Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Protestliteratuur in Zwart-Afrika
| |
Strijdbaar van geboorteOnder Negro-Afrikaanse of Neo-Afrikaanse literatuur verstaat men over het algemeen de jonge geschreven literatuur die zich in Afrika ontwikkelde onder invloed van de kolonisatieGa naar voetnoot1. Zij drukt zich uit in de taal van de vroegere kolonisatoren, Engels, Frans, Portugees, al worden er al wel pogingen ondernomen om een moderne literatuur te scheppen in inlandse talen, o.m. in Zuid-Afrika en Nigeria. Wat Franssprekend Afrika betreft, kan men zeggen dat deze literatuur ontstaan is in het Parijs van de jaren dertig onder een groep Antillese en Afrikaanse studenten, waarvan vooral het dichterstrio Césaire, Senghor en Damas internationale bekendheid verwierfGa naar voetnoot2. De beweging kwam op voor de Négritude (naar een woord van Aimé Césaire) en affirmeerde daarmee het recht op eigen identiteit voor allen die zich historisch op de Negro-Afrikaanse cultuur kunnen beroepen. De contestatie was dus niet direct politiek, ze was radicaler; de beweging was geestelijk verwant met | |
[pagina 258]
| |
het surrealisme en alle stromingen die in het Europa van die jaren de structuren zelf van de Westeuropese beschaving onder kritiek stelden. Dit aspect van de antikoloniale contestatie wordt meestal over het hoofd gezien. De reactie van dichters en kunstenaars tegen een ver doorgedreven rationalisme en een alles overheersende techniek, is pas in de laatste decennia tot brede bevolkingslagen doorgedrongen. De Negro-Afrikaanse literatuur was er reeds in het begin van de jaren dertig uiterst gevoelig voor: ‘Nous vous haïssons, vous et votre raison, nous nous réclamons de la démence précoce, de la folie flamboyante, du cannibalisme tenace...’ (A. Césaire, Cahier d'un retour au pays natalGa naar voetnoot3). De Négritude-beweging kwam echter pas echt tot ontplooiing na de tweede wereldoorlog. Gesticht door de onlangs overleden Senegalees Alioune Diop onder het patronaat van een aantal westerse intellectuelen (waaronder Sartre en Emmanuel Mounier), werd Présence Africaine, als tijdschrift, uitgeverij en instrument van de Société Africaine de Culture (S.A.C.) het forum van de Negro-Afrikaanse contestatie in de beslissende jaren die leidden tot de onafhankelijkheid van de meeste Afrikaanse landen. Twee congressen van de S.A.C. (Parijs en Rome) zijn data geworden in de geschiedenis van de Negro-Afrikaanse bewustwording en de strijd voor politieke maar ook intellectuele en culturele ontvoogding. In die context kwam ook de letterkunde pas goed tot bloei. | |
Antikoloniale protestliteratuurDe korte periode van 1945 tot het begin van de jaren zestig getuigde van een grote creativiteit, onder het impuls van een emotioneel bewogen antikoloniale strijd. Zelfs Senghor, die zeker niet van anti-westerse gevoelens kan worden verdacht, ontsnapte daar niet aan. Zijn dichtbundel Zwarte Offeranden (Hosties Noires) bevat een ‘Gebed om vrede’ waarin hij moeizaam om vergeving bidt voor hen ‘die mijn huispersoneel tot boy hebben verlaagd, die van mijn boeren gesalarieerden en van mijn volk een proletariaat hebben gemaakt; die jacht maakten op mijn kinderen als op jonge olifanten en hen africhtten met de zweep’. De grote woordvoerders van deze protestbeweging waren echter enkele romanciers die zich, om het met Césaire te zeggen, ‘meester maakten van de taal en het literaire instrument van de tegenstander om hem met eigen | |
[pagina 259]
| |
