| |
| |
| |
Situaties I
Onder ons leven mensengroepen in benarde SITUATIES. Sociaal, economisch, psychologisch, moreel of geestelijk bevinden ze zich aan de rand van de maatschappij en weten soms niet hoe aan hun trekken te komen.
In een reeks artikelen laten we in de volgende maanden enkele jezuïeten aan het woord die zich jaren lang voor die mensen hebben ingespannen. Ze vertellen over hun eigen ervaring, over de concrete toestanden, over vaak knellende problemen. Indien we willen streven naar een meer rechtvaardige en meer humane samenleving waar iedereen zich als mens thuis kan voelen, moeten wij die situaties onder ogen durven nemen.
| |
Marokkanen van bij ons 1
U vroeg hoe het allemaal begonnen is. Ik was graag priester-arbeider geworden. Maar in 1952 kon dat niet: er was verzet van Rome. Rond 1965 mocht het dan wel: Egied Van Broeckhoven (in 1967 omgekomen bij een arbeidsongeval) en nog een paar medebroeders waren toen aan het werk. Ik was echter al 13 jaar leraar op een college, was niet meer van de jongsten en besloot dan maar ten minste onder de vakantie aan de haven te gaan werken (om gezondheidsredenen heb ik dat na één keer moeten opgeven). Ik huurde een zolderkamertje boven een café, vanwaar ik dan elke morgen optrok naar het werk aan de dokken. Daar heb ik mijn eerste Marokkaan ontmoet, 's morgens vroeg in de Cadixstraat: er is daar een loods en dan daagt de foreman op met zijn briefjes. Die Marokkaanse jongen wist van toeten noch blazen, verstond geen enkele taal en ik wenkte hem: Werken? Kom mee! Zo hebben wij dan samen een viertal dagen in de koffie gewerkt. Het was een eenvoudige jongen, met een boot meegekomen, er waarschijnlijk aan de Zanvlietsluis afgesprongen, en dan gewoon naar Antwerpen afgezakt om er werk te zoeken. Toen wij klaar waren met ons werk, heb ik getelefoneerd naar een mij bekende
| |
| |
aannemer. En ja hoor, hij had werk in overvloed: was juist die grote buildings langs de autostrade aan het bouwen. Hij antwoordde: Stuur hem maar! In die tijd ging dat heel gemakkelijk: op één dag had mijn Marokkaan werkvergunning, verblijfsvergunning en was hij in het bevolkingsregister ingeschreven. Hij is dan ijzerdraaier geworden, ijzervlechter. Nadien is hij bij de ‘tram’ gekomen en werkt daar nog. Hij heeft zijn weg goed gevonden. Zo heb ik hem leren kennen en nadien zijn vrienden. Dat jaar heb ik nieuwjaar gevierd met vier Marokkanen, in een kamer met vier bedden - in elke hoek één - en één tafeltje in het midden (die kamer werd verhuurd voor 2.000 fr. per maand, 500 fr. per huurder). Zo leerde ik de een na de andere kennen.
Achteraf - want zo'n principiële verantwoording is meestal niet veel meer dan een zelfrechtvaardiging achteraf - werd het voor mij: hier is duidelijk een nieuwe nood en daarvoor bestaat er niets, voor die vreemdelingen onder ons. Ik dacht aan die eeuwen waarin er hulp voor pestlijders ontstond of voor de vrijkoop van slaven: telkens iets wat beantwoordde aan een concrete nood. Die diensten werden later door de gemeenschap - ook de niet-kerkelijke - overgenomen in onderwijs, ziekenzorg en zo meer. En hier was nu weer zo'n nood waarvoor niets bestond en ik dacht: het is wel de moeite waard daar iets voor te doen. Maar ik geef toe, dat was een rechtvaardiging achteraf: aanvankelijk heb ik gewoon mijn hart laten spreken.
Zo is het dus begonnen; stilaan heb ik andere mensen ontmoet in Borgerhout en dan hebben wij een groep gesticht: Centrum voor Buitenlandse Werknemers (CBW). Dat begon in De Cluys, een jeugdtehuis. Dan zijn we naar de Helmstraat getrokken en nu zitten we in de Van Daelstraat. Nu is dat ook heel groot geworden: het CBW wordt op het ogenblik gesubsidieerd en beschikt over twee betaalde krachten. In ruil daarvoor moeten wij wel voor de hele provincie Antwerpen instaan, en voor alle vreemdelingen, niet alleen de Marokkanen. Van die wijdvertakte organisatie is de BAB - Buitenlandse Arbeiders Borgerhout - nu een onderafdeling die afhankelijk is van het CBW.
Het zijn wel Marokkanen met wie je bezig bent?
Ja, omdat het in Borgerhout hoofdzakelijk Marokkanen zijn. Er zouden er zo'n 3.000 zijn (van wie twee derde vrouwen en kinderen) naast een paar honderd Spanjaarden en de Turken. In Berchem b.v. is de helft Marokkaan, in andere gemeenten heb je een overwicht aan Turken.
| |
| |
Spreek je hun taal?
Normaal zou ik dat goed moeten kunnen, na al die jaren dat ik ermee bezig ben. Ik heb vroeger ooit op één jaar behoorlijk Italiaans geleerd. Maar ja, als je jonger bent, leer je vlugger. Nu volg ik al zeven jaar cursus, eens per week, maar dan ontbreekt je de tijd om dat in te oefenen. Ik begrijp het Marokkaans een klein beetje, ken de klassieke formuletjes ‘goeie dag’, ‘goeie avond’ en zo. Maar de jongeren in ons Centrum die leren het veel vlugger.
