Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Onze schande is onleesbaar: CambodjaGa naar voetnoot*
| |
Het jaar nulIn Cambodja Année Zéro (Julliard, Parijs, 1977) ondernam F. Ponchaud de eerste ernstige poging om de muur van stilte omheen Kampoetsjea (de nieuwe naam van Cambodja) te doorbreken; hij onderzocht officiële verklaringen, beluisterde radio Phnom Penh en verzamelde getuigenissen van vluchtelingen. Over de gruwelen die Ponchaud beschrijft - vanaf de zeer snelle evacuatie van Phnom Penh (2 miljoen mensen) tot de massale slachtingen - is het laatste woord nog niet gezegd. Bijna gelijktijdig met Cambodge Année Zéro verscheen La révolution de la forêt van de Franse journalist François Debré, die begrip probeerde op te brengen voor de Khmer-utopie, ondanks de honderdduizenden slachtoffers die ook hij niet kon wegcijferen. Volgens Debré dient men de dramatische gebeurtenissen in Cambodja - vóór de Vietnamezen er het Heng-Samrin-regime installeerden en er de Rode Khmers, de ‘mannen van het woud’, de zwart-geklede revolutionairen van Pol Pot verjoegen - te beoordelen tegen een | |
[pagina 28]
| |
nog nooit vertoonde achtergrond: ‘Is het mogelijk alle etappes over te slaan, verder te gaan en sneller dan de Russische, Chinese, Vietnamese revoluties?’ (p. 21). Nog sterker: ‘Zal Cambodja het voorbeeld worden van wat een revolutie kan zijn, ja moet zijn, wil ze de terugkomst vermijden van de “oude mens”, die alle revolutionairen vrezen?’ (p. 22). Hoewel het - door de propaganda die Hanoi momenteel maakt met de foto's van massagraven, de gruwelstories en de duizenden en duizenden getuigenissen - niet meer mogelijk is de feiten te ontkennen, toch is een zeer goed geïnformeerd waarnemer als Ernst Utrecht nog altijd niet overtuigd. Net als Chomsky, de wereldberoemde linguïst, maar ook de actieve Amerikaanse militant tegen de Amerikaanse agressie in Vietnam in de jaren 1960, wil Utrecht nog steeds ontkennen dat operaties als de massale uittocht uit Phnom Penh en de ‘terugkeer naar het boerenleven’ honderdduizenden slachtoffers maakten. In zijn goed gedocumenteerd artikel in het Tijdschrift voor Diplomatie (jan. 1980) noemt Utrecht Ponchaud een priester ‘waarschijnlijk gefrustreerd door het verlies van zijn parochie in Kamputchea’ (p. 300). Zijn houding - hij is uitgesproken pro-China - heeft dan ook niets meer te maken met de morele ontreddering van iemand als Chomsky in 1977-1979. Dit morele probleem wordt uitstekend geformuleerd op de achterzijde van het boekje van Frieda Hermans over Vietnam: ‘Zo kunnen we toch opgelucht ademhalen: het Vietnam waarmee we sympatiseerden tijdens de bezetting door de Amerikanen, is geen goelag geworden’. Is het een ‘troost’ dat Vietnam mogelijkerwijze op een meer selectieve basis de genocide van Pol Pot in Cambodja voortzet, zoals sommige interpretaties beweren? Zo meent de Britse journalist William Shawcross: ‘De operatie “rijst over de grens” (van Thailand en Cambodja) wordt door Hanoi en Phnom Penh bij gelegenheid wel eens beschouwd als een Amerikaans wapen om de regering Heng Samrin te verzwakken’ (Vrij Nederland, 19 april 1980). Uit andere verslagen wordt duidelijk dat dit inderdaad het geval is: Vietnam is niet bereid voedsel te geven aan die vluchtelingenkampen waaruit Rode Khmers of Khmer Serei (een anti-communistische groep waarin het banditisme hoogtij viert) gerecruteerd worden, of waaruit de in Cambodja opererende Rode Khmers of Khmer Serei hun voedselvoorraden betrekken, eveneens ten koste van de zwakkeren in die kampen. Het morele probleem van de Westerse militant die zich inzette voor de bevrijding van Vietnam en die daarom ook de machtswisseling in Cambodja toejuichte, is nu veranderd in een politiek probleem. De ogen sluiten voor de genocide van het pro-Chinese Pol-Pot-regime kan niemand nog in | |
[pagina 29]
| |