wapens en in eigen kamp te bestrijden’. Deze groep wist een deel van het westerse publiek gevoelig te maken voor de morele en psychologische problemen van de kolonisatie. De voornaamste vertegenwoordigers ervan waren twee Kameroenezen: Ferdinand Oyono, die na 1960 niet meer heeft gepubliceerd, en Mongo Beti, die nog steeds literair actief is. Une vie de boy en Le vieux nègre et la médaille van Oyono stellen beide met een vlijmscherpe ironie de kleine kanten van de koloniale maatschappij aan de kaak. Een oude neger, die alles aan Kerk en Vaderland heeft afgestaan - hij verpande zijn land aan de missie voor een belachelijke som en verloor twee zonen in de oorlog - wordt plechtig gedecoreerd. Hij spiegelt zich voor dat de blanke hem voortaan zal respecteren. Maar tegen het einde van de feestdronk wordt hij zonder veel omhaal aan de deur gezet, brengt ‘wegens dronkenschap’ de nacht door op het politiecommissariaat en als hij in de vroege ochtend, krom van de slagen, naar huis sukkelt is hij zelfs zijn medaille kwijt. Niet minder sarcastisch valt zijn landgenoot Mongo BetiGa naar voetnoot4 de gebreken van de koloniale én die van de traditionele maatschappij aan. Ook, en vooral, de missionering wordt daarbij niet gespaard. Als eerste getuigt hij van een radicale kritiek op het christendom als ‘geïmporteerde’ godsdienst. Maar hij munt vooral uit in het schetsen van de psychologische verwoestingen die worden aangericht door het naast elkaar bestaan van twee zeer verschillende waardesystemen: het Europese en het traditionele en de anomie die daardoor ontstaat. Met hem wordt dit één van de grote thema's van de Negro-Afrikaanse romanliteratuur. Een uitstekende behandeling kreeg dit thema in een merkwaardig verhaal dat meer weg heeft van een wijsgerige fabel dan van een klassieke westerse roman: L'Aventure ambiguë van de Senegalees Cheikh Hamidou Kane. Voor deze schrijver, diep doordrongen van islamitische spiritualiteit, vormt de culturele schok tussen Noord en Zuid slechts een aanleiding tot een dieper liggende problematiek: de teloorgang van geestelijke en morele waarden in een materialistische wereld zonder God. Lang voor sommige Sovjetrussische dissidenten stelt Kane het Westen de nijpende vraag of de optie van Prometheus tenslotte geen keuze tegen de mens is. | |
[pagina 260]
| |
De Franssprekende Afrikaanse protestliteratuur van de jaren vijftig is het werk van universitair geschoolden. Zij doet cerebraal aan, is meer thesisliteratuur dan produkt van creatieve populaire verbeelding. De Senegalees Sembène Ousmane vormt hierop een uitzondering; hij is grotendeels autodidact. Soldaat in de tweede wereldoorlog, bleef hij, zoals vele van zijn landgenoten, in Frankrijk als gastarbeider (o.m. aan de dokken van Marseille) en kwam zo in de vakbeweging. Zijn interesse was steeds meer praktisch en sociaal dan theoretisch-cultureel gericht. Zijn meesterwerk is het in 1961 verschenen Banty mam Yall (Les bouts de bois de Dieu). Het verhaal gaat terug op een historisch feit: een harde staking van de spoorarbeiders op de lijn Dakar-Bamako. Ousmane werd een van de meest produktieve en ook meest gelezen schrijvers van Zwart-Afrika, maar wijdt zich sinds 1965 vooral aan de filmkunst, als realisator en scenarist. Behalve in Zuid-Afrika (waar het wereldberoemde Tranen over Johannesburg van de blanke Alan Paton de werken van de naar Engeland uitgeweken halfbloed Peter Abrahams en die van de in Nigeria levende kleurling Ezekiël Mphalele niet in de schaduw mag stellen) werd er door in het Engels schrijvende Afrikanen in de jaren vijftig niet zoveel protestliteratuur geproduceerd. Een verklaring hiervoor zou te zoeken zijn in het verschil in kolonisatiemethode. De Engelsen pasten meestal de zgn. ‘indirect rule’ toe en lieten meer vrijheid aan plaatselijke structuren en cultuur; de sterk centraliserende Franse cultuurpolitiek werkte daarentegen fel vervreemdend. Wat hier ook van zij, op cultureel gebied lijdt Franssprekend Afrika aan veel zwaardere traumatismen. Dit heeft wel eens tot heftige polemieken tussen vertegenwoordigers van de twee gemeenschappen geleid. Berucht is de boutade van de beroemde Nigeriaanse dramaturg Wole Soyinka: een tijger heeft er geen behoefte aan, zijn ‘tigritude’ te affirmeren, hij springt gewoon op zijn slachtoffer. De uitspraak werd door de Zuid-Afrikaan Mphalele radicaal onderschreven, maar door de voorvechters van de Négritude weinig gewaardeerd. | |
