Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermdBasisgemeente en kerk
| |
[pagina 977]
| |
ecclesiologie in het leven en worden er door hen nieuwe begrippen in de theologie geïntroduceerd. Alles is nog in het beginstadium, alles is nog in wording, niets is nog afgesloten. Bisschoppen en theologen zouden daarom behoedzaam te werk moeten gaan, aandacht moeten hebben voor de weg die nog maar net is ontsloten en het verschijnsel niet direct in pastoraaltheologische categorieën moeten onderbrengen die van elders en uit andere kerkelijke ervaringen afkomstig zijn. Ze zouden de houding moeten aannemen van iemand die bereid is eerst te kijken, te begrijpen en zich te laten onderrichten, en ze zouden daarbij een kritische waakzaamheid aan de dag moeten leggen om de juiste wegen van de onjuiste te kunnen onderscheiden. Want de geschiedenis van de kerk bestaat niet alleen uit de actualisering van oude vormen en het opnieuw opnemen van voorbije ervaringen uit de geschiedenis, maar is echte geschiedenis en daarmee schepping van iets nieuws dat tot nu toe nog niet beleefd is. Het Nieuwe Testament en de geschiedenis van de kerk vertonen een veelvoud aan institutionele vormen van het geloof. De kerk gaat tussen de tijd van Christus' leven op aarde en zijn wederkomst geen rechte weg, maar bewandelt historische kronkelpaden; zij voert daarbij de wereld met zich mee en biedt haar aan God ten offer aan. Wellicht bevinden wij ons op dit moment in een fase, waarin een nieuw type van institutionele kerk naar voren komt. Dit is echter alleen in het licht van de Heilige Geest te begrijpen. Het gaat er dan ook om geestelijke weerstanden te overwinnen, kerkelijke verhoudingen te veranderen en zich open te stellen om de geest niet te verstikken. | |
VolkscatechetenAllereerst moeten we eraan herinneren hoe de basisgemeenten in Brazilië zijn ontstaanGa naar voetnoot1. Zij kwamen voort uit de pogingen te komen tot een evangelisering die op de gemeenschap is betrokken, zoals die door de volkscatecheten van Barro do Piraí (in de staat Rio de Janeiro) werd beoefend en met behulp van radiocatechese in de praktijk werd gebracht door de beweging die werkte aan een op de gemeenschap betrokken basisvorming (Natal, in de staat Rio Grande del Norte). Andere inspiratiebronnen vormden de ervaringen van het lekenapostolaat en de pogingen te komen tot een parochiale vernieuwing, die werden ondernomen in het kader van | |
[pagina 978]
| |
een landelijke vernieuwingsbeweging en hun neerslag vonden in de nationale pastorale plannen van 1962-1965. Om gebieden te kunnen bereiken die niet door pastores bestreken konden worden nam Dom Agnelo Rossi in 1956 het initiatief tot een evangeliseringscampagne met volkscatecheten. Alles begon met het verhaal van een oude vrouw: ‘Op Kerstmis waren de drie protestante kerken hel verlicht en vol mensen. We hoorden de mensen zingen... Alleen onze katholieke kerk bleef gesloten. Nergens hadden we een priester kunnen vinden. Kan er helemaal niéts gedaan worden als er geen priesters zijn?’ In Barra do Piraí leidde Dom Agnelo Rossi gemeenteleiders op ‘die binnen de bestaande kerkelijke discipline alles doen wat een leek in Gods kerk doen kan. Minstens éénmaal in de week komt het volk samen rond de catecheet die dan de betreffende catechese voorleest. In de regel bidt hij met hen ook de dagelijkse gebeden. Op zon- en feestdagen brengt hij de mensen, die op grote afstand van een kerk wonen, samen rond de “zondag zonder mis”, de “mis zonder priester” of de “katholieke godsdienstoefening” en volgt samen met hen in de geest de mis die door de priester elders wordt opgedragen. Samen met het volk bidt hij onder andere het ochtend- en avondgebed, houdt novenen, bidt litanieën, en houdt in de mei- en junimaanden de betreffende meditatiediensten’Ga naar voetnoot2. Rondom de catechese ontstond er aldus een gemeenschap rond iemand die verantwoordelijk was voor het religieuze leven. In plaats van kapellen bouwde men ruimten voor bijeenkomsten, waarin schoolonderricht, catechese