Politieke kroniek
Wie gaat dat (spaar)varkentje wassen?
Op het ogenblik dat de senaatscommissie voor financiën de bespreking moest aanvatten van de begrotingswet, werd het verslag bekend van de Hoge Raad voor Financiën, waarin met zoveel letters te lezen stond, dat besparen voor ons land een dringende noodzaak was om aan faling te ontkomen. In regeringskringen knikte men heel wijselijk: we hebben het nooit anders gezegd, en daarom hebben wij de harde begrotingswet uitgevaardigd... En PVV-voorzitter De Clercq liet de kans niet voorbijgaan om in een krante-interview nog eens te herhalen, wat hij reeds bij de vorming van de coalitieploeg had verklaard: zonder besparingen trekken de liberalen uit de regering weg.
De hele vraag is natuurlijk of er werkelijk bespaard wordt. Terecht heeft de oppositie, tijdens de debatten over de begrotingswet, doen gelden, dat daarin feitelijk geen fundamentele besparingen van structurele aard voorkomen; dat het allemaal gaat om verschuivingen van fondsen van hier naar ginds, en om het leegschrapen van de laatste laadjes teneinde de tekorten voor 1980 zoveel mogelijk in te dijken. Echt besparen is er nog niet van gekomen.
Wel houdt de liberale vleugel van de meerderheid niet op urbi et orbi te verklaren dat er serieus kan worden bespaard op de rijksmaatschappelijke zekerheid, maar de regering zelf durft ter zake niet doortasten. Ze stelt een herziening van het hele RSZ-stelsel in het vooruitzicht, maar als de sociale partners harde en reële cijfers vragen, dan herleidt het zich allemaal tot een herberekening van de bijdragen zus en zo, met het zwaartepunt op de bijdragen die door het bedrijfsleven - werkgevers én werknemers - zouden moeten worden opgedreven, terwijl iedereen toch weet dat juist voor dat bedrijfsleven besparingen en bezuinigingen, wil men het hoofd boven water houden, een nog grotere noodzaak zijn dan voor de staat. Er wordt wel eens voorzichtig in de kranten opgeworpen, dat men in de begrotingen wellicht bepaalde posten zou kunnen schrappen, die op dit ogenblik minstens overbodig of misplaatst lijken - zoals die vergoedingen voor rijksambtenaren, die met een officiële wagen rijden, en per kilometer vergoed worden voor het uitblijven van enig ongeval - maar aan die kant blijft men doof. Integendeel, uitgerekend op dat moment is men in de kamer komen aandragen met het wetsontwerp over het toekennen van een syndicale premie aan de mensen in overheidsdienst. Daarmee gaan natuurlijk nog geen tientallen miljarden gepaard, maar die vakbondspremie zal alles samen toch weer twee tot drie miljard meer kosten.
Wat de besparingsopzet nog hachelijker maakt is het ontwerp van gewone wet voor de hervorming van de instellingen dat in diezelfde periode in de kamercommissie voor de grondwetsherziening besproken werd. In dat ontwerp wordt de financiering van de deelgebieden in het lang en het breed uit de doeken gedaan, met de bevestiging dat het allemaal heel serieus moet gebeuren, met eigen financiële verantwoordelijkheid van de federale of regionale organen. Met dien verstande, dat de aangroei van de deelbegrotingen nooit kleiner mag zijn dan het accres van de rijksbegroting. Een pracht van een beginselverklaring, maar als een in de wet opgeschreven verplichting precies een tegenvoeter van de zo nodige mythe van de besparing. Met veel fraaiere woorden heeft de Hoge Raad voor Financiën de vraag opgeworpen: wie gaat het spaarvarkentje wassen?