| |
| |
| |
Rechtvaardigheid en gelijkheid in de Islam
Abderrahman Cherif-Chergui
De rechtvaardigheid is een van de essentiële zaken waar de islam zich mee bezig houdt en kan niet los gezien worden van de structuur van de islamitische gedachtengang en het dagelijkse leven waarin deze in praktijk gebracht wordt. De openbaring aan de profeet van het begin af aan lijkt vooral de rechtvaardigheid tot doel te hebben: ‘Roep hen tot orde, Mohammed. En handel rechtvaardig, zoals u dat opgedragen is. En volg hen niet na in hun begeerte, maar zeg veeleer: Ik geloof in alles wat God heeft laten opschrijven in de Heilige Geschriften en hij heeft mij opgedragen mij onder u te voegen. God is onze Heer en uw Heer. God zal ons te zamen brengen. Tot hem voert onze levensreis.’
Het is duidelijk dat deze opdracht aan Mohammed gezien moet worden als een onderdeel van zijn profetische missie in haar totaliteit. Het gaat hier niet om eenvoudigweg rechtspreken in de functie van een soort rechter. Nee, de opdracht om onder de mensen te zijn is tevens een opdracht de mensen tot rechtvaardig handelen aan te sporen, en geeft dus de rol van de profeet als leraar aan. Dit heeft dan ook een veel grotere draagwijdte; het heeft geen zin mensen rechtvaardigheid voor te schrijven als zij niet ten minste de bereidheid, om niet te zeggen het enthousiasme, tonen de rechtvaardigheid als doelstelling te aanvaarden en zij niet overtuigd zijn van de waarde ervan voor de intermenselijke relaties. De noodzaak mensen te leren rechtvaardig te zijn is even dringend als de noodzaak terwille van hen recht te spreken. Later zullen we zien hoe belangrijk dit punt is, daar, terwijl er een algemene tendens bestaat het begrip ‘rechtvaardigheid’ te beperken tot de juridische en economische aspecten, in de islam de rechtvaardigheid juist centraal staat in het individuele en maatschappelijke leven, zowel als in de regeringsprocedures. Volgens de Koran wordt het Woord van God voornamelijk gekenmerkt door de begrippen ‘rechtvaardigheid’ en ‘waarheid’ en kan er uit dit Woord worden afgeleid dat het de taak van de profeten is, ervoor te zorgen dat de mensen in gerechtigheid zullen leven. Kortom, rechtvaardigheid wordt door God bevolen. De vraag is nu, hoe dit - tot nu toe abstracte - begrip in de praktijk wordt
| |
| |
toegepast. Dit kunnen we het beste in drie gedeelten behandelen: rechtvaardigheid in het gezin, rechtvaardigheid in maatschappelijk verband en internationale rechtvaardigheid.
| |
Rechtvaardigheid in het gezin
Vanuit het islamitische standpunt bekeken, moeten familierelaties gekenmerkt worden door rechtvaardigheid, of het nu de relatie tussen echtgenoot en echtgenote betreft, die tussen ouders en hun kinderen of minder nauwe verwantschap.
Het is algemeen bekend dat de islam polygamie toestaat, maar dit betekent niet dat het huwelijk geen verplichtingen inzake rechtvaardigheid met zich meebrengt. In een gedeelte van de Koran, geschreven vlak na een strijd waarin vele moslems waren gedood, herinnert men de overwinnaars aan hun verplichtingen tegenover de wezen en weduwen:
‘Als u het gevoel heeft dat u de wezen niet rechtvaardig kunt behandelen, trouw dan twee, drie of vier van de vrouwen, al naar gelang het u goed dunkt. Als u vreest dat u zovelen geen recht kunt doen, trouw dan alleen één... Op deze wijze is de kans groter dat u geen onrechtvaardigheid zult begaan.’
Deze passage toont niet alleen de onontkoombare noodzaak rechtvaardig te zijn, maar brengt het ook in verband met de relatie tussen man en vrouw. Trouwens niet alleen in dit nogal algemene verzoek zien we de rechtvaardigheid in verband gebracht met echtelijke relaties; er is een hele reeks grondbeginselen die het huwelijksleven in banen behoren te leiden, tot aan de seksuele relaties toe, die de profeet met een openhartigheid beschrijft die aan onze tijd doet denken.