en naaicursussen werden gegeven en waarin men samenkwam om de problemen op te lossen die zich in de gemeenschap voordeden, inclusief de economische moeilijkheden. Om iets tegen het analfabetisme, inheemse ziekten en andere grote problemen te doen nam het aartsbisdom Natal het initiatief tot de oprichting van radioscholen en de MEB (Movimento de Educação de Base, Beweging voor Basisonderricht). Met behulp van de radio werkte men aan alfabetisering, algemene vooruitgang en catechese. Op zondag kwam de gemeenschap (die geen priester had) bijeen rondom de radio om de bisschop die de mis opdroeg te antwoorden en naar zijn preek te luisteren. In 1963 waren er al 1.410 radioscholenGa naar voetnoot3. De beweging breidde zich snel over het noordoosten en midwesten van het land uit. De beweging voor een ‘betere wereld’ bracht in het gehele land een klimaat van vernieuwing teweeg. Vijf jaar lang trok een team van 15 personen het land door en werkte in 1.800 cursussen aan de activering van | |
[pagina 979]
| |
alle niveaus van het kerkelijk leven: priesters, bisschoppen, regulieren, leken en actiegroepen. Uit deze opleving vloeide het noodplan van de Braziliaanse bisschoppenconferentie en het Eerste Nationale Plan voor de gehele Pastoraal (1965-1970) voort. Daarbij verklaarde men: ‘Op grond van hun uitgestrektheid, hun geringe demografische dichtheid en het aantal gedoopten dat juridisch tot hun gebied behoort zijn onze parochies, zoals die op het ogenblik bestaan, samengesteld uit verschillende plaatselijke gemeenschappen en basisgemeenten of moeten daaruit worden samengesteld. Het is dus zeer belangrijk dat de parochies door oprichting of dynamisering van dergelijke basisgemeenten worden vernieuwd. Gaandeweg zal de centrale pastoorsplaats dan één van deze gemeenschappen gaan vormen, en zal de pastoor aan het hoofd komen te staan van alle gemeenschappen die tot dat deel van de kudde behoren dat aan hem is toevertrouwd’Ga naar voetnoot4. Sinds de bisschoppenconferentie van Medellín (1968) heeft deze nieuwe kerkelijke werkelijkheid burgerrecht gekregen; momenteel is zij zonder enige twijfel in de hele wereld één van de grote vernieuwingsbronnen van de kerkGa naar voetnoot5. De basisgemeenten betekenen meer voor de ‘opbouw van een levende kerk dan wanneer men haar materiële structuren zou willen uitbreiden’Ga naar voetnoot6. Want zij brengen de leden daarvan tot een levendiger en dichtere wederzijdse deelname, omdat ze immers in dezelfde min of meer homogene werkelijkheid zijn geworteld. Daardoor kunnen ze ook beter het eigenlijke van de christelijke boodschap beleven, dat bestaat uit het universele vaderschap van God, de broederschap ten opzichte van alle mensen, de navolging van Jezus Christus, die ter dood werd gebracht en werd opgewekt, het feest van de opstanding en de eucharistie, en de reeds begonnen opbouw van het Rijk Gods in de geschiedenis. Het Rijk Gods betekent echter: bevrijding van de gehele mens en van alle mensen. | |
Alternatief voor het instituut kerk?Het christelijk leven in de basisgemeenten wordt gekenmerkt door de afwezigheid van vervreemdende structuren, door directe relaties, wederzijdsheid, diepe broederschap, wederzijdse hulp, gemeenschap in de | |
[pagina 980]
| |
evangelische idealen en gelijkwaardigheid van de leden onderling. Datgene waardoor maatschappelijke verbanden elders gekarakteriseerd worden, is hier niet te vinden: strikte regels, hiërarchieën en voorgeschreven gedragspatronen naar de verschillende functies en verplichtingen. De geestdrift die voortspruit uit het intermenselijk beleven van het ‘wij’, en de vervullende ervaring de atmosfeer van het evangelie te proeven geven evenwel vaak aanleiding tot een niet gering probleem, dat de bisschoppen duidelijk voor ogen moeten houden om niet in illusies te vervallen. Bedoeld is het gevaar dat de basisgemeenten een alternatief voor de kerk in haar geheel zouden willen vormen of - voorzichtiger gezegd - dat men gelooft en de verwachting koestert dat de kerk als geheel een gemeenschap