Een keerpuntIn het begin van de jaren zestig, toen de meeste landen van Zwart Afrika onafhankelijk werden, werd het spoedig duidelijk dat deze nog ontluikende maar heel dynamische literatuur gedoemd was tot steriele herhaling, tenzij ze van register veranderde. Vele schrijvers hebben dit keerpunt niet of slechts zeer moeilijk kunnen nemen. Zij zwegen definitief, vaak met het voor de hand liggende excuus dat ze te veel in beslag waren genomen door hun nieuwe administratieve en politieke verantwoordelijkheden. | |
[pagina 261]
| |
Anderen deden nog een poging, soms na jaren zwijgen, maar bereikten niet meer de kracht van voorheen. Het dichterstrio Césaire, Senghor en Damas vond een aantal epigonen die anachronistisch geworden thema's zonder veel talent, hoewel niet altijd zonder succes, bleven herkauwen; een literatuur die de weerspiegeling was van de steriliteit van een aantal getraumatiseerde politieke leiders die alle verantwoordelijkheid voor de nieuwe problemen systematisch van zich afwierpen door demagogisch te verwijzen naar het koloniale verleden. De Afrikaanse literatuur had een tweede adem nodig. Die vond ze in de mate dat ze trouw bleef aan haar profetisch karakter. Meestal nieuwe en jonge figuren begonnen moedig en nuchter de veranderde omstandigheden te analyseren met een blik die niet terugschrok voor zelfkritiek. Ongetwijfeld moet in deze ommekeer een geweldige rol worden toegeschreven aan de invloed van de psycho-politieke analyses van Frantz Fanon (+ 1961). Wie nu, twintig jaar later, sommige analyses van deze te vroeg overleden medicus en psychiater van Antillese afkomst herleest, staat verbaasd over de profetische helderziendheid waarvan ze getuigen ten aanzien van de politieke en sociale evolutie van de pas onafhankelijk geworden landen. De nieuwe nationale burgerij zal de plaats innemen van de blanke Europese bezetters: ‘Voortaan zal ze eisen dat de buitenlandse ondernemingen via haar te werk gaan... (Ze) ontdekt dat het haar historische opdracht is als tussenpersoon dienst te doen. Zoals men ziet gaat het niet om een roeping om de natie te veranderen, maar heel prozaïsch om dienst te doen als overbrengingsmechanisme voor een kapitalisme dat gedwongen is zich te camoufleren en dat zich nu uitrust met het masker van het neokapitalisme. (...) Het aspect van de pionier, van de dynamische uitvinder en ontdekker van werelden, dat men bij iedere nationale bourgeoisie vindt, is hier jammerlijk afwezig. In de boezem van de nationale bourgeoisie van koloniale landen overheerst de mentaliteit van de profiteur. (...) Toch eist de nationale bourgeoisie voortdurend de nationalisatie van de economie en de handel... Voor haar betekent nationalisatie niet dat de staat wordt ingericht op basis van nieuwe sociale verhoudingen... Nationalisatie betekent voor haar niets anders dan overdracht van de bevoorrechting uit de koloniale periode aan mensen uit de autochtone bevolking’ (Les damnés de la terre)Ga naar voetnoot5. Deze in 1960 verschenen analyses van één van de grote voorvechters van de onafhankelijkheid vormen de grondslag van de meest recente Afrikaanse socio-politieke protestliteratuur, waarvan de Engelssprekende | |
[pagina 262]
| |
auteurs de eerste en de meest opmerkelijke vertegenwoordigers zijn geweest. | |
Zelfkritiek bij anglofonenWat vóór de Onafhankelijkheid in het Engels werd geschreven, was (behalve in Zuid-Afrika) minder militant antikoloniaal getekend, meer ingeworteld in eigen cultuurproblematiek en mentaliteitGa naar voetnoot6. Internationale bekendheid verwierf de Nigeriaan Amos Tutuola met een bijna in pidgin-Engels geschreven verhaal The palm-wine drinkard (1952), dat heel dicht bij de traditionele ongeschreven vertelkunst staat. Een andere Nigeriaan, Chinua Achebe, publiceerde reeds in 1958 een roman die door de meeste critici beschouwd wordt als van het beste dat tot nu toe in Zwart Afrika werd geschreven: Things fall apart. Wat structuur en techniek betreft, doet het verhaal sterk