Tevens speelt de rechtvaardigheid een belangrijke rol in de belangrijkste taak van de ouders: de opvoeding - in de ruimste zin van het woord - van hun kinderen. Er is een enorme rijkdom aan verzen in de Koran en uitspraken van de profeet die hierop betrekking hebben, waarvan we één plastisch voorbeeld zullen geven: ‘Het doet God genoegen als u uw kinderen rechtvaardig behandelt, en de een niet meer kust dan de andere.’ Iedereen is zich tegenwoordig bewust van het feit, dat de manier waarop kinderen behandeld worden, een grote invloed op hen heeft, die in hun voor- of nadeel werkt. Psychologen en opvoedkundigen, die op vele andere punten van mening verschillen, zijn het met elkaar eens dat elke vorm van partijdigheid in de omgang met kinderen vermeden moet worden, omdat dit een nadelige invloed heeft op de ontwikkeling van de
| |
| |
menselijke karaktereigenschappen die van belang zijn voor hun latere leven, zoals vertrouwen, zekerheid en zelf-aanvaarding.
Een andere soort familierelatie waarin de rechtvaardigheid een belangrijke rol speelt, is die tussen familieleden die minder nauw met elkaar verwant zijn. Deze groep, die in de Koran wordt aangeduid met ‘dù-l-qurbà’, vormt in de juridische en opvoedkundige wereld van de islam een belangrijk en wijd verspreid begrip. Er zijn vele verzen in de Koran die zeggen: ‘Geef uw bloedverwant dat wat hem toekomt’ of ‘Wees vrijgevig ten opzichte van uw bloedverwant’. In deze context is er één vers dat zich van de andere onderscheidt, aangezien het de rechtvaardigheid tegenover bloedverwanten in verband brengt met het begrip ‘ihsan’, hetgeen goedheid of barmhartigheid betekent: ‘God beveelt rechtvaardigheid, barmhartigheid en vrijgevigheid ten opzichte van uw verwanten.’ Het feit dat rechtvaardigheid en barmhartigheid te zamen genoemd worden in verband met de familierelaties, toont aan dat het niet enkel en alleen als een morele plicht beschouwd wordt een familielid te geven wat hem toekomt, maar dat dit ook vergezeld dient te gaan van een gevoel van liefde, hetgeen van evenveel gewicht is. Voordat we dieper ingaan op de betekenis van de rechtvaardigheid in maatschappelijk verband, moet nog opgemerkt worden dat de islam het individu niet beschouwt als een lid van twee los van elkaar staande groepen, te weten de familie, waarmee dus alle bloedverwanten bedoeld worden en het geheel dat we ‘de gemeenschap’ noemen (van welke omvang die ook mag zijn), maar veeleer als lid van een schakering van geleidelijk in elkaar overgaande groepen, met als grootste groep de gehele mensheid. Men springt dus niet, om zo te spreken, vanuit de familieschoot zo in de open wereld. De mensen die in de naaste omgeving van iemand wonen, vormen een soort overbruggende groep en de islamitische ideologie benadrukt het belang van de relaties binnen zo een groep. Er is een uitspraak waarin dit
denkbeeld goed tot uiting komt: ‘Gabriël drong er zo op aan dat ik zou proberen op goede voet te komen staan met mijn buurman, dat ik dacht dat hij hem tot mijn erfgenaam zou benoemen.’
| |
Rechtvaardigheid in maatschappelijk verband
Om een min of meer duidelijk beeld te geven van de islamitische ideeën omtrent rechtvaardigheid in de maatschappij, kunnen we dit ingewikkelde onderwerp het beste bekijken aan de hand van vier facetten van het maatschappelijk leven.
| |
| |
I. Gerechtigheid in de rechtspraak:
In deze - de meest voor de hand liggende maar ook eeuwenlang de enige - context, is de leer duidelijk en direct. Mohammed leert van God:
‘Als je recht moet spreken over mensen, geef dan een rechtvaardig oordeel, want God houdt van hem die rechtvaardig oordeelt.’
En aan ieder die recht spreekt over zijn medemensen wordt dezelfde opdracht gegeven. Het spreekt voor zich dat in de rechtspraak veel onrechtvaardigheid kan voorkomen, daar het vaak nodig is dat de rechter bij het interpreteren van de wet ter plaatse een geheel willekeurige beslissing neemt, of als men een wetgeving toepast die gericht is op het beschermen van de belangen van een minderheid ten koste van de meerderheid. Het is daarom niet verwonderlijk dat dit punt een belangrijke plaats in de islamitische leer inneemt. Verzen in de Koran zeggen: ‘God is goed voor hen die rechtvaardig zijn en laat hen die onrechtvaardig zijn links liggen.’ ‘De volkeren die vóór dit geslacht leefden, zijn aan hun onrechtvaardigheid ten ondergegaan.’ Mohammed zelf zegt: ‘Vervloek de onschuldige niet, want dit komt God meteen ter ore.’