zou kunnen zijn. In hoeverre kan dit uitzicht werkelijkheid worden? Kan de kerk in haar geheel werkelijk een echte gemeenschap zijn? Bij de beantwoording van deze vraag moet de theologie gebruik maken van de inzichten die de sociale wetenschappen bij hun onderzoek naar de verhouding tussen het op gemeenschap en het op maatschappij betrokken aspect van het menselijk leven hebben opgeleverd. Op dit punt volgen wij het onderzoek van de socioloog Pedro Demo, die een voortreffelijk artikel over de ‘sociologische problemen van de gemeenschap’ heeft gepubliceerdGa naar voetnoot7. De huidige sociologie heeft de klassiek geworden tegenstelling van F. Tönies tussen maatschappij (Gesellschaft) en gemeenschap overwonnen. Volgens deze tegenstelling was gemeenschap een sociaal patroon, waarin de mens bepaald is door het gevoel van wederzijdsheid en samenhorigheid, terwijl in de maatschappij anonimiteit en indirecte relaties zouden heersen. Ik wil zeker niet bestrijden dat sociale patronen bestaan bij de gratie van relaties die berusten op een geest van gemeenschap. Maar in de historisch concrete ontwikkeling zijn er in de sociale patronen ook andere dan deze waarden aan te wijzen. Elke sociale formatie vertoont ook de trekken van conflict, egoïsme, individualisme, belangen, afgedwongen orde, regels, doelstellingen en hardnekkigheid in het bereiken daarvan. | |
GemeenschapGemeenschap is niet een patroon dat typerend zou zijn voor een bepaalde fase van de mensheid of dat in zijn zuivere vorm nu gerealiseerd zou kunnen | |
[pagina 981]
| |
worden. In concreto zijn er altijd machtsstructuren aan het werk, en wel in de vorm van ófwel overheersing, ófwel solidariteit. Er is sprake van ongelijkheid en van rolpatronen die in een scala van waarden gefixeerd zijn. Historisch gezien zijn sociale patronen altijd mengvormen die zowel de karakteristieken van een maatschappij als van een gemeenschap vertonen. In die zin is het niet realistisch te strijden voor een klasseloze, absoluut broederlijke maatschappij die vrij is van conflicten. Realistisch daarentegen is de strijd voor een vorm van samenleven waarin de liefde minder moeilijk en de verdeling van macht en coöperatie beter geregeld is. ‘Gemeenschap’ moet dan ook begrepen worden als een geestelijke instelling, die werkelijkheid moet worden, als een inspiratie die het de mensen mogelijk maakt zich er vastberaden voor in te zetten de onderlinge barrières te slechten en een onderlinge verhouding van solidariteit en wederzijdsheid te laten ontstaan. Demo zegt zeer treffend: ‘Als men gemeenschap en maatschappij tegenover elkaar stelt, kan men zeggen dat de gemeenschap de utopie is van de maatschappij’.Ga naar voetnoot8. Met andere woorden: menselijk samenleven zit altijd vol spanningen tussen het organisatorische, onpersoonlijke en het persoonlijke, intieme aspect. Als men zich ervoor inzet dat de op gemeenschap betrokken dimensie de overhand krijgt, betekent dat dus ook dat men ervoor strijdt dat de structuren en voorschriften niet verzelfstandigd worden, maar ertoe bijdragen dat de mens menselijker wordt en steeds meer aan zijn medemens en aan de waarden van het evangelie nabij komt. Daarbij is het voor kleine groepen natuurlijk gemakkelijker het gemeenschappelijke aspect de voorrang te geven boven het maatschappelijke. En dat wijst ons op de betekenis van de basisgemeenten als gemeenschappen binnen het maatschappelijke kader van de kerk. Opdat de geest van gemeenschap zijn vernieuwende kracht kan bewaren, moet hij voortdurend dichter worden benaderd en gestimuleerd. Het is niet voldoende dat de gelovigen samenkomen en een paar taken op zich nemen. Dat kunnen clubs en andere verenigingen ook doen, zonder dat ze zichzelf als gemeenschap beschouwen. Wat aan een groep mensen pas het karakter van een gemeenschap geeft, is de zorg voor het scheppen en in stand houden van een gemeenschappelijke onderlinge verbondenheid en wel als een ideaal en een geest die steeds opnieuw moet worden gerealiseerd en die de routine en alle institutionaliserende en nivellerende factoren steeds weer overwint. | |