Die lessen worden in het Centrum zelf gegeven?
Eigenlijk in het Instituut Bellens in de Kroonstraat, maar het initiatief gaat uit van het Centrum. Er zijn daar natuurlijk ook lessen voor vreemdelingen: Frans, Nederlands, Arabisch. Want de overgrote meerderheid van de volwassenen zijn volslagen analfabeet. Die spreken wel hun Marokkaans dialect maar kunnen geen enkele taal schrijven. Frans kennen ze soms wat: de ene goed, de andere minder, weer andere hoegenaamd niets. Dat verschilt zeer naargelang de streek waar ze vandaan komen. En het levert zelfs problemen op tussen ouders en schoolgaande kinderen: die ouders zouden willen dat wij hun kinderen Frans leren, want dat is in Marokko zowat de officiële taal; met dat Nederlands weten ze daar niets aan te vangen.
| |
Arbeiders en schoolgaande kinderen
Waar werken de Marokkanen vooral?
Dat is moeilijk te zeggen, want dat is sterk geëvolueerd. Aanvankelijk was het vooral in de Metallurgie Hoboken, in de chemische nijverheid, aan de haven, in de vleesverwerkende nijverheid. Nadien kwam de auto-industrie, General Motors en Ford, de glasnijverheid... Aanvankelijk waren het veelal de zware en gevaarlijke jobs die zij deden en nu nog vaak het soort werk dat geen Belg wil aannemen. Ik begrijp dan ook best de bewering van onze economisten dat wij die gastarbeiders ook nu, in crisistijd, niet kunnen missen (of zouden kunnen wegsturen). Neem b.v. het werk in de slachterijen: mensen die de godganse dag koeien moeten opensnijden, die daar van die kettingen neerploffen. Ze staan daar met een lange lederen schort die druipt van drek en slijm en bloed. Of in de
| |
| |
worstenfabriek van Borsbeek: daar worden hele kamions darmen leeggekapt en de arbeiders staan daar in de vuile damp, hun handen rood ontstoken van de nattigheid.
Ik ken geen Belgen die dat nog willen doen. Of die chemische fabrieken waar alle arbeiders na anderhalf uur werken een halve liter melk moeten drinken en dan twintig minuten op hun rug gaan liggen.
Dat doen nog alleen Marokkanen. Een Marokkaanse jongen met braakneiging en hoofdpijn ging bij de dokter van de fabriek, die zei’: ‘een beetje moe en overspannen’, hij schreef hem zes maanden rust voor. Ik vond dat niet normaal en verlangde een bloedonderzoek bij een andere dokter. Die jongen had bloedkanker. Leucemie. Wat onze mensen die ongezond werk te verrichten hadden, in de mijnen b.v., eertijds beleefd hebben, overkomt nu de gastarbeiders. Die mensen zelf weten dat niet, het wordt hun niet gezegd. De Belgen weten het wel en zijn huiverig voor dat soort werk. Zoals bij de joden bestaan er ook onder de Marokkanen voorschriften voor de rituele slachting van dieren. In het Antwerpse mogen ze echter zonder meer kip eten, omdat in de slachterijen toch uitsluitend Marokkanen aan het werk zijn. De kippen gelden als ritueel geslacht omdat Marokkanen dat doen. Het is zwaar werk: aan de lopende band moeten de ingewanden er in één greep uitgetrokken worden. Hun vingers barsten en zitten vol kloven. Eens was er een werkgever die gastarbeiders in het zwart dat werk liet doen. Hij heeft ze allemaal moeten doorsturen: in hun plaats zouden er mensen gestuurd worden door de RVA, werklozen van bij ons dus. Die kwamen ook. Rond negen uur in de morgen hoorde de baas alle machines stilvallen. Hij ging een kijkje nemen: ze stonden daar allemaal een sigeret te roken, hadden gewoon de hoofdschakelaar uitgetrokken: ‘we kunnen het niet baas, het gaat allemaal veel te snel, zo kunnen wij niet werken’. Die werklozen kunnen dat niet, zij boycotten het werk, zijn ziek de volgende dag: en dan probeert de baas toch maar opnieuw mensen voor zwart werk te krijgen. Bij de tomatenkwekers is het niet veel anders. Daar moet men vaak 16 uur per dag werken, de tomaten zijn nu eenmaal rijp en moeten geplukt worden. De werklui blijven in de serres slapen, ergens op een matras in een hoek: slapen wat en werken door. Een Belg wil dat niet doen, en dat
is te begrijpen. Overal bij de tuinders zijn het dan maar vreemdelingen die het opknappen: Turken, Marokkanen, in Kontich, in het Mechelse, bij de aspergekwekers, de bloemkoolkwekers. Seizoenarbeid.
Hoe ervaren - of ondergaan - de Marokkanen zelf hun situatie?
Zij die in hun thuisland de volwassen leeftijd bereikten en dan pas naar hier kwamen, vinden dat zij hun situatie verbeterd hebben. En objectief is dat
| |
| |
ook zo: ze hebben hier betere lonen, grotere mogelijkheden, grotere vrijheid van opinie. Vergeleken met de toestand van hun landgenoten ginds zijn zij erop vooruitgegaan. Hun kinderen daarentegen, jong meegekomen of hier geboren, vergelijken hun toestand met die van de Belgische kinderen, en voelen zich achteruitgesteld. Ze kunnen moeilijk studeren - ze kennen de taal niet goed genoeg - en ze weten dat zij later toch minder kans hebben, ook al hebben zij een diplomatje in de wacht gesleept: de Belgen krijgen toch voorrang.