alle eerlijkheid doen. De ogen sluiten voor het feit dat Vietnam van de situatie profiteert en zijn eeuwenoude machtsaanspraken op het Cambodjaanse gebied nu hoopt waar te maken, dat kan men eerlijkheidshalve evenmin. Waarom zou men dan de onoverzichtelijke en wrede oorlog van Vietnam tegen de resten van het Pol-Pot-regime in Cambodja nog goedkeuren? De ‘onleesbaarheid’ van de Indochinese situatie is het excuus geworden om over de schande van ‘het jaar nul’ weg te stappen en ze te vervangen door - liefst onuitgesproken - politieke stellingnamen. Daarom is het wel nuttig, even de geopolitieke situatie van Indochina te bekijken. | |
Indochina: bufferzone tussen China en RuslandZiet men Indochina als een bufferzone tussen de Sovjet-invloedssfeer en de Chinese, dan wordt de situatie overzichtelijker. Door haar steun aan de bevrijdingsstrijd in Vietnam, door de hulp die zij daarna aan Vietnam bood, heeft de Sovjet-Unie de grote loyaliteit van de Vietnamezen verworven; de situatie is grondig veranderd, sinds de Chinezen één front vormen met de Verenigde Staten tegen het zogeheten ‘imperialisme’ van de Russen. De Vietnamese regering van haar kant heeft de traditionele vrees voor de grote Chinese buur nooit kunnen afleggen. Toen het Pol-Pot-regime Phnom Penh bevrijdde en zich van Hanoi afwendde, was niet meteen duidelijk dat Cambodja een Chinese splijtzwam zou worden in een door Hanoi gedomineerd en pro-Russisch Indochina. Wilde Hanoi zijn eigen machtssituatie consolideren, dan kon het een dergelijke splijtzwam allerminst gedogen, te meer daar dit de verdeeldheid van Indochina op zeer lange termijn zou bevorderen en er dus van een Indochinese politiek van onafhankelijkheid niets terecht zou kunnen komen. Met het oog op een vorm van pro-Russische eenheid in een groter gebied dan Vietnam alleen (het gebied dat aanvankelijk Laos en Cambodja moet omvatten en mogelijk uiteindelijk ook Thailand en Maleisië) zag Vietnam - terecht of ten onrechte - een haalbare kans in de omverwerping van het Pol-Pot-regime. Militair was het daartoe goed uitgerust; het enige wat tot dan toe ontbroken had, was een onpopulaire regering die het voor de bevolking aanvaardbaar moest maken dat de Vietnamese ‘heren’ de Cambodjaanse ‘boeren’ kwamen bevrijden van een eigen Cambodjaanse leiding. De niets-ontziende Angkar-utopie van Pol Pot leek een kans te bieden op een minimale steun van de Cambodjanen zelf. (Er waren al 400.000 vluchtelingen in Vietnam aangekomen). Het was mogelijk, een | |
[pagina 30]
| |
pro-Vietnamese regering te installeren na de val van Pol Pot: die van Heng Samrin. Niet mogelijk echter, mede doordat de Chinezen Vietnam een zogeheten ‘afstraffing’ gaven voor de inval in Cambodja en bovendien massaal hulp verschaften aan Pol Pot en de Rode Khmers, was een korte en duidelijke onderwerping van alle Cambodjanen. Bovendien vormden de vluchtelingenkampen over de grenzen met Thailand en Laos een uitstekende dekmantel voor de reorganisatie van de pro-Chinese Rode Khmers én de anti-communistische Khmer Serei of Vrije Khmers; hoewel deze laatsten, na de abdicatie van prins Sihanoek, meer en meer verworden tot benden desperado's, blijven ze een potentieel verzet tegen de Vietnamezen vormen. Wat onze media niet konden begrijpen, wordt door deze situatie - indien men ze vanuit Hanoi, maar ook vanuit het Phnom-Penh van Heng Samrin wil bekijken - verklaard. Met de herhaalde Chinese dreigingen aan de eigen noordgrens, met de verwarring in de vluchtelingenkampen - die door Thailand vooral als uitvalsbases en recruteringsgebieden voor Rode en Vrije Khmers worden gezien - weigerde Vietnam elke hulp die niet door Heng Samrin en/of het Vietnamese bezettingsleger gecontroleerd kon worden. Eén van de weinige organisaties die deze logica direct begrepen en daarom de voorwaarden van de Vietnamezen onmiddellijk aanvaardden, was Oxfam. Slechts de paar organisaties die bereid waren effectief hulp te bieden aan de massaal verhongerende mensen, die m.a.w. geen politiek wilden bedrijven via de voedselhulp, deden daadwerkelijk iets om een klein beetje uit te wissen van de onleesbare schande die het zogeheten humanitaire Westen op zich heeft geladen. Of de Vietnamezen het op lange termijn zullen halen met deze agressieve politiek om de onafhankelijkheid van Indochina tegenover China te bevechten, is een heel andere vraag. China's