[pagina 982]
| |
‘Ook een slechts relatieve realisering van de geest van gemeenschap veronderstelt derhalve in de regel een zekere vorming: want niet alle leden van de maatschappij, in haar geheel genomen, zijn bereid tot de persoonlijke belangeloosheid die nu eenmaal nodig is voor een meegedeelde innerlijkheid, voor een samenleven waarin men zich wederzijds aan elkaar schenkt en voor een onvoorwaardelijke, onbaatzuchtige acceptatie van de ander’. Het christendom is er met zijn waarden, die onder andere op liefde, vergeving, solidariteit, weigering van onderdrukkend geweld en beaming van de naaste berusten, wezenlijk op gericht binnen de maatschappelijke structuren een geest van gemeenschap te wekken. Wel moeten we voor ogen houden dat geen enkele groep die in bestaan wil blijven aan institutionalisering ontsnapt. Succesvolle ervaringen moeten gecodificeerd worden en dat kan een bedreiging vormen voor het gemeenschapskarakter. De gemeenschapsgeest moet, wil hij in leven blijven, voortdurend worden verlevendigd. Dit is gemakkelijker wanneer de groepen verhoudingsgewijs klein blijven en zich niet door de institutionalisering laten uithollen. Demo trekt daaruit een voor onze beschouwing belangrijke conclusie: een grote organisatie kan door gemeenschappen worden vernieuwd, maar niet in een gemeenschap worden getransformeerd. Hij vervolgt: ‘Daarom is het zinloos te hopen dat men via een net van gemeenschappen een gehele kerk zou kunnen organiseren. Want dit zou in werkelijkheid betekenen dat de niet-institutionele kant van de gemeenschap weer geïnstitutionaliseerd zou worden. Weliswaar is daarmee niet gezegd dat de opbouw van de kerk niet het werk zou kunnen zijn van teams die op deze wijze zijn ingericht. De kerk ontleent de vernieuwing van haar innerlijk leven daaraan, dat zij dagelijks drinkt aan haar eigen bronnen. Daaruit ontvangt zij ook haar kritische capaciteit en haar utopische ontwikkelingskracht’. Met andere woorden: in zoverre de basisgemeenten in de kerk de aanwezigheid vormen van de geest van gemeenschap, kunnen zij geen globaal alternatief voor het instituut kerk vormen. Maar wel zijn zij een zuurdeeg, waardoor de kerk voortdurend wordt vernieuwd. | |
Coëxistentie tussen institutie en geest van gemeenschapWanneer wij beweren dat de basisgemeenten geen globaal alternatief voor het instituut kerk kunnen vormen, betekent dat niet dat we hun waarde als vernieuwende kracht binnen de kerk daarmee miskennen. Alleen zouden we hun betekenis willen zien binnen het gehele kader van de kerk. Zonder | |
[pagina 983]
| |
twijfel zijn zij een doorn in het vlees, die de verstarde trekken van de institutionele kerk weer in beweging kan brengen en vormen ze een oproep tot een intensiever beleven van de echte waarden van gemeenschap die deel uitmaken van de christelijke boodschap. Men kan zeggen dat de gehele prediking van Jezus bestaat uit een benadrukking van deze op gemeenschap gerichte aspecten - in horizontale zin, in zoverre hij de mensen oproept tot wederzijdse eerbiediging, overgave, broederschap en eenvoud in onderlinge relaties; en in verticale lijn in zoverre hij hen open stelt tot ongekunsteldheid en eenvoud van gebed, tot oprechtheid en grote liefde in hun relatie tot God, als van een kind tot zijn vader. Hij bekommert zich niet zo om het institutionele aspect, maar wél om de geest die in alle vormen van menselijk samenleven tot volle bloei moet komen. De kerk vormt in haar geheel de concrete en levende coëxistentie van een op maatschappij en institutie betrokken kant en van een dimensie van gemeenschap. Zij beschikt over een organisatie die de afzonderlijke gemeenschappen overkoepelt en zorgt voor de samenhang daartussen. Zij heeft autoriteit, die het symbool is van eenheid in liefde en hoop, een credo, dat de eenheid in de fundamentele aangelegenheden van het geloof formuleert en een algemeen oogmerk, waarin alle plaatselijke gemeenschappen overeenstemmen. Sociologische overwegingen