Die verschillende opvoeding is trouwens een bron van conflicten. Bij de Marokkanen primeert nog de familie: de kinderen zijn ondergeschikt aan de groep, de clan. Zij moeten leren gehoorzamen en onderdanig zijn: het algemeen belang van de clan gaat voor. Maar op school krijgen ze heel andere principes en voorbeelden mee: ze merken hoe Belgische kinderen kritisch gevormd worden, eigen gedachten over alles (mogen) hebben, hoe de eigen persoonlijkheid bevorderd wordt, hoe die kinderen veel meer (mogen) eisen van hun ouders en familie. En dan vergelijken ze hun situatie met die van de Belgische kinderen en zo komen er ruzies in de huiskring. Er zijn vaders die zich zo in hun gezag gefnuikt voelen, dat zij de (onze) politie om raad komen vragen, of zelfs vragen dat men hun kind in een verbeteringsgesticht zou stoppen! En de meisjes horen van hun Belgische vriendinnetjes dat die mogen uitgaan en zelf hun toekomstige echtgenoot kiezen. En dan zijn er die van huis weglopen en ergens onderduiken. Komen die bij jou terecht dan weet je niet goed wat te doen. Breng je ze terug naar hun vader, dan zit de kans er dik in dat zij naar Marokko worden teruggestuurd en dan tegen hun zin worden uitgehuwd. De oudere Marokkanen zeggen: waarom zouden de ouders de huwelijkspartner van hun kinderen niet mogen kiezen? Je hebt toch ook je eigen broers en zusters niet gekozen. Daar zit wat in natuurlijk: met broers en zusters hebben wij toch vaak in goede vriendschap geleefd. Ook bij ons is er een tijd geweest waarin de ouders veel meer inspraak hadden in de keuze van een huwelijkspartner. Dat is nu anders geworden, en ik ben ervan overtuigd dat het beter is. Maar als zo'n meisje wegloopt - met haar verleden, haar cultuur, haar opvoeding - is het een verloren zaak wanneer ze probeert hier op haar eentje een eigen leven te leiden. Wat ons vaak doet aarzelen om haar naar haar ouders terug te brengen, zijn de soms extreme reacties van die ouders. Ze sturen hun kind naar Marokko terug, waar het
wordt opgesloten in een soort kostschool of internaat, opdat het toch maar nooit het gezag van de vader of de familie zou ontgroeien.
Nu is het wel zo dat die ouderen stilaan zullen verdwijnen: zij hebben nog hun herinneringen aan hun thuisland, hun cultuur en hun godsdienst. De
| |
| |
jongeren echter verliezen dat allemaal, die hebben niets meer, zijn echte ontheemden.
| |
Islam in de diaspora
Hoe zit dat nu eigenlijk met het behoud of het verlies van islamitische gewoonten en overtuigingen?
Wij hebben al sinds jaren een moskee in de Zonstraat. Dat was de eerste. De pastoor-deken van de parochie, Mr. Luyten, heeft daarvoor een huis ter beschikking gesteld en Welzijnszorg heeft daar wat geld in gestoken, voor de aankoop van tapijten, luchters enz. Intussen zijn er verschillende bijgekomen. Overal rijzen moskeeën uit de grond. En daar komen de Marokkanen dan op vrijdagavond - hun zondag - samen. Daar krijgen ze ook de verklaring van de koran door hun imam, die op andere dagen koranles geeft aan de kinderen. De imam is geen priester in onze zin: hij is alleen een voorganger in het gebed en een verklaarder van de koran. Eigenlijk kan iedereen dat doen: vele imams hier werken overdag in een kippenslachterij om hun kost te verdienen. Die imams zijn vanzelfsprekend nog zeer fundamentalistisch: het is allemaal letterlijk zoals het in de koran staat, de schepping in zes dagen b.v. Ze verwijten ons dat wij dat anders verklaren. Zij praten graag over de godsdienst en willen ons bekeren. Het is soms aandoenlijk hoe zo iemand je zeggen kan: ‘Monsieur, je veux sauver votre âme’. Zij menen dat: je zou een bepaald hoofdstuk van de koran moeten lezen en daar dan met hen over praten. Maar samen bidden met ons willen zij niet. Ze zijn nog een beetje zoals wij enkele decennia geleden: toen kon er evenmin sprake van zijn dat wij een protestantse tempel zouden binnengaan en daar bidden. ‘Communicato in sacris’ heette dat en het was streng verboden. Ik van mijn kant verklaar mij bereid geknield op een matje te gaan zitten, met het gezicht naar Mekka, en samen met hen een Onze Vader te bidden. Maar dat willen zij niet. Zij vinden trouwens dat wij te familiair zijn met God omdat wij Hem ‘Onze Vader’ noemen. Voor hen is God ongenaakbaar. En onze Christus is een nog veel groter ergernis: hoe durven wij in Hem de gekruisigde God zien? Zij zeggen dat op het ogenblik van de gevangenneming, de profeet Christus vervangen is
door een ander, die dan het lijden onderging. Een profeet, en nog minder God zelf, kan zo'n lijden niet ondergaan. Dat is uitgesloten.
| |
| |
En de ramadan - de grote vasten - wordt die in ere gehouden?