Afrikaans aan, hoewel het blijkbaar vooral bestemd is voor westerse lezers. Het speelt zich af in het begin van de koloniale tijd en is grotendeels gebaseerd op het conflict dat ontstaat door de botsing tussen twee cultuurwerelden. Toch gaat de aandacht vooral naar een menselijk drama in de traditionele Afrikaanse wereld, waarvoor, in tegenstelling met de romans van Beti of Oyono, de kolonisatie niet rechtstreeks en zeker niet uitsluitend aansprakelijk wordt gesteld. Terwijl de Franssprekende intellectuelen (na de Onafhankelijkheid) moeizaam bekomen van de eerste ontgoochelingen, komt de Engelssprekende literatuur nu pas echt tot ontplooiing. Dit gaat gepaard met een duidelijke optie voor de kritische beschrijving en analyse van het leven in modern onafhankelijk Afrika. Dit wordt voortreffelijk geïllustreerd door de Nigeriaanse dramaturg Wole Soyinka, de tot nu toe enige Afrikaanse dramaturg met internationale erkenning. In een stuk dat hij schreef voor de onafhankelijkheidsfeesten van Nigeria, A Dance of the Forests, schrikt hij er niet voor terug het proces van het traditionele verleden te maken: ‘de mensen uit het verleden waren niet gelukkiger dan die van nu; brutaliteit, boosaardigheid en oorlog hebben altijd bestaan. Men moet zijn verleden | |
[pagina 263]
| |
aanvaarden zoals het echt geweest is, zonder het te willen ophemelen’Ga naar voetnoot7. Deze, voor het hedendaagse Afrika uiterst belangrijke stellingname, gaat regelrecht in tegen de invloed van de Négritude, die steeds geneigd is het verleden romantisch te idealiseren en alle huidige moeilijkheden te wijten aan de koloniale verdrukking. Maar het is vooral in romanvorm dat zich in deze jaren zestig een sterk zelfkritisch socio-politiek georiënteerde protestliteratuur ontwikkelde. De risico's van dit soort literatuur zijn wel bekend. Cerebraal en gemakkelijk polemisch, loopt zij heel gemakkelijk vast in plat journalistiek realisme, in stereotiep geconcipieerde handelingen die meer situatiegericht zijn dan psychologisch, laat staan metafysisch uitgediept. Voor Afrikaanse schrijvers is dit gevaar des te groter daar ze van huize uit, wat traditie en publiek betreft, meer aangewezen zijn op een gesimplifieerde situatieliteratuur. Het pleit voor deze jonge letterkunde dat ze zowel in West- als Oost-Afrika reeds tal van opmerkelijke werken in dit genre heeft voortgebracht. Gemakkelijk zouden we een tiental waardevolle toneelstukken en romans kunnen vermelden. We beperken ons tot één van de meest typische, tevens één van de meest talentrijke: The beautiful ones are yet not born van de Ghanese auteur Ayi Kwei Armah. De titel is ontleend aan een pidgininscriptie zoals men er in heel Afrika aantreft op bussen en vrachtwagens voor personenvervoer; de hoofdfiguur ontcijfert ze trouwens op een wagen in het stadsverkeer (in het Nederlands betekent ze zoveel als ‘rechtvaardigheid is niet van deze wereld’). De titel is revelerend voor de grijnzende luciditeit, de zelfhumor en het kritisch politieke inzicht waarmee de gewone man in Afrika niet zelden zijn situatie ontleedt, wellicht tegen de verwachting in van de westerse waarnemer, die gemakkelijk meent te doen te hebben met een politiek onmondige massa. The beautiful ones is een somber, uitzichtloos verhaal. De hoofdfiguur is minder een ‘man’ - hij draagt geen andere naam! - dan een maatschappij in ontbinding, door deze ‘man’ meedogenloos geobserveerd. De in scatologische details beschreven fysieke degradatie van het milieu is slechts het | |
[pagina 264]
| |