Vaak uit de onrechtvaardigheid zich in de onderdrukking van de zwakkeren door degenen die de macht in handen hebben. In dit geval is volgens de profeet Gods toorn over de onrechtvaardige des te groter als het slachtoffer door niemand anders dan door God in bescherming genomen wordt. Een andere, nog krachtigere, uitspraak noemt als een van de onrechtvaardigheden van de bovengenoemde volkeren hun toegefelijkheid ten opzichte van de rijken en hun strengheid jegens de armen:
‘Zij zijn ten ondergegaan, omdat als iemand van adel een diefstal had gepleegd, men hem met rust liet, terwijl als een arme man hetzelfde had gedaan, hij veroordeeld werd.’
II. Rechtvaardigheid en werk:
Het kan niet ontkend worden dat veel werknemers het slachtoffer zijn van onrechtvaardigheid. Zelfs in de laatste 25 jaar van de 20e eeuw, waarin zoveel belang wordt gehecht aan sociale rechtvaardigheid, bevinden veel mensen zich in een toestand die grenst aan slavernij. De werkgevers zijn over het algemeen geneigd de mensen die voor hen werken, uit te buiten en hen een aandeel in de winst, hoe klein dan ook, of zelfs maar een loon dat in verhouding staat met hun inspanningen en hen in staat stelt zonder wanhoop te leven, te ontzeggen. Ook hier laat de islamitische leer aan duidelijkheid niets te wensen over: één van de vergrijpen die de ‘Hoogste’ ten zeerste afkeurt is dat degene die iemand in dienst heeft, wel van zijn
| |
| |
arbeid profiteert, maar hem niet geeft wat hem toekomt. Ergens anders neemt de lering de vorm van een gebod aan: ‘Geef de arbeider wat hem toekomt voordat zijn zweet is opgedroogd.’
Het islamitische stelsel probeert te voorkomen dat dit soort van sociale en economische onrechtvaardigheid plaatsvindt. De financiële structuur en het erfrecht zijn erop gericht te verhinderen dat een groot deel van de goederen in de handen van een kleine minderheid terechtkomt. Een gedeelte van de opbrengst van de landerijen wordt opzij gelegd en verdeeld ten behoeve van de armen, de onbehuisden, de behoeftigen, de wezen, mensen die failliet gegaan zijn, mensen die losgeld nodig hebben en hen die op het punt staan het islamitische geloof aan te nemen. Het onmiddellijke doel hiervan is vanzelfsprekend het verlichten van het lijden en het voorzien in de elementaire behoeften, maar in de Koran wordt nog meer beoogd: namelijk het voorkomen dat een kleine groep mensen alle rijkdom naar zich toe trekt.
III. Rechtvaardigheid in de handel:
Het ligt voor de hand dat het oorspronkelijke, islamitische gebod ‘Meten met de volle maat’ van toepassing kan zijn op elke soort van transactie tussen mensen onderling. Hoe ingewikkelder de structuur van de maatschappij wordt, hoe meer gedragslijnen er vastgesteld moeten worden. De anonimiteit, te vergelijken met die welke onze ontwikkelde economie kenmerkt, gecombineerd met de directe omgeving waarin de mens als een individu gezien wordt, leidt ertoe dat de manier waarop hij zich gedraagt en reageert vaak zeer verschillend en soms geheel tegenstrijdig kan zijn. In de persoonlijke relaties wordt altijd een bepaalde mate van decorum in acht genomen, hetgeen echter verdwijnt in de anonimiteit die de uitbreiding van de economie met zich meebrengt. Meer dan ooit, zijn vandaag de dag zij die (om in bewoordingen van de Koran te spreken) de maat nemen en beslissingen nemen omtrent de dingen die aan ons verkocht worden, onzichtbaar geworden en nog minder kan men hun identiteit vaststellen.