Ja, vrij goed. Maar er zit ook heel wat prestatiedrang achter: omdat het zo moeilijk is ga ik het doen. In de Metallurgie Hoboken b.v. is het bijzonder zwaar voor de mensen die aan de ovens werken: ze mogen niet eten, niet drinken, niet roken, niet naar de vrouwen kijken. Vooral de dorst is heel erg. Maar zij houden mekaar in het oog: tijdens de middagpauze gaan ze niet in de eetzaal zitten, maar buiten terwijl de anderen eten. Er zijn er wel die iets zouden willen gebruiken als zij dat stiekem konden doen. Maar men houdt mekaar in het oog: het is al voorgekomen dat sommigen die toch wat gebruikt hadden, 's avonds na het werk afgeranseld werden. In die uiterlijke dingen zit m.i. toch veel formalisme.
En de jeugd, doet die daaraan mee?
Niet in die mate. Ik moet zeggen: bij de jongeren tref je wel geloof en islam aan, maar zij pratikeren minder. Zij doen wat ze ook bij ons zien gebeuren. En zij voelen het verschil aan tussen het achterhaalde in hun eigen cultuur, hun eigen wereldbeschouwing op bepaalde gebieden en de ‘voordelen’ van de ‘progressiever’ ideeën die het Westen biedt. Onze Marokkanen zijn allen sunieten en gaan niet akkoord met wat de sjiieten in Iran doen. Maar van de andere kant ervaren ze die gebeurtenissen toch als een soort bewustwording van de islam die hen allen aanbelangt. Dat wij Westerlingen voor hun olie door de knieën gaan sterkt eveneens hun zelfbewustzijn. Ik verwacht dat dat in de volgende jaren nog zal groeien: een nieuwe herleving van de islam, over alle grenzen heen, de Arabische eenheid. Daaruit putten ze een zekere fierheid.
Die niet (meer) pratikerende jongeren, zijn dat mensen onder de achttien of onder de dertig jaar?
Ik ken een aantal jongeren, 24 tot 26 jaar oud, die getrouwd zijn. Ik merk dat enkelen niet pratikeren. Eens werd ik gevraagd een Nederlandssprekende moslim te zoeken voor een gespreksgroep van joden en christenen die regelmatig samenkpmt. Ik meende mijn man gevonden te hebben, maar hij antwoordde prompt: daarvoor kom ik niet in aanmerking want ik pratikeer niet meer. Ook aan hun gezinsleven merk je dat: ze hebben een of twee kinderen. De ouderen die hun familie laten overkomen, met groepen van acht of twaalf, die vallen natuurlijk op. Maar ik vermoed dat
| |
| |
de nieuwe generatie minder kinderen zal hebben, zich westers zal kleden en ook wel een beetje ons modern materialisme zal aankleven: goed verdienen, uitgaan... Ook in verschillende van hun eigen cafés wordt bier geschonken, wat ze eigenlijk niet mogen drinken. Ze gaan ook naar andere cafés, de mannen dan, de vrouwen blijven nog thuis... Maar bij de jongeren is dat ook al anders: meisjes die op straat komen, boodschappen doen... dat wordt al zoals bij onze jeugd.
| |
Racisme en integratie
Roept het ‘anders-zijn’ van de Marokkanen nog racistische reacties op?
Ongetwijfeld, en zij ondergaan dat als een pijnlijke zaak. Zij ervaren voortdurend dat ze hier achteruitgesteld worden, vooral bij het zoeken naar een woning en naar werk. Zij kunnen slechts de minst goede huizen krijgen - op de betere staat al vaak ‘geen vreemdelingen’ aangeplakt - en als zij ergens gaan bellen krijgen zij dikwijls te horen: nee hoor, het gaat niet. Zij merken ook wel dat onze Belgische werkgevers allicht - en dat is enigszins te begrijpen - aan Belgen de voorkeur geven, die taal en zeden kennen en met wie men natuurlijk gemakkelijker overweg kan dan met vreemdelingen. Merkwaardig genoeg heerst er bij de Marokkanen zelf ook een soort ‘racisme’: hun onderlinge solidariteit beperkt zich tot de mensen van de eigen clan, de eigen streek. Soms weigeren ze een huis binnen te gaan, of daar hun intrek te nemen, omdat op een andere verdieping Marokkanen van een andere streek wonen. Die clangeest is iets heel aparts. Bij ons omvat de ‘familie’ de grootouders tot en met de kleinkinderen, met nog een paar ooms en tantes en neven en nichten. Hun clan is een zeer grote koepel, waarbinnen men ook met elkaar trouwt. Er zijn er zo honderden. Binnen de clans is de solidariteit natuurlijk opperste gebod: komt iemand van de clan naar hier over, dan is men verplicht hem op te nemen. Het gaat gewoon niet te zeggen: ik mag niemand in mijn huis opnemen, dat staat zo in mijn huurcontract. Een lid van je clam moet je laten inwonen, moet je voeden en helpen... Tegenover leden van een andere clan staan ze eerder onverschillig dan vijandig. Dat wordt al wat anders waar het om Turken gaat, en tegenover zwarten b.v. gedragen zij zich wel degelijk ‘racistisch’. Ik vermoed en vrees dat àlle mensen ‘racistisch’ zijn tegenover bepaalde andere groepen. Die clan-solidraiteit verklaart waarom Marokkanen uit één streek een onderkomen zoeken te vinden in Antwerpen b.v., terwijl anderen naar
Amsterdam trekken, naar Keulen enz...
| |
| |
Zijn er gevallen van geslaagde integratie? En met name van huwelijken tussen Marokkanen en Belgen?