materiële teken van een zo mogelijk nog verschrikkelijker morele degradatie, waarin eenieder die niet meedoet aan de ‘nationale sport’ die corruptie heet, paradoxaal genoeg een slecht geweten krijgt! Nadat de hoofdfiguur - een ambtenaar - een steekpenning heeft geweigerd, volgt aangrijpend ironisch: ‘De man was alleen; hij dacht bij zichzelf hoe gemakkelijk het was zich maar te laten glijden (...); er was iets ondraaglijk onbeleefds in de houding van een man die weigert te nemen en te geven, terwijl iedereen rondom bezig was met aannemen en geven. Het was monsterachtig, vreselijk, ja crimineel! Immers wie anders dan een boosdoener had zo'n verschrikkelijk gevoel van eenzaamheid kunnen ervaren?’ De ‘man’ zal tenslotte toch aanvaarden om, via zijn vrouw, stroman te worden van één van de grote sjacheraars van het regime. Tegen het einde van het verhaal heeft dan de stereotiep geworden staatsgreep plaats. De ‘man’ helpt zijn sjacheraar nog aan zijn wraakrechters te ontkomen door met hem door het vuil en de stank van een rioleringsbuis te kruipen. Zelf gaat hij echter zonder uitzicht terug naar huis. Wat is er gebeurd? Wat is er eigenlijk veranderd? Het ene corrupte personage is door het andere vervangen... op de brede rug van de kleine man. Natuurlijk zijn het niet dergelijke ‘anecdotes’, die men overigens tot vervelens toe in tientallen moderne Afrikaanse romans terugvindt, die de kwaliteit uitmaken van Armahs creatie en die van enkele van zijn collega's. Hun grote expressiviteit en evocatiekracht danken zij aan een authentiek en vaak oorspronkelijk meesterschap over verhaaltechniek en poëtische verbeelding. Maar zelfs als dit niet altijd het geval is en ze tekortschieten in poëtische herschepping van de werkelijkheid - zoals men dit verwijt aan Achebe's laatste boek A man of the people (De demagoog) - dan nog zou men in het Westen interesse moeten opbrengen voor deze aangrijpende sociologische documenten en de wanhoopskreet van deze lucide intellectuelen, die bereid zijn hun deel van de verantwoordelijkheid te dragen, maar tevens heel goed beseffen welke weinig fraaie rol een bepaald westers kapitalisme of socialisme aan het spelen is in de doodstrijd van hun maatschappij. | |
Protestliteratuur in Franssprekend onafhankelijk AfrikaNa de ontnuchtering in de eerste jaren van de OnafhankelijkheidGa naar voetnoot8 wordt ook in Franssprekend Afrika rond het midden van de jaren zestig een duidelijke kentering merkbaar. Eén van de eerste tekenen daarvan kwam | |
[pagina 265]
| |
uit een nogal onverwachte hoek. De Guinese auteur Camara Laye had in de jaren vijftig grote bekendheid verworven met een autobiografisch verhaal, L'enfant noir. Hij was daarover door sommige van zijn collega's hard aangevallen omdat hij, naar hun zin, te weinig contestatair scheen te zijn. Het betrof inderdaad een sterk geïdealiseerde evocatie van zijn kinder- en jongelingsjaren in een traditioneel Afrika zonder uitgesproken referentie naar de koloniale bezetting. Het verhaal eindigde, ietwat melancholisch, met het vertrek van de jonge man naar Frankrijk om er verder te gaan studeren. Kort daarna publiceerde Laye echter een tweede verhaal, Le regard du roi, dat een zeer originele plaats inneemt in de Franssprekende protestliteratuur. Hij draait er de rollen om en beschrijft in een uiterst symbolische fabel een Afrikaanse poging om een Europeaan aan de plaatselijke cultuur en mentaliteit te assimileren! Na tien jaar stilzwijgen verschijnt tenslotte een derde verhaal, Dramouss, een titel ontleend aan de Guinese mythologie. Het is in feite een vervolg op L'enfant noir. Na jarenlange afwezigheid komt de student naar zijn onafhankelijk geworden vaderland terug. De ideale wereld die hij destijds met zoveel nostalgie had bezongen, vindt hij helemaal niet terug. Land en volk gaan gebukt onder een regime dat anarchie en dictatuur in zich verenigt. Een man neemt het woord in een lokale vergadering van de nieuwe eenheidspartij: ‘Ooit zal iemand die leugenachtige taal over de partij aan de macht wel moeten ontmaskeren. Het zal dan gezegd moeten dat indien de door u zo gehoonde kolonisatie een slechte zaak is geweest voor dit land, het regime dat gij hier aan het installeren zijt een catastrofe wordt waarvan het misdadig gedoe nog tientallen jaren zal doorwegen’Ga naar voetnoot9. Terwijl de tenoren van de Négritude-beweging een enigmatisch stilzwijgen bewaren, gaat een tweede outsider-figuur door met publikatie. Op het Festival van Dakar worden in 1966 twee korte verhalen van Sembène Ousmane bekroond. Het eerste, Vehi Ciosane, stelt zich resoluut in het perspectief van een demystificatie van het zozeer opgehemelde verleden; het tweede, Le Mandat (Het postmandaat), is een vlijmscherpe satire op het moderne grootstadsleven, waar parasitisme, nepotisme en corruptie | |