IV. Rechtvaardigheid en de plichten der burgers:
Het simpele feit een burger te zijn in een islamitische maatschappij brengt op zich verplichtingen op het gebied van rechtvaardigheid met zich mee. Een voorbeeld hiervan is de rol van de moslem als ‘getuige’ in engere en ruimere zin. In engere zin betekent dit dat hij elke onrechtvaardigheid openlijk aan de kaak behoort te stellen en de rechten van het individu en de gemeenschap moet verdedigen. In een wijder verband gezien, beschouwt
| |
| |
de islam de moslemgemeenschap in haar geheel als getuige van de rest van de mensheid. Om de juistheid van deze bewering te kunnen staven, is een grondige studie van de verhoudingen tussen het individu en de maatschappij in de islam noodzakelijk. Hier kunnen we echter volstaan met op te merken dat in de Koran staat dat, zoals God de profeet tot getuige voor het volk had benoemd, hij het volk een bemiddelaarsrol als getuige van de rest van de mensheid heeft toebedeeld.
Hier volgt nog een gebod, in duidelijke taal:
‘Gelovigen, wees rechtvaardig, wees Gods getuigen, ook tegenover uzelf, uw ouders of familieleden.’
De stelregel ‘al-amr bilma ruf wanna-hy ani-l-muskar’ (predik dat wat goed is en veroordeel dat wat slecht is) houdt voor iedere moslem zowel een plicht als een recht in; een plicht, die hem zelfs tot martelaar kan maken in de handen van hen die zijn boodschap niet aanvaarden. Deze laatsten kunnen ervan verzekerd zijn door God verdoemd te worden:
‘Zie, hen die niet geloven in de openbaring van God en het misdrijf begaan profeten te doden en de mensen afslachten die proberen de rechtvaardigheid te herstellen; stel hen een pijnlijk lot in het vooruitzicht.’
| |
Internationale rechtvaardigheid
De visie van de islam is universeel en dit kenmerkt de islamitische manier van denken over de internationale relaties:
‘De mensheid. U bent als man en vrouw geschapen en verdeeld over stammen en volkeren, opdat u elkaar zult leren kennen; in Gods ogen is de meest edele onder u, hij die de meeste barmhartigheid toont.’
Deze leer - de noodzaak en de waarde van menselijke relaties en het denkbeeld dat iemand alleen door het trouw vervullen van zijn plichten zich van anderen kan onderscheiden - komt men vaak tegen in de islamitische literatuur. Van de vele voorbeelden laten we er één zien:
‘Wat voor geluk u ook voor uzelf wenst, wens dit ook anderen toe en wees goed en barmhartig voor hen alsof zij van uw eigen vlees en bloed zijn.’ Als men deze denkwijze toepast op menselijke relaties op internationaal niveau, is het onvermijdelijk dat men ook hier rechtvaardigheid verlangt. Hierdoor krijgt de volgens islamitische normen geregeerde gemeenschap een belangrijke tweeledige rol, nl. die van scheidsrechter en van verzoener. In de Koran beveelt God:
‘Als twee groepen - of gemeenschappen - van gelovigen met elkaar in strijd komen, breng hen dan tot vrede.’
| |
| |
En de wijze waarop men deze vrede sluit, wordt in beeld gebracht als het gewapend verdedigen van de aangevallen partij tegen de aanvaller:
‘Als een groep een andere groep onrecht aandoet, vecht dan tegen hen tot ze Gods gebod weer in acht nemen; als deze groep zich weer tot God gewend heeft, sluit dan op rechtvaardige wijze vrede tussen beide, en wees redelijk. God heeft hen die rechtvaardig zijn lief.’
Deze rol die de islamitische beweging zichzelf toebedeelt, behoort ook gepaard te gaan met een objectieve opstelling en onbevangenheid, welke men te nimmer mag laten varen, zelfs niet als een andere moslemgemeenschap een schandelijk onrecht wordt aangedaan:
‘Waak in naam van God over de gerechtigheid, maar sta niet toe dat u door haat jegens wie dan ook, onredelijk gaat handelen. Wees rechtvaardig, want dat benadert de barmhartigheid het meest.’
Alhoewel niemand ooit zijn enthousiasme in het nastreven van rechtvaardigheid moet beteugelen, waarschuwt God tegelijkertijd:
‘Laat u niet door uw hartstochten meeslepen, als hierdoor de waarheid vertroebeld wordt.’
Zelfs in tijd van oorlog wordt, door zijn roeping rechtvaardig te zijn, van de moslem verlangt dat hij geen enkel geweld pleegt enkel en alleen uit haat: ‘Vecht, in de naam van God, uit zelfverdediging, maar val niet aan. God houdt niet van agressors.’