Die huwelijken zijn er, zelfs meer en meer. Vele jonge Marokkanen zijn immers knappe, gezonde jongens die indruk maken op Belgische meisjes. Een Marokkaan zei me eens ‘alle Belgen zijn ziek’, omdat wij er zo bleek, zo weinig vitaal uitzien. Maar zo'n huwelijk is wel een hachelijke onderneming, omdat beide partners trouwen met iets heel anders in het achterhoofd. Voor de Marokkanen is het huwelijk vóór alles een familiale aangelegenheid, ontbindbaar uiteraard en bedoeld om kinderen te hebben. Zijn er geen kinderen, dan valt het vanzelf uit elkaar. Maar het kan ook om andere redenen mislukken. Voor onze mensen is het huwelijk nog in vele gevallen een religieuze (kerkelijk huwelijk) of juridische aangelegenheid. En dan gaan twee mensen een contract sluiten, over de inhoud waarvan zij een heel verschillende opvatting hebben. En dan zie ik die huwelijken uit elkaar vallen. Ik ken er wel een paar geslaagde, maar dat is eerder de uitzondering.
En dan, die fameuze (sociale en culturele) integratie, wat bedoelen wij daarmee eigenlijk? Dat deze mensen ‘vis noch vlees’ zouden worden in onze samenleving? Ik vind dat ze als islamieten en Arabieren voldoende zichzelf moeten kunnen blijven; maar dan, indien ze hier blijven, toch weer niet als een soort minderwaardige tweederangsgroep van de bevolking. Dit veronderstelt tussen beide bevolkingsgroepen een contact van kameraadschap, vriendschap en wederzijds vertrouwen en niet een sfeer van concurrentie en wantrouwen. Dat laatste is nog steeds de regel. De Belgen voelen zich bedreigd door de vreemdelingen en de vreemdelingen voelen zich achteruitgesteld door de Belgen.
Is dat nu erger geworden dan vroeger?
Ongetwijfeld, omdat het aantal vreemdelingen gestegen is. Aanvankelijk was de vreemdeling een rariteit en wie zich toen met hem bezighield mocht op welwillende sympathie rekenen. Dat is nu niet meer het geval. Daarbij komt dat wij in het begin de gastarbeiders dringend nodig hadden: zij waren welkom in onze industrie en iedereen merkte dat wij ze nodig hadden. Maar nu hebben we zoveel werklozen dat de overtuiging veld wint dat wij die ingevoerde werkkrachten opnieuw moeten zien kwijt te spelen. Tenslotte zijn de gastarbeiders zelf zich allengs minder onderdanig of kruiperig gaan gedragen: ze zijn talrijker, voelen zich sterker en gaan ook hun eisen stellen.
| |
| |
Pleit je nu - al dan niet - voor integratie?
Als wij het over integratie hebben, dan hebben wij het over een soort noodzakelijk (geworden) kwaad. Het is jammer dat wij die mensen naar hier hebben gebracht: dat hadden wij nooit mogen doen. In Marokko leefden zij in een geografische en culturele, islamitische context: die is hun als gras onder de voeten weggemaaid. Ze zitten hier a.h.w. in het luchtledige: kùnnen zij zich wel in die ijlte handhaven? Integratie klinkt als princiep heel mooi, maar wordt in die concrete structurele context volkomen tegendraads. Ik vergelijk dat een beetje met de joden hier in Antwerpen: er zijn er hier zo'n twintigduizend die eveneens hun eigen leven leiden. Iedereen merkt goed dat ze hun eigen gebruiken hebben, hun sabbat, hun synagoge. Maar zij worden door de Antwerpenaars toch niet als minderwaardig beschouwd. Waarom? De vergelijking klopt niet op twee punten. De jood kent die geografische gebondenheid niet: in de diaspora leven behoort welhaast tot de essentie van het jodendom in het Westen. En vervolgens worden de joden ook aanvaard omdat zij financieel sterk staan.
Op de keper beschouwd is de kwestie van de gastarbeiders zo oud als onze ‘beschavingen’. Je had dat reeds toen de farao's volkeren overplantten, je had de Babylonische gevangenschap van de joden, je hebt de zwarten gehad die met hele scheepsladingen uit Afrika werden weggehaald om op de Amerikaanse plantages te gaan werken. Een beetje ‘beschaafder’ misschien hebben wij na 1945 net hetzelfde gedaan. Er was oorlog geweest: we hadden vier, vijf jaar lang niets geproduceerd. Het was het moment van de grote ‘kolenslag’: kolen waren onze voornaamste energiebron en ik herinner mij nog dat er toen heel interessante voorwaarden werden geformuleerd om tot werken in de mijnen aan te zetten. Maar de Belgen zijn er niet ingetrapt. Dan zijn wij Italianen gaan halen (die hadden de oorlog verloren en stonden te drummen om werk te vinden) en vervolgens Polen (de eerste groep kwam in 1945). Rond 1958 hadden wij het produktiepeil van vóór de oorlog bereikt en dreigde er opnieuw werkloosheid. Tenzij wij voor een wereldmarkt zouden gaan werken en produceren. Die keuze is gevallen. Met heel voordelige voorwaarden (aanbod van grote ruimten bouwgrond, vijf jaar lang ontheffing van belastingen en dies meer) heeft men allerlei buitenlandse ondernemingen aangelokt: zo hebben wij langs de alsmaar talrijker autostrades overal die kleine en middelgrote bedrijven zien oprijzen. Het was allemaal te veel voor onze eigen werkkrachten! En daarom zijn we Spanjaarden gaan halen, Grieken, Portugezen, Joegoslaven andere Zuideuropeanen dus, maar nog altijd Europeanen: met een
| |
| |
gelijkaardige cultuur, godsdienst, met hetzelfde schrift en een vaak onderling verweven gemeenschappelijk verleden. Zo hebben wij het tot de ‘golden sixties’ gebracht: de derde produktie-explosie. Maar vanaf 1965 vonden wij in Europa geen landen meer die hun gezonde werkkrachten wilden afstaan. En dan zijn wij het nog verder gaan zoeken en hebben Marokkanen en Turken gehaald, die welhaast onoverkomelijke moeilijkheden hebben met de integratie in onze samenleving.