zijn dan ook dààrom van betekenis voor de theologie, omdat zij illusies onderuit halen en de begrippen ‘institutie’ en ‘charisme’ van een realistische ondergrond voorzien. Het is niet onmogelijk dat oude historische en ecclesiologische misvattingen onder nieuwe naam weer binnensluipen, zoals de overdreven beklemtoning van de polarisering tussen de traditionele kerk en de kerk van het evangelie, tussen de kerk van de basis en de kerk van boven, tussen ecclesiogenesis en ecclesiologie. Op grond van de impulsen uit het gemeenschapsleven aan de basis kan er echter een werkelijke vernieuwing van de kerk tot stand komen, zonder dat deze haar identiteit verliest of dat haar historisch wezen schade lijdt. De kerk die vanuit het volk opkomt is dezelfde als degene die op de apostelen teruggaat. Wat verandert is haar sociologische verschijningswijze in de wereld, de vormen waarin zij zich liturgisch, canonisch en organisatorisch manifesteert. Wat niét verandert is de blijvende coëxistentie van een statisch, institutioneel en continu aspect met een dynamische, charismatische, levende factor. In de kerk zal altijd - en dit is de bron van haar levenskracht - de onsterfelijke wil blijven bestaan haar institutionele en organisatorische componenten te doordringen van de geest van gemeenschap. Het probleem waarmee de kerk te maken heeft ligt in werkelijkheid in het | |
[pagina 984]
| |
geheel niet in de tegenstelling tussen institutie en gemeenschap. Deze twee polen zullen er altijd zijn. Het eigenlijke probleem ligt veeleer in de manier waarop zowel het op gemeenschap als het op maatschappij betrokken element beleefd wordt; in de vraag of de ene de ander wil innemen, lamleggen of terzijde schuiven, of dat beide elkaar hoogachten en zich in een voortdurende bereidheid zich te laten bevragen voor elkaar open stellen. Deze laatste houding voorkomt dat het institutionele een necrofiel karakter zou krijgen en overheersend zou worden, zoals het ook verhindert dat het gemeenschapsaspect zou ontaarden in een lelieblanke utopie die de kerk in haar geheel in een gemeenschap zou willen veranderen. De institutionele kant mag in de kerk niet de overhand krijgen boven de componenten van gemeenschap. Deze laatste moeten steeds de voorrang krijgen; de institutie staat in hun dienst. Maar aan de andere kant moet ook de gemeenschapskant altijd zoeken naar een vorm waarin zij zich institutioneel kan profileren. | |
Welgesteld kerkinstituut en basisgemeente der armenOp grond van de vernieuwende en bevrijdende dynamiek die het gevolg is van het Tweede Vaticaans Concilie en de bisschoppenconferentie van Medellín komen er momenteel binnen de ene kerk twee ecclesiologische modellen naar voren. De ene tendeert in de richting van het grote instituut kerk en beschikt over institutioneel georiënteerde organisaties, die gericht zijn op de behoeften van de wereldkerk, de diocesen en de parochies. Dit model heeft een sociologisch en cultureel centrum, dat in de regel geconcentreerd is rond de welgestelde kringen van de maatschappij, het beschikt over maatschappelijke macht en vormt de enige gesprekspartner voor de machtigen in de maatschappij. Het andere model concentreert zich rond een net van basisgemeenten en heeft zijn plaats in de ondergeprivilegieerde milieus en de arme meerderheid van de bevolking, die van de macht en de publiciteitsmedia is uitgesloten en de horizontale relaties van broederschap en medeverantwoordelijkheid zeer diep beleeft. De ontwikkeling van de laatste jaren heeft uitgewezen dat de geïnstitutionaliseerde kerk niet op zichzelf en uitsluitend voor zichzelf kan bestaan, maar dat zij de basisgemeenten moet ondersteunen, en deze daardoor tot universaliteit en in continuïteit met het verleden moet brengen - maar dat anderszijds ook de gemeenschappen het instituut van de grote kerk niet kunnen ontberen. Meer en meer ontdekt het instituut dat zijn betekenis en verantwoordelijkheid daarin ligt, dat het gemeenschappen in het leven | |
[pagina 985]
| |