Hier zouden we nog vele andere dergelijke leerstellingen aan toe kunnen voegen, welke de gelovige aansporen tot vrede, het beschermen van de zwakkeren en zelfs tot natuurbescherming, maar dit past niet in het kader van dit artikel. Rest ons nog vast te stellen dat de islamitische voorstelling van de rechtvaardigheid betrekking heeft op alle facetten van de menselijke relaties, en wel in zo een mate dat het een soort allesomvattende, humane betekenis krijgt, die zo goed als gelijkstaat aan de vervolmaking van de gehele mensheid. De hoogste waarde die het - van de moslem verlangde - rechtvaardig optreden heeft, wordt weerspiegeld in deze schitterende uitspraak van de profeet:
‘Zij die rechtvaardig zijn, zullen aan Gods rechterzijde op zuilen van licht staan onder de hoede van Hem die Barmhartig, Verheven en Machtig is. Zijn beide handen zullen altijd klaar staan om hen te beschermen die rechtvaardig van oordeel zijn ten opzichte van hun familie en hen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd.’
| |
| |
| |
Het begrip ‘gelijkheid’ in de islamitische gedachtengang
Ons gebruik van de begrippen ‘rechtvaardigheid’ en ‘gelijkheid’ geeft blijk van een nauwe samenhang: het scheppen van rechtvaardigheid onder de mensen staat gelijk aan het tot stand brengen van gelijkwaardigheid in de menselijke verhoudingen. De islamitische benadering van de gelijkheid kan men het beste zien in de context van de drieledige eenheid waar de gehele mohammedaanse wereldbeschouwing van doordrongen is: de eenheid van God zelf, de eenheid ontstaan doordat God de wereld vanuit één Begin heeft geschapen en de eenheid van de samenhang van zijn geleidelijke zelfopenbaring aan de mens. De gelijkheid van de mens vloeit voort uit de tweede factor, de gemeenschappelijke oorsprong van de gehele mensheid in God, en het hiermee beoogde doel is dat de mens zich terdege bewust wordt van deze, aan de mensheid ten grondslag liggende, gelijkheid.
| |
‘Zo gelijk als tanden van een kam’
Van de vele verzen uit de Koran die deze gelijkheid illustreren, zullen we één voorbeeld geven:
‘Mensen, vrees uw God die u geschapen heeft uit één enkele ziel, uit deze ziel een partner schiep, en uit beide veel mannen en vrouwen liet voortkomen.’
Dit vers levert veel moeilijkheden op door de interpretatie van het woord ‘nais’, dat hier als ziel vertaald is, maar dat ook geest of persoon kan betekenen. Welke term men ook kiest, er bestaat geen twijfel over de eigenlijke betekenis: de wezenlijke gelijkheid van de mens. Deze metafysische eenheid, als we het zo mogen noemen, vindt men ook terug in de volgende uitspraak van de profeet Mohammed: ‘De mens is de broeder van de mens, of hij dit nu wil of niet.’ Gelijkheid is een vaststaande eigenschap van de mensheid en de moedwilligheid, grilligheid en het eigenbelang, welke de mens ertoe brengen deze fundamentele broederschap te ontkennen, doen hier niets aan af. In een ander vers zegt de profeet op beeldende wijze: ‘De mensen zijn even gelijk als tanden van een kam’.
In de Koran staat een prachtige uitspraak die leert dat de eenheid/gelijkheid/broederschap van de mensen belichaamd is in elk van hen; door het enige, oorspronkelijke Begin dat het individu en de gehele mensheid gemeen hebben en waar ze beiden uit voortkomen, is het alsof zij één zijn:
| |
| |
‘Als wie dan ook een mens doodt, zal -tenzij hij dit uit wraak voor moord of corruptie heeft gedaan - het zijn alsof hij de hele mensheid heeft gedood, en als iemand het leven van een mens redt, zal het zijn alsof hij het leven van de hele mensheid heeft gered.’
Gelijkheid is dus niet alleen de theoretische basis en het doel van de rechten van de mens, maar ook de kern van elk menselijk contact. Ieder kan zichzelf weerspiegeld zien in een ander, deze laatste weer op zijn of haar beurt in een derde, enzovoorts. Dit is niet een soort onbewuste projectie van onze onderdrukte, maatschappelijk onaanvaardbare tekortkomingen, maar veeleer een vrijwillige en bewuste vereenzelviging, waarin de onderliggende metafysische eenheid naar boven komt. Alhoewel ongetwijfeld niet eenvoudig, is dit toch ook niet onmogelijk, als we maar een poging doen ons egoïsme te beteugelen en ons zeer diepgewortelde egocentrisme te overwinnen. De islamitische ideologie doet haar best haar volgelingen tot een dergelijke identificatie te leiden, welke noodzakelijk is voor het algemeen welzijn. In dit verband worden vele aanwijzingen gegeven, waarvan sommige van wetgevende aard zijn en een minimum aan juridische gelijkheid garanderen, terwijl andere gericht zijn op de bewustmaking van het individu.