[pagina 266]
| |
welig tieren en alles ondergeschikt wordt gemaakt aan bezit en geld. Ontnuchterd door een aantal pijnlijke ervaringen rond het innen van een postmandaat, hem toegezonden door een neef in Europa, schrijft de hoofdfiguur naar zijn weldoener: ‘Geld beschouwen als essentie van het leven leidt je op een verkeerde weg waar je vroeg of laat eenzaam aan jezelf wordt overgelaten. Geld verstevigt niets (ne solidifie rien). Integendeel. Het vernietigt in ons het laatste restje menselijkheid’. Met scherp waarnemingsvermogen en niet zonder humor schetst Ousmane vooral hoe diepmenselijke traditionele waarden in een moderne grootstadseconomie volkomen anachronistisch worden. Tegen het einde van de jaren zestig verschenen tenslotte twee romans waaraan in het Westen nogal wat ruchtbaarheid werd gegeven. Ze werden beschouwd als de confirmatie van het veranderende perspectief, als hoopvol teken van een heropleving van de Franssprekende Afrikaanse literatuur. Le devoir de violence van Yambo Ouologuem, een jong auteur uit Mali, dat in 1968 de Renaudotprijs kreeg, maakte vooral ophef door een niets en niemand ontziende explosie van geweld en seks. Met een onmiskenbaar talent schrikt de auteur ook niet terug voor imitatie, pastiche en parodie. Men kan hem zelfs plagiaat verwijten, door de schrijver trouwens niet ontkend. Het maakt deel uit van het opzet: een grandioze poging tot demystificatie die kolonialisme en Négritude rug aan rug de laan uitstuurt. De enige figuur die - paradoxaal in een overwegend islamitische context - in de ogen van de auteur genade vindt, is een rondtrekkend missionaris, die het wrede machts- en wellustspelletje tussen kolonisator en inlandse chef doorheeft en, op gevaar van eigen leven maar ten voordele van een jonge slaaf die hij in bescherming heeft genomen, ontmaskert. Les soleils des indépendances van Ahmadou Kourouma, een schrijver uit Ivoorkust, werd omwille van zijn linguïstische kwaliteiten aanvankelijk uitgegeven door een universiteit in Canada. Het was de eerste consequent doorgedreven poging om Afrikaanse taalstructuren te doen inspelen op het Franse proza. Ook wat de inhoud betreft getuigde de roman van vernieuwing door een kritische analyse van de socio-politieke en menselijke problemen in de onafhankelijk geworden landen. Het leven is er met de onafhankelijkheid niet op verbeterd, het is er integendeel op achteruit gegaan: ‘De eenheidspartij? Een heksenvereniging, waarin de hoogste klasse der geïnitieerden de kinderen van de andere verslinden (...) | |
[pagina 267]
| |
Zolang al dat volk maar de loftrompet steekt over de president, de enige chef, en zijn partij, de enige partij, mag het al het geld van de wereld verduisteren zonder dat er iemand in heel Afrika ook maar een pink beweegt. Deze en dergelijke overwegingen, die spelen in het hoofd van een oude man, verbitterd omdat hij bij de verdeling van de nationale koek over het hoofd werd gezien, kunnen nu, tien jaar later, als een afgezaagd deuntje worden afgedaan. Ze krijgen echter een pijnlijke dimensie wanneer men beseft dat ze werden neergeschreven toen men, bijvoorbeeld in Zaïre, nauwelijks aan het begin stond van dergelijke ‘experimenten’. Beide werken bevestigden, elk op zijn eigen manier, dat er een nieuwe generatie klaar stond om zich van de achterhaalde thematiek los te maken en haar inspiratie te putten uit andere bronnen dan die van de ideologie der Négritude-beweging. In de jaren zeventig werd dit ruimschoots geconfirmeerd, al hebben zich tot nog toe geen schrijvers opgedrongen met de kracht van hen die de