bij zijn hoogste partij-instantie, bureau of nationaal comité of hoe ge 't noemen wilt, en het is wel tekenend dat praktisch alle partijen er statutair over waken, dat de parlementsleden in de hoogste partij-instantie altijd in de minderheid zijn.
Kamerleden en senatoren voelen heel goed aan, dat er langs die kant iets scheefgegroeid is. Ze weten dat het parlement zijn rol niet vervult, en trachten een oplossing te zoeken door de mogelijkheid tot informatie van de parlementsleden, de kansen tot bestudering van de problemen altijd maar te verruimen. Er wordt veel geld aan uitgegeven, maar blijkbaar zonder resultaat, omdat de problematiek gezocht wordt in een spanning tussen uitvoerende en wetgevende macht (wij moeten minstens zo goed kunnen geïnformeerd worden als de regering), dan wanneer het euvel eigenlijk op een heel ander niveau ligt, nl. op dat van de verhoudingen tussen fracties en partij; van de respectieve functies van partij en fracties aan de ene kant, van partijvoorzitter en fractievoorzitters aan de andere kant. De vraag kan gesteld worden wat het worden zal, morgen, als er in dit land met een veelvoud van parlementjes gaat gespeeld worden.
Dat scheefgroeien op het niveau van de partijen heeft ook een directe weerslag op de regering zelf. Het is inderdaad niet langer meer de formateur, die zelf in de coalitiepartijen zijn mensen zoekt, waarmee hij scheep wil gaan, hij moet zich verlaten op de voorzitters van die coalitiepartijen, en de ministers aanvaarden die door die voorzitters naar voren worden geschoven. Een onmiddellijk en onvermijdelijk gevolg daarvan is het wegvallen van de echte team-geest, de voortzetting binnen de regering van de partijtegenstellingen en frustraties, en een interne verzwakking, die in die omstandigheden niet tegen te houden is. Die interne zwakheid is zelden zo duidelijk tot uiting gekomen als onder Martens III, waar de liberalen het met de socialisten aan de stok kregen - weliswaar in persorganen of partijcenakels, maar steeds zodanig dat het erg aangevoeld werd. En de CVP heeft zich terzake ook niet onbetuigd gelaten, door in ‘Zeg’ de ene keer de socialistische, de andere keer de liberale coalitiegenoot de levieten te lezen. Dat zou nog niet zo erg zijn, ware dat niet gepaard gegaan met verdachtmakingen, argumenten van uiterst twijfelachtig allooi, en zelfs standpunten die diametraal in strijd waren met wat in het regeerakkoord was opgenomen.
En over het regeerakkoord op zichzelf valt ook heel wat te zeggen. Vroeger bestonden die programmatische bijbels niet, en de regeringen waren er niet slechter - wellicht ook niet beter - om dan tegenwoordig. Destijds werkte een formateur een programmavoorstel uit, hij legde het aan onderhandelaars van de aangezochte regeringspartner voor, besprak hun suggesties, en het resultaat was een regeringsverklaring, waarin een hele reeks concrete betrachtingen was opgenomen, zonder dat die evenwel tot in het oneindige waren uitgewerkt. Die detailanalyses van het regeerprogramma zijn er eigenlijk maar gekomen met de eerste regering, die omzeggens uit een schok van het wederzijds wantrouwen is geboren, de regering Lefèvre-Spaak. Men kwam toen juist uit de harde stakingsdagen omtrent de eenheidswet, en de christendemocraten wilden niet scheep gaan met de socialisten, vooraleer een aantal verbintenissen waren aangegaan om stakingsuitspattingen te kunnen beheersen. De socialisten wilden van de weeromstuit geschreven engagementen over aangelegenheden die hen nader aan het hart lagen, en zo kwam de