Een van de doeleinden van de schepping is, dat de mensen samen in vrede zullen leven. We hebben het vers al geciteerd, waarin God de mensen vertelt dat hij hen in stammen en volkeren heeft verdeeld, opdat zij elkaar zouden leren kennen. Het spreekt echter vanzelf dat in elke menselijke samenleving bijna zonder uitzondering een vorm van rivaliteit tussen de leden van de groep ontstaat. Er bestaat een soort universele drang om zichzelf te laten gelden, om zich van andere mensen te onderscheiden en men is bereid dit op allerlei mogelijke manieren te bewerkstelligen: door het vergaren van rijkdom, het zich aanmeten van adellijke titels, het verkrijgen van machtsposities enz., kortom, alles wat hem helpt uit de anonimiteit naar voren te treden. In principe is er niets op tegen dat er onder de mensen zo een soort drang bestaat, want misschien is dat juist de drijfveer van de vooruitgang zoals die tot nu toe in de wereld heeft plaatsgevonden.
Voor zover ik het kan beoordelen, heeft de islam niets tegen gezonde concurrentie, mits deze het algemeen belang dient en de uitvoering van de door God aan alle mensen gestelde taak, nl. zijn plaatsvervangers op aarde te zijn, zoals de Koran het stelt, tot doel heeft. Waar de islam echter wel tegen is, is misbruik van middelen ten koste van de wereld in het algemeen; hij veroordeelt de opeenhoping van rijkdom ten koste van anderen en de toepassing van welk middel dan ook, dat schade aan de mede- | |
| |
mensen berokkent. Dit kunnen we toelichten door de islamitische opvatting over ‘edelheid’ als voorbeeld te nemen. Al eerder citeerden we: ‘In Gods ogen is de meest edele onder u, hij die de meeste barmhartigheid toont.’ Edelheid, oftewel aanzien, komt niet voort uit het soort individualisme dat we net hebben besproken, maar vloeit voort uit een moraal waarin het vervullen van de plichten ten opzichte van anderen centraal staat. Het gevolg hiervan is tweeledig: aan de ene kant ligt het binnen ieders bereik dit soort van aanzien te verkrijgen, maar aan de andere kant is dit alleen mogelijk als men met toewijding zijn plichten ten opzichte van zijn naaste vervult, daar barmhartigheid niet een soort intrinsieke eigenschap is, maar zijn oorsprong vindt in, en bewezen wordt door een rechtvaardige wijze van handelen. Omgekeerd, moeten zij die denken dat er blauw bloed door hun aderen stroomt, eerst iets goeds volbrengen, alvorens zij op hun ‘edelheid’ aanspraak kunnen maken.
De mensheid wordt hierin een gemeenschappelijke taak opgedragen, die zij te zamen in vrede moeten uitvoeren. Door de samenwerking die dit vereist, wordt, volgens de islamitische gedachtengang, hun gelijkheid duidelijk. Om dieper te kunnen ingaan op de islamitische voorstelling van het gemeenschappelijke leven, zullen wij het in drie onderdelen behandelen: het streven naar algemeen welzijn, de samenwerking van allen in dit streven en de vrijheid van het individu.
| |
Het streven naar algemeen welzijn
In de islam omvat het begrip ‘algemeen welzijn’ zowel het geestelijke als het materiële welzijn, hetgeen in deze tekst uit de Koran onderstreept wordt: ‘Werk samen voor een goede zaak en in de vervulling van uw plichten jegens anderen; doch niet in zonde of met kwade bedoelingen’. De toepassing hiervan ligt in het verzachten van de nood der behoeftigen en de bescherming van de zwakken, hetgeen heden in de islamitische wereld een zeer belangrijke plaats inneemt. Van de vele teksten die hierover geschreven zijn, halen we er hier één aan: ‘Bevrijd de gevangene, help de behoeftige, voed hem die honger lijdt en bezoek de zieke.’
Ideaal bezien, zou men dit moeten doen alleen ter wille van het nut ervan, zonder te hopen op een beloning:
‘Voed de armen, de wezen en de gevangenen naarmate hun behoefte, uit liefde voor God en zeg hen: wij voeden u in naam van God en wij verwachten geen beloning of dank van u.’