Ik vind het feit van de gastarbeid verkeerd. Men moet niet de mensen naar het werk brengen, maar het werk naar de mensen. Dat zou normaal zijn. Er werd een verkeerde optie genomen en nu zitten wij met de brokken. Wij kunnen ons alleen afvragen: wat is het beste dat wij in de gegeven omstandigheden nog kunnen doen?
Verkeerde optie, zei je. Hoe is het daartoe gekomen?
De multinationals wisten best wat ze deden. Zij hadden het voordeel goedkope (buitenlandse) krachten aan te zuigen naar landen met een infrastructuur zoals hier in België. Neem b.v. Antwerpen met zijn haven, zijn wegen, spoor en kanalen, zijn elektriciteits- en andere voorzieningen, met al zijn import- en exportdiensten. Het was een plezier om zich hier te komen vestigen. Hadden zij dat toen in Marokko willen doen, dan hadden zij daar ook nog wegen moeten aanleggen en zo meer. Dat ging niet. Maar intussen zijn de lonen hier zo gestegen dat het toch voordeliger wordt thans ginds te investeren. Er rijzen daar overal fabrieken op. Het gaat nu al zo ver dat kostuums hier gesneden worden, en dan met alles wat erbij hoort, knopen en het etiket ‘made in Belgium’ in containers naar ginds vervoerd worden. Daar worden ze dan door goedkope werkkrachten genaaid en komen terug naar hier. Onze werkloosheid is ten dele te wijten aan het feit dat de grote ondernemingen het niet langer interessant vinden hier te laten produceren en dus in de ontwikkelingslanden fabrieken oprichten.
Als ik je zo bezig hoor, heb ik de indruk dat je je werk beschouwt als het remediëren van een ziektetoestand?
Zo zie ik het inderdaad: een dokter die met zieken bezig is, is toch eigenlijk tegen de ziekte zelf en probeert die te elimineren. Ik meen dat iedereen tegen het symptoom, het feit van de gastarbeid zou moeten zijn... omdat het niet gezond is.
| |
| |
| |
Tijdelijk of permanent?
Maar zijn die mensen niet hierheen gekomen als naar het beloofde land?
Ze dromen ervan naar hun land terug te keren. Dat zeggen zij allemaal. Die hunkering hebben zij nog. Maar in feite blijven ze toch hier. Een aantal van hen laat ginds een huis bouwen of koopt er een - dat is betrekkelijk goedkoop met het hier opgespaarde geld - en gaan dan terug wanneer ze zestig jaar zijn en hun pensioengeld krijgen. Zij ervaren België niet als het ‘beloofde land’: zij hebben hier wel voordelen, financiële vooral, een loon waarmee ze zichzelf en hun familie ginds kunnen onderhouden. Ze ontdekken ook wel achteraf dat zij hier meer (democratische) vrijheid hebben dan in eigen land. Dat weten zij eveneens te appreciëren.
Zijn ze niet hierheen gekomen vanuit het bewustzijn: wij leiden een mensonwaardig leven...?
Ik denk niet dat zij zich daar ginds van bewust waren. Maar ja: de werkloosheid is daar nog veel groter, drie op vier zijn werkloos. Toen zij dan de kans kregen om in het buitenland werk te vinden tegen - in hun ogen- interessante lonen, hebben ze die aangegrepen. Een beetje zoals in de vorige eeuw, toen al die Europeanen naar Amerika trokken. Dat gold als zo'n land van belofte. Die zijn niet teruggekeerd, maar hebben het aanvankelijk wel heel moeilijk gehad.
Zou die terugkeer ook niet problemen met zich brengen? Hoe worden ‘onze’ Marokkanen in het thuisland onthaald, wanneer zij daar voor hun vakantie terugkeren?
Nou, ze willen hun familie ginds in alle geval bewijzen dat zij hier geslaagd zijn. Het bewijsmiddel bij uitstek is: de (mooie) auto waarmee zij ginds opdagen. Dat heeft heel wat met hun nomadenbestaan te maken: de auto heeft de kameel vervangen om familie en vrienden te gaan opzoeken in Nederland, Duitsland... Terwijl hun woning hier zowat de tent van ginds gebleven is: daarvan wordt minder werk gemaakt. Sommigen hebben weinig wooncultuur; men is het gewoon buiten te leven en slechts binnen te kruipen als het regent of om te slapen. Maar met een auto is men de koning te rijk: daarmee rondtrekken, dat is pas leven! Voor zij vertrekken, kopen zij zich nog arm aan cadeautjes en dan verschijnen zij ginds als
| |
| |
de ‘rijke oom uit Amerika’. Dat wekt natuurlijk heel wat afgunst op: nu reeds doen sommigen hun beklag dat zij door hun eigen familie ginds niet langer vriendelijk ontvangen worden. En de kinderen voelen dat nog scherper aan.