machtige bondgenoot, Amerika, dat nu via de Chinese vrienden probeert te herwinnen wat het door de Vietnamese nederlaag verloor, weigert halsstarrig de regering Heng Samrin te erkennen en zweert nog altijd bij het genocide-regime van Pol Pot. Daarvoor heeft het nu een formeel excuus: de Vietnamezen zullen door de Cambodjanen nooit definitief aanvaard worden als heersers; dat is een oud geschil tussen het trotse en rijke Vietnam en het straatarme, onontwikkelde Cambodja met zijn kleinere bevolking, die nu bovendien nog gedecimeerd is. Onze media konden dus rustig de zaak omdraaien en doen alsof niet Pol Pot, maar de Vietnamezen de gruwelijke slachtingen aanrichtten, alsof niet de politiek van het Westen, maar Hanoi zelf de belemmeringen van de | |
[pagina 31]
| |
hulp (voedsel vooral) wenste. Toch is er nu een pat-stelling. Draait men de zaken om en laat men Pol Pot weer stevig in het zadel klimmen, dan begint de anti-Chinese gevoeligheid in Vietnam te werken; en dat China zou kunnen wat de Verenigde Staten niet aankonden, nu, na al wat er gebeurd is, is hoogst onwaarschijnlijk. Vietnam hoopt dat het uiteindelijk een voldoende betrouwbare en sterke Cambodjaanse regering in Cambodja zal kunnen achterlaten, zodat de anti-Vietnamese gevoelens - indien de Vietnamese troepen kunnen worden teruggetrokken - niet meer zullen meespelen. Dat zal niet gemakkelijk gemaakt worden. Er zijn aanknopingspunten, vooral voor de Chinezen, om invloed te blijven uitoefenen in Cambodja. Zowel de Amerikanen als de Chinezen zullen de uiteindelijke hegemonie van Vietnam over het hele gebied met alle middelen blijven tegenwerken. Voorlopig slagen deze gecombineerde machten er zelfs in, het Westerse afgrijzen voor de volkerenmoord van Pol Pot te doen vergeten. Dat lukt in Cambodja zelf veel minder, zoals uit allerlei getuigenissen blijkt (o.a. de serie Ik hoor nog de kreten in de nacht van Tiziano Terzano in Der Spiegel, 14 en 21 april 1980). Maar of de angst voor het bloedige regime van de Rode Khmers voldoende zal blijken om Heng Samrin in het zadel te houden, is zeer de vraag. | |
Vietnam: goelag noch paradijsHet dunne boekje over Vietnam, Goelag noch Paradijs, is geschreven door Frieda Hermans, die de Allende-periode in Chili meemaakte (en daarover in dit tijdschrift publiceerdeGa naar voetnoot1), een linkse militante nog steeds, die blijkbaar - net als Chomsky en Lacouture in 1977 - ook met het morele dilemma in haar maag zit. Of we met Frieda Hermans ‘opgelucht mogen ademhalen’, is betwistbaar. De toestand ziet er voor de betrokken bevolkingen nog steeds dreigend en onmenselijk uit. Zoals boven geschetst, is de zondebok evenwel niet een simplistische vijand, maar een samenspel van krachtsverhoudingen, gerechtvaardigde en betwistbare ambities. Zoals Hermans zelf ook zegt: ‘In het konflikt tussen de grootmachten om de politiek-ekonomische kontrole over Zuid-Oost-Azië, is Vietnam een pion. Maar geen gewillige pion. Soms neemt | |
[pagina 32]
| |
het de rol van het paard op het schaakbord. Door eigen sprongen (bedoeld zal wel zijn: de inval in Cambodja tegen Pol Pot) tracht het zijn afhankelijkheid te doorbreken’ (p. 93). Is dit grillige en ontembare paard een pion van de Sovjet-Unie? Het lijkt er vaak op, maar er is meer: ‘Inzover de spanningen tussen Vietnam en China toenamen, de westerse hulp en herstel van normale betrekkingen met de Verenigde Staten geweigerd werden, natuurrampen de ekonomische toestand van Vietnam nog kwamen bemoeilijken, zocht het land meer en meer steun bij de enige die hen dat bieden wilde: bij de Sovjetunie. Ze traden toe tot het COMECON (wat ze aanvankelijk niet wensten, L.G.) en nadien volgde het vriendschapsverdrag’ (p. 94). Het is wellicht goed, even uit het boekje van Hermans te citeren, hoeveel Vietnam al geleden had vóór de nieuwe episode na 1975 begon. ‘Er waren twee miljoen doden gevallen, vijf miljoen gewonden. In 1975 waren er in Vietnam 1.300.000 wezen, 500.000 verminkte kinderen, één miljoen personen die aan venerische ziekten leden, meer dan 500.000 druggebruikers, 300.000 prostituées, 3.500.000 