Zoals men kan zien, neemt de gevangene in de Koran zowel als in de
| |
| |
uitspraken van de profeet, een belangrijke plaats in; in feite zou hier een heel artikel aan gewijd kunnen worden. Nooit mag men een andere persoon minachten, omdat dit zijn waardigheid aantast en dus in wezen zijn gelijkwaardigheid. Zelfs uit zelfverdediging, is bedrog, ontrouw of haat niet te rechtvaardigen. In vele teksten wordt men eraan herinnerd, dat men altijd vrede moet zoeken en dat men in tijd van overwinning, of zelfs tijdens de strijd zelf, nooit de onderlinge broederschap mag vergeten. De islam wijst vijandelijk geweld af, veroordeelt het plegen van moord uit woede en verbiedt geweldpleging tegenover kinderen, oude mensen, vrouwen en niet-militairen. Bovendien mag men niets vernietigen, wanneer het doel ervan de vernietiging zelf is, ook niet wanneer het zo iets betreft als het in brand steken van een boom. Een van Mohammeds uitspraken vat dit alles als volgt samen: ‘De moslem is iemand wiens woorden en daden de mensen niet hoeven te vrezen.’
| |
De samenwerking tussen alle mensen
Ieder behoort actief deel te nemen aan de ontwikkeling van de menselijke samenleving en niemand is hiervan vrijgesteld. Volgens een verhaal kwam Mohammed op een keer een kluizenaar tegen en vroeg aan zijn metgezellen, wie hem in zijn onderhoud voorzag. Toen zij hem antwoordden dat hij van de liefdadigheid van Jan en alleman leefde, zei de profeet ‘Jullie zijn er beter aan toe dan hij.’ Dat iedereen zou moeten meehelpen met het opbouwen van een betere wereld, is in de islamitische ideologie een belangrijk punt: het individu mag zich niet in zichzelf terugtrekken en mag zich zelfs niet wijden aan een contemplatief leven, alhoewel het natuurlijk wat anders is als iemand zich voor korte tijd terugtrekt om zijn motivatie te versterken; in dat geval is de terugtrekking van grote waarde. De verplichtingen die deze gemeenschappelijke taak met zich meebrengt, overbruggen alle etnische, ideologische en religieuze verschillen. Het feit dat de mensen in etnisch en cultureel opzicht verschillen, is niet in strijd met hun oorspronkelijke eenheid en gelijkheid en doet deze nog minder teniet. Integendeel, deze verscheidenheid is juist door God ontworpen: ‘Tot zijn wonderen behoren de schepping van hemel en aarde en de verschillen in taal en huidskleur.’
Het is dan ook niet gerechtvaardigd iemand te wantrouwen op grond van ideologische verschillen; de Koran maakt dit als volgt duidelijk: ‘Voor iedere groep van u is een wet opgesteld en een pad uitgestippeld. Als God het had gewild, had hij van u één gemeenschap kunnen maken.’ Evenmin
| |
| |
mag de godsdienst een bron van conflicten worden. De Koran benadrukt duidelijk het belang van de individuele vrijheid op dit gebied en stelt als regel dat de ware religie geen dwang behoort te kennen. Op één punt berispt God Mohammed zelfs: ‘Als uw Heer dat had gewild, zouden allen op aarde gelovig zijn geweest. En nu wilt ù de mensen dwingen te geloven?’
Om kort te gaan, niets kan een obstakel tussen individuen of groepen vormen, als zij oprecht en uit vrije wil bereid zijn samen te werken. Hun verschilpunten, van welke aard dan ook, kunnen nooit gezonde discussies en vruchtbare samenwerking in de weg staan. Het is natuurlijk zo, dat sommige groepen makkelijker tot elkaar komen dan andere en dat overeenkomst in gedrag en geaardheid bevorderlijk is voor het tot stand komen van harmonieuze verhoudingen. De islam tracht niet dit te ontkennen en onderschat ook niet de waarde ervan. Wel onderscheidt hij twee verschillende niveaus van broederschap, waarbij die welke berust op natuurlijke affiniteit, ondergeschikt is aan de oorspronkelijke, metafysische eenheid. Het ene maakt dus deel uit van het andere en op beide hebben deze twee uitspraken van de profeet Mohammed betrekking: ‘Wees schepsels van God en elkaars broeders’ en ‘In hun onderlinge vriendschap, medeleven en plichtsvervulling vormen alle gelovigen als het ware één lichaam en als één van de organen pijn doet, krijgt het hele lichaam koorts en wordt het door slapeloosheid bevangen.’