Merk je ergens al iets van een trend om naar het eigen land terug te keren? En zullen zij dat ooit uit eigen beweging doen?
Ik geloof dat er iets in die zin zal moeten gebeuren als de werkloosheid hier blijft aanslepen. Uit eigen beweging? Ja, uit angst misschien. Velen worden bang. Werkloosheidsvergoeding krijgen ze officieel twee jaar lang; Belgen worden langer uitbetaald. Er zijn al een aantal vreemdelingen die niets meer krijgen. Die komen dan bij ons en zeggen: al twee, drie maanden lang hebben wij niets meer gehad. Wanneer je navraagt, komt er soms nog wat achteraf. Ik vermoed dat men op die wijze probeert de vreemdelingen aan het verstand te brengen toch maar liever weg te gaan. Zoals het nu loopt, kan het systeem geen stand houden. De last van de werkloosheidsvergoedingen wordt te groot: zelfs voor onze Belgische werklozen zal het tenslotte niet meer gaan.
Wel werd intussen de immigratiekraan dichtgedraaid, officieel althans, na de laatste ‘regularisatie’ in 1974. Natuurlijk komen er nog nieuwe immigranten binnen: ik ontmoet er regelmatig die pas gearriveerd zijn. Er zijn nog altijd firma's met een lange arm die goedkope werkkrachten kunnen bekomen. Die aanvoer is wel niet officieel, maar toch ‘geregeld’ en niet clandestien. Wat de gastarbeidersbevolking nog steeds doet toenemen is de hereniging van de families. De wet - het statuut van de gastarbeiders - voorziet: heeft één van de twee huwelijkspartners een Akaart (blauwe arbeidskaart) dan mogen de andere partner en de kinderen overkomen. Die andere partner krijgt automatisch ook een kaart. Dat veroorzaakt vanzelfsprekend een hele toeloop. Op die regeling werd nu de beperking ingevoerd dat één van de beide partners werk moet hebben. Hebben vader en moeder bieden hun blauwe kaart, dan krijgt hun kind van 15 jaar, de dag dat het niet meer naar school moet, eveneens zo'n kaart. Een tweede afremmingsmaatregel is het tijdelijk karakter van de vergunningen: een eerste keer voor drie maanden en dan nog eens voor drie maand... Men schept duidelijk moeilijkheden om die toevloed in te dijken. Die grote families die overkomen doen de bevolking snel toenemen. Voorlopig zijn dat wel geen nieuwe arbeidskrachten, maar die worden eens volwassen en willen dan ook aan de slag.
| |
| |
Wanneer men thans alsmaar vaker de kreet hoort ‘terug naar huis sturen’, realiseert men zich te weinig, dat men iets on-wettelijks verlangt. Veruit de meeste gastarbeiders zijn contractueel hierheen gebracht, afgezien dan van een paar die zo maar meegekomen zijn. Aanvankelijk zijn ze per contingent naar hier gekomen: men heeft hun stellig beloofd dat ze hier dezelfde rechten en plichten zouden hebben als de Belgische arbeiders. O.m. een definitieve arbeidskaart na drie jaar. En voor de rest: hetzelfde loon, dezelfde kinderbijslag. Rekenend op die afspraak hebben die mensen vaak hun enige bron van inkomsten ginds verkocht of opgegeven: een boerderijtje, een olijfgaard, een winkeltje. Men kan die aangegane afspraak niet zo maar vernietigen. Onze gastarbeiders zijn geen seizoenarbeiders: een tijdje werken en dan moeten ze weer weg. In Zwitserland is dat ten dele zo, geloof ik. Maar wij Belgen zijn met ons statuut voor de gastarbeiders bijzonder royaal geweest. En nu kunnen wij dat niet met één pennetrek ongedaan maken.
| |
Politieke rechten?
Maar politieke rechten heeft men hun nooit beloofd. Vragen zij wel politieke rechten, deelname aan verkiezingen?
Zij vragen er - nog - niet om. Gewoon omdat ze in hun eigen land geen verkiezingen kennen. Van louter Belgisch standpunt echter meen ik dat het in ons belang is hen bij het beleid te betrekken. Ik vergelijk dat met die toestanden hier, honderd jaar geleden: de arbeiders waren ingeschakeld in het produktieproces, leefden hier en hadden toch geen stemrecht. Was dat stemrecht er - na vaak hevige strubbelingen - uiteindelijk niet gekomen, dan zouden wij nog veel erger conflicten hebben gekend. De vreemdelingen onder ons, dat is m.i. hetzelfde probleem: als zij niet stilaan inspraak krijgen en daarop voorbereid worden, gaan er enorme conflicten uit voortkomen.
Men stelt wel vaker: als je politieke rechten wil hebben, moet je Belg (geworden, genaturaliseerd) zijn.