roept, ondersteunt en tot hun instandhouding bijdraagt. Daaruit blijkt ook duidelijk dat de inwerking van de officiële kerk op de invloedrijke kringen in de maatschappij en staat weliswaar geringer werd, maar dat daardoor haar engagement aan evangelische helderheid en profetische kracht won. Van hun kant begrijpen echter ook de basisgemeenten in toenemende mate dat zij de geïnstitutionaliseerde kerk nodig hebben voor hun eigen continuïteit, katholieke identiteit en eenheid. De convergentie tussen deze beide ecclesiologische modellen en hun dialectische wisselwerking hebben ertoe bijgedragen dat de gehele kerk zich bewust werd van haar missionaire opdracht, in het bijzonder onder de armen in de wereld, omdat zij nu zelf het lijden van deze mensen ervaart en meebeleeft. Voor de geïnstitutionaliseerde kerk wordt het dan ook elke dag dringender te beslissen over de vraag of zij ook in het vervolg nog goede betrekkingen moet blijven onderhouden met de staat en de rijke klassen die daarin vertegenwoordigd zijn, of dat ze ernst moet maken met de basisgemeenten en hun eisen van gerechtigheid en maatschappelijke ervaring. Kiest de geïnstitutionaliseerde kerk voor de eerste mogelijkheid, dan kan ze ervan uitgaan dat haar persoonlijke en institutionele zekerheid gegarandeerd is en dat ze kan rekenen op ondersteuning van haar liefdewerken. Maar ze moet dan wel de pretentie opgeven de grote volksmassa's van de armen daadwerkelijk te evangeliseren. Gaat haar keuze echter in de andere richting, dan wordt zij weer trouw aan haar profetische opgave en beantwoordt zij de rechtvaardige eisen die vanuit Gods aarde opklinken. Ze moet zich er dan echter wel op instellen in onzekerheid te leven, van officiële zijde te worden belasterd en het lot van de leerlingen van Jezus te ondergaan. Welke toekomst heeft de basisgemeente, vroegen we ons af. Met de gegevens die we nu verzameld hebben menen we het volgende antwoord te kunnen geven: zij heeft een permanente toekomst, in zoverre het haar lukt zichzelf te zien als contrapunt van de institutionele kerk. Daarbij moet ze niet de utopische onmogelijkheid willen realiseren het begrip gemeenschap alleen voor zichzelf te reserveren, alsof er naast haar geen enkele andere groep of formatie meer zou kunnen bestaan, omdat zij nu eenmaal de enige vorm zou zijn waarin men heden ten dage nog kerk kan zijn. De basisgemeente vormt aan de ene kant een rijke bron van vernieuwing van de kerkopbouw en aan de andere kant een oproep aan de kerkelijke instituties tot een intensiever leven in de zin van het evangelie, opdat deze kerk de utopische gemeenschap zo dicht mogelijk nabij komt. Deze op gemeenschap betrokken dimensie is in de kerk eigenlijk nooit verloren gegaan, hoewel ze wel, zoals een vuur dat onder de as nog | |
[pagina 986]
| |
doorsmeult, uit zicht was geraakt. Nu wordt echter op een tot nu toe nog niet beleefde wijze, het vernieuwende zuurdeeg actief dat bestaat uit de evangelische waarden van broederschap, gemeenschap, eenvoud van leven in één en hetzelfde geloof en in de spontane verering van Christus, belangeloze dienstbaarheid en de zorg om de behoeften van de naaste. De utopie van Gods heerschappij is in de kerk nooit ten onder gegaan; Gods heerschappij, waarop de gelovige gemeenschap al anticipeert in steeds menselijker relaties, in een steeds levendiger geloof en in steeds broederlijker verhoudingen. Als de basisgemeente de geest van gemeenschap wil bewaren, moet ze niet de kerkelijke structuur willen vervangen. Ze moet veeleer klein blijven, opdat ze bureaucratie kan vermijden en opdat de onmiddellijke verhoudingen tussen de leden onderling gemakkelijker kunnen blijven verlopen. Ze moet zich openstellen voor het verbond met de wereldkerk met haar grootschalige, maatschappelijke instituten en vormen, en tegelijk ook de dialectische spanning met haar uithouden, om zich door haar niet te laten annexeren. Op deze wijze ontaardt ze noch in futuristisch fanatisme, noch in reactionaire nostalgie, maar blijft ze een onverminderd werkend zuurdeeg in de kerk. |
|