| |
De vrijheid van het individu
Het begrip godsdienstvrijheid hebben we al ter sprake gebracht. Een andere vorm van vrijheid, waarvoor ook veel bloed is - en nog steeds wordt - vergoten, is die van vrije meningsuiting, het doel van vele hervormingen van deze eeuw. De grote nadruk die de islam legt op ‘het streven naar rechtvaardigheid en het afwijzen van alles wat slecht is’ is geheel in overeenstemming met het beginsel van vrije meningsuiting, daar immers alleen een vrij persoon rechtvaardigheid tot stand kan brengen en in staat is ‘al-monkar’ te bestrijden. ‘Al-monkar’ wordt in o.a. de Koran gebruikt als een soort allesomvattende term voor alles wat afkeurenswaardig is. Dat dit principe algemeen aanvaard werd, blijkt uit de handelwijze van de profeet en zijn directe opvolgers. Elke beslissing die Mohammed nam, had hij eerst besproken met zijn ‘metgezellen’ en zelf werd hij zelfs verscheidene keren openlijk in het openbaar bekritiseerd, waarvan een keer op heel groffe wijze. De omstanders waren toen verbaasd over zijn onver- | |
| |
anderde gelaatsuitdrukking, die geen enkel teken vertoonde dat de openlijk geuite kritiek hem stoorde. Het kan niet aangetoond worden dat Mohammed ooit bezwaar heeft gemaakt tegen het uitspreken van een mening die verschilde van zijn eigen standpunt of dat hij hierop ooit op een andere manier reageerde dan met het begrip en de beleefdheid die men van hem gewend was.
Wat zijn directe opvolgers betreft, de zogenaamde orthodoxe en ‘oprechte’ kaliefen, dezen hebben ongetwijfeld, hoewel elk op een andere manier, de traditie van hun profeet voortgezet. Aboe Bekr, de eerste kalief, vraagt in zijn inwijdingsrede om het geven van kritiek: ‘Als ik gelijk heb, gehoorzaam mij dan; als ik ongelijk heb, breng me dan op het rechte spoor.’ De geschiedenis toont aan dat dit meer inhield dan mooie woorden alleen; de mohammedaanse gemeenschap werd in die tijd gekenmerkt door een democratisch karakter. De tweede kalief, de strenge en gevreesde Omar, versterkte het principe van de vrijheid van meningsuiting nog meer. Hij was degene die uitriep: ‘Hoeveel mensen zijn er niet tot slaaf gemaakt, die door hun moeder als vrij mens ter wereld gebracht waren!’ en in verband met onenigheid over een bruidsschat zei hij ‘De vrouw had gelijk en Omar had ongelijk’. Deze traditie van vrije meningsuiting zette zich voort totdat de mohammedaanse gemeenschappen niet meer volgens islamitische normen bestuurd werden. De waarde van de vrijheid van meningsuiting wordt waarschijnlijk het beste weergegeven in de volgende uitspraak: ‘De beste vorm van strijd (ŷhād) tegen een despotisch bewind is het zeggen van de waarheid’. ‘Yihād’ is een moeilijk te vertalen woord, het betekent zo iets als strijd, krachtinspanning, morele verplichting, volharding. Het geeft aan dat vrijheid van meningsuiting niet alleen een recht is, maar ook een plicht inhoudt; ‘ŷihād’ is de sterkste vorm van actie die mensen kunnen ondernemen ter verdediging van de levenswaarden. De profeet heeft eens gezegd: ‘Als u ziet dat er onrecht geschiedt, zet het dan recht door middel van daden of als u dat niet kunt, gebruik dan uw tong. Als u zelfs dat niet kunt, laat dan tenminste uw hart spreken, alhoewel dit het allerminste is dat u kunt doen’.
De Koran leert tevens: ‘Haal waarheid en bedrog niet door elkaar en verberg de waarheid nooit bewust’.
Het zou te ver gaan als we de gehele levenswijze, zoals geschetst in deze korte uiteenzetting, tot in de diepste details zouden gaan volgen. Tenslotte zouden we nog een uitspraak van de profeet willen aanhalen, waarin de basis wordt gelegd voor elke soort van verhouding van gelijke tot gelijke: ‘Behandel anderen zoals uzelf behandeld zoudt willen worden’.
|
|