periode vóór de onafhankelijkheid hebben gedomineerd. Dat mag ons trouwens niet verwonderen. De auteurs van de Négritude maakten deel uit van een beweging die ver uitsteeg boven hun lokale en zelfs continentale insertie. Zij bedreven een literatuur die meestal meer bestemd was voor den vreemde dan voor eigen publiek. Ook op dit punt werd het perspectief totaal omgegooid. Op enkele uitzonderingen na is de inspiratie van de nieuwe auteurs sterk lokaal georiënteerd. Hier en daar worden de grondslagen gelegd voor een nationale literatuur, die binnen afzienbare tijd ook wel meer in de volkstaal zal produceren. Steeds meer auteurs beginnen voor eigen volk te schrijven; lokale uitgeverijen doen soms heroïsche pogingen om hun waar tegen schappelijke prijzen in brede bevolkingslagen te verspreiden. Kwaliteitsliteratuur blijft echter zeldzaam en haar publiek is schaars. De Zaïrese hoogleraar en schrijver V.Y. Mudimbe, publiceerde indertijd een kleine enquête omtrent het leesniveau van de intelligentsiaGa naar voetnoot10. Die viel heel negatief uit. Literatuur blijft beperkt tot de middelbare school, aan de universiteit is ze weinig in trek. Zelfs aan hogere pedagogische instituten wordt ze door taalstudenten meestal alleen gelezen omdat het wel moet voor de examens. Dit gebrek aan interesse is grotendeels te wijten aan het feit dat de problematiek van een aantal van die werken ontegenzeggelijk | |
[pagina 268]
| |
achterhaald is. Het is daarom een positief teken voor de nieuwe richting, dat sommige werken die bij het Europese publiek zo goed als geen aftrek meer vinden, hun Afrikaans lezerspubliek zien vergroten. Dit is o.m. het geval met de romans en verhalen van Henri Lopes, een vooraanstaand politicus van Congo-Brazzaville. Zijn novellenbundel Tribaliques en twee romans vormen een gemakkelijk te lezen literatuur volgens de principes van het socialistisch realisme. Intelligent en handig weet hij echter de kritische functie van de literatuur te benutten voor een fijne analyse van de meest opvallende gedragingen in de huidige socio-politieke situatie en voor een kritische reflectie op de meest nijpende problemen waarmee een maatschappij in versnelde mutatie te kampen heeft: status van de vrouw, gebrek aan nationale zin en verantwoordelijkheid, immoraliteit enz. In zijn jongste roman, Sans Tam-Tam (1977), vrij kort en in briefvorm, durft hij het zelfs aan de kwaliteiten van sommige kolonisatoren aan te prijzen. Werden ze niet te gauw over boord gegooid? Met veel humor - nogal uitzonderlijk in de Afrikaanse letteren - beschrijft de hoofdfiguur de verhouding tussen zijn vader keukenpiet en diens baas, een Europese planter in die fameuze periode ‘toen men aan de graad van brutaliteit de kwaliteit van de koloniale affectie kon meten’. Ernstiger wordt hij als hij schrijft over de ‘koloniale deugden’ die hij bewaard had willen zien: ‘Als ik het woord kolonialisme hoor, zou ik graag alleen denken aan de mishandelingen en vernederingen die wij geleden hebben. Maar in mijn herinnering zie ik dan ook weer mijnheer Gensac (de planter) opdagen, hoe die heel vroeg in de ochtend opstond om zijn ronde te doen en te kijken of alles op de hoeve wel in orde was: hoeveel eieren er waren gelegd, of de konijnen wel in hun schik waren, of het voer voor de varkens klaar lag en duizend anderen kleinigheden. Ik zie weer hoe hij zelf het werk pas neerlegde nadat de laatste knecht zijn dagtaak had beëindigd; niet zelden offerde hij zonder aarzeling zijn zondagsrust op’. De hoofdfiguur wie deze woorden in de mond worden gelegd, is een ambtenaar die zijn bureaucratische carrière vaarwel moet zeggen en met een onderwijzersbaantje naar de brousse wordt verbannen. Als zijn politieke vrienden opnieuw aan de macht komen en een van hen hem een baan als ambassadesecretaris in Parijs aanbiedt, ‘om er zijn zwakke gezondheid bij de beste dokters te laten verzorgen’, legt hij in een aantal brieven uit waarom hij het spelletje niet verder mee wil spelen. Een Zaïrese universitair, die onlangs een kleine synthetische studie over Lopes'werk publiceerde, stelt dan ook terecht vast dat de auteur niet alleen het kwaad aanklaagt, maar, moedig, er ook de geneesmiddelen voor aanwijst: | |