werklozen; 360.000 mensen waren invalide’ (releveringen van L.G.). Daar kwamen nog andere groepen bij waarmee het nieuwe regime terdege rekening moest houden: ‘Eén miljoen tweehonderdduizend jonge mannen hadden in de dienst van het leger en de politie gestaan. De vijftigduizend officieren hadden een uitvoerige opleiding onder Amerikaanse adviseurs ondergaan. Tenminste één miljoen vijfhonderdduizend inwoners waren huurlingen van de Amerikaanse strijdkrachten geweest... Er waren vier miljoen analfabeten. Tien miljoen mensen waren uit hun huizen verdreven geweest’ (p. 4). Ten overvloede geeft ze ook de cijfers over bommen (vijftien miljoen ton = tien maal die in de Tweede Wereldoorlog) en de ecologische verwoestingen. Frieda Hermans geeft dan een micro- en een macro-historisch overzicht en schetst vrij objectief de nieuwe verhoudingen in het Noorden én in het Zuiden van Vietnam; het is in dit Zuiden dat die ontzaglijke aantallen van moeilijk aan te passen mensen leefden. Uit die aantallen kwamen de boot-mensen voort, totaal berooide vluchtelingen met niets dan de scherpste kritiek op hun vaderlandse heersers. Hermans schetst vrij nauwkeurig de opeenvolgende vlagen vluchtelingen: de 150.000 die al in 1975 bij de bevrijding het land verlieten, de best gesitueerden. Van de 200.000 die volgens het State Department geëvacueerd moesten worden, raakten er slechts 5.595 als ‘helikopter-mensen’ weg (p. 64). Er bleven dus zowat 195.000 individuen achter die, zelfs volgens de Amerikanen, beter waren gaan vluchten, waaronder 30.000 direct of indirect met de CIA verbonden agenten. | |
[pagina 33]
| |
Vervolgens zijn er de Hoa's, etnische Chinezen, die zich vooral toegelegd hebben op de kleine handel en de geldhandel. Hermans schetst zeer scherp, hoe deze etnische Chinezen (die men ook in Thailand, Laos, Cambodja, Maleisië, Indonesië en ga maar door aantreft) niet welkom waren in Maleisië om strikt economische redenen. Vietnam, dat moeilijkheden kreeg aan zijn grens met China, later ook met Cambodja, probeerde deze ‘etnische’ Chinezen te integreren, maar stootte op allerlei moeilijkheden. Zowat 100.000 Hoa's uit het Noorden konden naar China vertrekken, totdat dit land opeens zijn grens voor hen sloot. Vietnam besloot toen de Hoa's te laten ‘verhuizen’ naar de Nieuwe Economische Zones (bar ontginningswerk), daar ze in de strategische grenszones een onbetrouwbare bevolkingsgroep waren. Bovendien dreigden de Hoa's, door hun feitelijke macht op de toegelaten vrije handelsmarkt, telkens weer de Vietnamese hervormingen te dwarsbomen. Het verhaal van de boot-mensen, hoe schandelijk ook, is verstrengeld met de vieze vingers die China en Amerika in de Vietnamese pap willen hebben. De conclusies van Frieda Hermans, die niet het officiële standpunt van Socialistische Solidariteit weergeeft, zijn dan ook zeer positief voor Vietnam. Een goed tegengif tegen de opzettelijke verwarring die de Westerse media gesticht hebben tijdens de eerste bloedige fases van het Cambodjaanse drama. Cambodja telde medio 1973 circa 7,3 miljoen inwoners - Vietnam telt er vandaag ongeveer 52 miljoen volgens F. Hermans, Laos in 1973 3,2 miljoen; de moordpartij van het regime Pol Pot wordt door de vrij rustige Australische socioloog Ben Kierman (in een interview in De Nieuwe) geschat op twee miljoen. Hoeveel er nog omkwamen in de verwarring bij de ineenstorting van het regime, de inval van de Vietnamezen, de hongersnoden in de vluchtelingenkampen, is mij niet bekend. Men schat de bevolking nu op 3 tot 3,5 miljoen. Het is onze schande, dat we een zo bloedige werkelijkheid niet eens kunnen lezen en daardoor tot een misdadig gebrek aan hulpverlening zijn gekomen. Niets laat voorzien dat het vrije Westen vandaag meer bereid is om de ongelukkigen in de kampen te redden zonder daar een Amerikaanse cynische berekening mee te steunen. Dus wordt Vietnam niet geholpen, dus ook niet de echte slachtoffers onder de vluchtelingen, maar alleen de Rode Khmers en de bandietenbendes. Dat heet internationale politiek. Een eminent deskundige als Ernst Utrecht meent dat dit nog terecht is ook. |
|