Dat klinkt simpel, maar is het allerminst. Zich laten naturaliseren betekent voor hen landverraad. Ik ken er één die zich in Nederland had laten naturaliseren. Op vakantie in Marokko is hij daar in de gevangenis beland, omdat hij zijn eigen Marokkaanse burgerschap had opgegeven. Politiek en
| |
| |
godsdienst horen voor hen nog samen. Voor ons is de nationaliteit, op de eerste plaats althans, een document. Voor hen betekent het veel meer. Waarom zouden zij het etiket ‘landgenoot’ niet verdienen? Er zijn er die hier veertien, vijftien jaar lang hebben gewerkt, die hier gesyndikeerd zijn, die vier, vijf kinderen hebben die naar school gaan. Een Belg, die het ‘papier’ wel in bezit heeft, maar ijn zijn kamer opgesloten zit en die je nooit ontmoet, is minder landgenoot dan iemand die dag voor dag met anderen in de fabriek staat. En als dan in vele Brusselse gemeenten de vreemdelingen al een derde of een kwart van de bevolking uitmaken (en meer dan de helft van de lagere school-bevolking) dan moet je je toch afvragen: wat wordt dat binnen twintig jaar en is het niet hoog tijd daar wat aan te doen in plaats van maar af te wachten?
Treden ze makkelijk tot een vakbond toe? En behartigen de vakbonden hun belangen?
Sommigen durven gewoon niet, omdat zij daardoor last krijgen in hun eigen land. Ik ken een vakbondsleider - hij spreekt goed Nederlands en werkt hier bij het ACV - die dààrom ginds werd gevangengezet en behoorlijk afgetroefd. Men is ginds natuurlijk bang voor het bewustzijnsproces dat gesyndikeerde Marokkanen hier doormaken. Men probeerde dat onder controle te houden door de zogehten ‘Amicales’ die Marokko in ons land heeft opgericht. Er werden overal Amicales gesticht en wij op het Centrum vonden dat sympathiek: ze vroegen ons mee te doen en tenslotte stenden wij daarmee in. Twee jaar lang was ik persoonlijk lid van de vereniging. Genoeg om te merken wat er aan de hand was: het was een soort spionagebedrijf. Men noteerde de namen van de Marokkanen die gesyndikeerd waren, die ‘communist’ waren, die niet koningsgezind waren... en als die dan in Marokko opdoken kregen zij het daar te verduren. Daartegen is heftig geprotesteerd. Zelf heb ik met veel ruchtbaarheid mijn ontslag ingediend en een protest gestuurd naar dhr. De Kock, de voorzitter van de Liga voor de Rechten van de mens in België.
Toch zijn heel wat Marokkanen gesyndikeerd. Voor heel wat moeilijkheden werden ze naar de vakbond verwezen. Die hielp hen dan en zo horen ze erbij. Ik geloof niet dat ze - bewust - voor een bepaalde (christelijke of socialistische) vakbond kiezen: die verschillen ontgaan hen. Het gebeurt eerder toevallig via de ziekenkas waarbij ze aangesloten zijn, via een kameraad op het werk. Aanvankelijk hebben de vakbonden alle arbeiders gelijk behandeld. En uitdrukkelijk de eis gesteld dat de vreemde arbeiders dezelfde rechten en plichten zouden hebben als de Belgen. Maar
| |
| |
de belangen van allen behartigen wordt alsmaar moeilijker: er bestaat een neiging om toch weer een onderscheid te maken tussen de belangen en rechten van beide groepen. Met het gevaar dat de Belgische arbeiders voorrang krijgen op de vreemdelingen.
Men spreekt over deelname van de gastarbeiders aan de gemeenteverkiezingen. Maken zij zelf wel het verschil tussen gemeenteverkiezingen en nationale verkiezingen?
Ik vind het belangrijk dat de vreemdelingen in het gemeentebestuur echt vertegenwoordigd zijn. Voorlopig zou het al heel wat oplossen, wanneer zij weten dat zij daar hun mensen hebben. In een gemeente als Borgerhout zitten vier Belgen in het gemeentebestuur die daar niet zouden zetelen indien er niet zoveel Marokkanen in de gemeente woonden. Het aantal zetels wordt immers bepaald op grond van de totale bevolking (de niet-stemgerechtigde vreemdelingen meegerekend). Die vier mensen vertegenwoordigen thans beslist niet de groep van vreemdelingen.
Wat gaat er gebeuren als de Marokkanen mogen deelnemen aan de gemeenteverkiezingen?
Ik vermoed dat ze niet op Marokkanen hun stem zullen uitbrengen, omdat daarmee te veel risico's verbonden zijn in hun eigen land. Maar dat zij hun stem zullen geven aan Belgen in wie zij vertrouwen hebben en die voor hun rechten opkomen. Thans hoeft men niets voor de vreemdelingen te doen, omdat zij toch geen stem hebben. Misschien zal dan later wel bij sommigen de overtuiging veld winnen: ‘ik kan toch niet naar mijn land terug’ en zullen zij zelf in de politiek stappen.
Ik vind het in alle geval goed en nodig dat de kwestie van (beperkt) stemrecht voor de gastarbeiders ter sprake wordt gebracht. De volgende keer is het dan al niet meer zo nieuw en zit de kans erin dat er wat van komt.
‘Hete zomers’ zoals in de VSA, met rellen en plunderingen, hebben wij nog niet gekend. Ik hoop van harte dat het niet zover komt. Maar dergelijke conflicten zijn in de maak als wij niet veel méér ondernemen om ze te voorkomen.
|
|