[pagina 269]
| |
‘Als de Europeanen de gekoloniseerde volken zo hebben kunnen overheersen, dan is dat niet alleen omdat zij over vuurwapens en de “chicotte” beschikten. Zij gebruikten ook wapens van intellectuele en morele aard. Onafhankelijk Afrika zou er goed aan doen hun ook die wapens te ontvreemden en ze op zijn beurt te gebruiken in de strijd voor ontwikkeling. En die wapens zijn: arbeidszin, organisatiezin, geest van zelfopoffering, tucht en de kunst om zich met weinig middelen uit de slag te trekkenGa naar voetnoot11’. Lopes is niet de enige die in dit verband een vermelding verdient. Zowel in roman als in toneel schijnt de tijd van de autobiografische getraumatiseerde zelfaffirmatie of de geïdealiseerde ophemeling van het voorvaderlijke verleden voorbij te zijn (behalve voor enkele politieke regimes die er blijven van leven). Thans overheerst een socio-politieke kritiek, die meedogenloos de huidige verwarring beschrijft en analyseert en, meestal in een heel harde taal, het geweld en de corruptie van de huidige politieke links- of rechtsgerichte regimes aan de kaak stelt. Zelfs de Zaïrees Mudimbe - op het ogenblik waarschijnlijk de auteur met de meest internationale ambitie - toont zich in zijn jongste roman, L'Ecart, zeer begaan met de actuele problemen, al speelt het verhaal zich af in Parijs rond de zelfmoord van een student. Mudimbe's landgenoot Mbuyamba Kankolongo gewaagt in zijn kritische bespreking van deze roman zelfs van een ware neurose van de Afrikaanse intellectueel, die verstikt in een stukgeslagen wereldGa naar voetnoot12. Ook Negro-Afrikaanse critici tonen zich wel eens uiterst streng voor dit soort socio-politieke tendens waarin de Afrikaanse literatuur voor de tweede maal dreigt vast te lopen. Pijnlijk manifesteert zich hier het gebrek aan creatieve genieën die, zoals in Latijns-Amerika en enkele keren ook in de eerste Négritude-generatie, de platte anecdotiek weten te doorbreken en doorstoten tot een universele problematiek. Maryse Condé, Parijs hoogleraar van Antillese afkomst, klaagt vooral het gebrek aan verbeelding aan dat deze literatuur herleidt tot een stereotiepe beschrijving van sociale en politieke situaties zonder veel psychologische of metafysische diepte. Jacques Chevrier, die deze literatuur volgt voor Le Monde, komt praktisch tot dezelfde diagnose, maar toont meer begrip voor het fenomeen. Hij ziet er in de eerste plaats een hoopvol teken in van een kritisch ontwaken van de Afrikaanse reflectie, vanuit een hoogstnodige inworteling in de realiteit, nuchterder dan dat in de Négritude-beweging het geval was. | |
[pagina 270]
| |
Sociologen en critici onderstrepen tegenwoordig graag het prospectieve karakter, om niet te zeggen de profetische functie van de literatuur. Mogelijk is de overwegende thematiek van deze laatste jaren in de moderne Afrikaanse letterkunde een teken van de impasse waarin het grootste deel van de Afrikaanse intelligentsia zich bevindt. Maar ze kan ook een voorteken zijn van het kritisch zoeken van deze intelligentsia om op eigen krachten uit die impasse te geraken: zowel door zelfkritiek als door ontmaskering van wat westerse ideologische patronen in feite (maar) te bieden hebben. Hoe dan ook, het besef groeit dat men de verkeerde weg is opgegaan door van ontwikkeling bijna uitsluitend een kwestie van technische vooruitgang te maken. Daarom worden de culturele en morele aspecten zo sterk onderstreept, zij het vooralsnog op een uiterst negatieve wijze. Het is niet zeker dat het Westen, wanneer het aan ontwikkelings-projecten doktert, zich daar altijd voldoende rekenschap van geeft. Wellicht heeft de Afrikaanse intellectueel aan deze bewustwording zijn essentiële bijdrage te leverenGa naar voetnoot13. |
|