachting van de man voor de vrouw. Als bijzonder vernederend wordt de Franse term ma moitié in de betekenis van mijn echtgenote aangevoeld. Dat de Engelsen in zo'n geval van my better half | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreken, is maar een schrale troost. De vrouwenbeweging ergert zich ook over het feit dat in veel talen vrouwelijke substantieven van mannelijke afgeleid zijn, zoals leraar/lerares, leeuw/leeuwin, student/studente. Het Engels kent fe-male en wo-man, alsof de vrouw geen volwaardig wezen, maar ene bijprodukt van de man is. Dit ruikt naar fallocratie: de vrouw wordt voorgesteld als een aanhangsel, een appendix of, in het beste geval, een rib van de man. Dat moet volgens Women's Lib verdwijnen: afgelopen met ‘Adam and Eva’, voortaan ‘Adam and Even’. Men kan zich evenwel afvragen of de talrijke onderbrekingen waaraan mannen zich in gesprekken met vrouwen schuldig maken, van heerszucht dan wel van onmacht getuigen. Aan het einde van het toneelstuk Man and Superman (1903) van Bernard Shaw slaagt Ann Whitefield erin, de protagonist Jack Tanner ertoe te verleiden haar hand te vragen. Jack realiseert zich echter dat hij door Ann is beetgenomen en legt vrijmoedig uit wat hij van zijn huwelijksleven wil maken. Hij wordt echter door Ann's vriendin, Violet, onderbroken: ‘Your are a brute, Jack’, roept ze uit. Maar Ann, van wie Shaw in zijn woord vooraf zegt dat ze de Vrouw symboliseert, komt sussend tussen beide: ‘Never mind her, dear. Go on talking’. ‘Talking!’ roept Jack in wanhoop uit. Gordijn. Laat Jack maar praten, hij zal toch haar zin doen. ‘Cause toujours’, ‘praat maar op’, kan al even efficiënt zijn als ‘la ferme!’ ‘hou je bek’. Spreken is misschien zilver, maar zwijgen is zeker goud. Wie de andere het woord ontneemt, krijgt daarom nog niet de bovenhand. Door de talrijke onderbrekingen van de man te dulden, slaagt de vrouw er misschien in hem te bedotten: hij denkt het gesprek te beheersen en wordt om de tuin geleid. Het ziet er dus naar uit dat vrouwen niet alleen het eerste, maar vaak ook het laatste woord hebben. |
|