Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 736]
| |
De diplomatieke opmars der Palestijnen
| |
[pagina 737]
| |
NationalismeDe vluchtelingen van 1947 en 1967 zijn in termen van de Verenigde Naties van 1980 een verdrukt volk geworden dat naar nationale soevereiniteit streeft. Toch is het Palestijnse nationalisme nog betrekkelijk jong. Het ontstond als reactie op het Zionisme. Verzet tegen de toenemende Joodse immigratie leidde reeds in 1925 tot een groeiend saamhorigheidsgevoel onder de Arabische bevolking van Palestina. Overigens was dit nationalisme niet in de eerste plaats gericht op het verkrijgen van onafhankelijkheid: de Arabische leiders in Palestina voelden meer voor opneming van het mandaatgebied in een Groot-Syrisch rijk. Pas na het begin van het openlijke Arabische verzet tegen de Engelsen en de steeds toenemende stroom van Joodse immigranten in 1936 waren duidelijke elementen van een streven naar nationale soevereiniteit te herkennen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Palestijnse nationalisme naar de achtergrond gedrongen, omdat de grote mogendheden andere zorgen hadden. De nationale beweging onder de Palestijnen vertoonde nog weinig samenhang, toen in 1948 de staat Israël werd geproclameerd. Honderdduizenden Palestijnen namen de wijk of werden verdreven, de westelijke Jordaanoever werd door Transjordanië geannexeerd en de Gaza-strook kwam onder Egypte. In de vluchtelingenkampen ontstond al spoedig een nieuw, militant nationalisme, dat zich direct tegen Israël richtte. Aangemoedigd door de Arabische landen ondernamen Palestijnse guerrilla-eenheden terreuracties tegen de jonge staat Israël. De verdrijving van de monarchie in Egypte als resultaat van een militaire staatsgreep in 1952 en het streven van president Nasser naar Arabische eenheid deed bij de Palestijnen de hoop postvatten dat zij met steun van de Arabische wereld hun ideaal, terugkeer naar een vrij Palestina, zouden kunnen verwezenlijken. Maar president Nasser had het druk met zijn eigen binnen- en buitenlandse problemen (in Jemen, Jordanië en Syrië) en de Arabische eenheid bleek steeds opnieuw meer droom dan werkelijkheid. President Nasser beschouwde de Palestijnse guerrilla-strijders als een instrument in zijn strijd tegen Israël en niet als voorhoede van een herleefd Palestijns nationalisme. Vooral in de rondom de strook van Gaza gelegen Israëlische gebieden waren de Palestijnse commando's actief. In 1955 sloegen de Israëlische strijdkrachten hier zo krachtig terug dat president Nasser de schrik te pakken kreeg en zijn greep op de Palestijnse guerrilla-bewegingen poogde te versterken. In 1956 werd de El Fatah opgericht, een bundeling van commando-eenheden in de strook van Gaza, met de bedoeling de guerrilla tegen Israël | |
[pagina 738]
| |
te coördineren, resp. te verhevigen en vooral om van de Egyptische bevoogding los te komen. De tegenzet van president Nasser kwam in 1964, toen op zijn voorstel en onder auspiciën van de Arabische Liga in Jeruzalem de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie werd opgericht. Leider werd Sjoekeiry, die sterk onder invloed stond van president Nasser. Al spoedig slaagden evenwel de leden van de El Fatah erin de toonaangevende groep in de PLO te worden. | |
Het Palestijns nationaal handvestDe nederlaag van Egypte, Jordanië en Syrië in de Zesdaagse oorlog van juni 1967 betekende een keerpunt voor de PLO. Niet langer ging men er van uit dat via het Pan-Arabisme de bevrijding van Palestina kon worden bewerkstelligd. Nu werden de zaken door de Palestijnen omgedraaid: men beweerde namelijk dat de bevrijding van Palestina als stimulans voor het bereiken van de Arabische eenheid zou moeten fungeren. Er werd in 1968 een Palestijns Handvest aangenomen waarin het verdrijven van de ‘zionistische imperialistische invasie’ uit Palestina de nationale plicht van de Arabieren, met de Palestijnen aan het hoofd, werd genoemd. Dit door de PLO aanvaarde Handvest omvat onder meer de volgende bepalingen: Artikel 2: Palestina is binnen de grenzen die ten tijde van het Britse mandaat bestonden, een onverbrekelijke regionale eenheid. Artikel 4: De Palestijnse identiteit is een aangeboren kenmerk, dat wordt overgedragen van vader op zoon. De zionistische bezetting en de verspreiding van het Palestijns-Arabische volk als gevolg van de rampspoed die het trof, beroven het niet van zijn Palestijnse identiteit. Artikel 5: Onder Palestijnen worden verstaan de Arabische burgers die tot 1947 permanent in Palestina hebben gewoond, ongeacht het feit of zij daarna zijn verdreven dan wel daar zijn gebleven. Wie na deze datum is geboren uit een Palestijnse vader is Palestijn. Artikel 6: Joden die permanent in Palestina woonden voor het begin van de zionistische invasie, worden geacht Palestijnen te zijn. Artikel 9: Gewapende strijd is de énige manier om Palestina te bevrijden en is derhalve strategie en geen tactiek. Het Palestijns-Arabische volk bevestigt zijn vastbeslotenheid de gewapende strijd voort te zetten en de weg naar de gewapende volksrevolutie in te slaan; zijn geboorteland te bevrijden en er terug te keren; zijn recht om daar te leven te handhaven en zijn zelfbeschikkingsrecht en soevereiniteit daar uit te oefenen. | |
[pagina 739]
| |
Artikel 10: Guerrilla-actie is de kern van de Palestijnse volksbevrijdingsoorlog. Artikel 13: Arabische eenheid en de bevrijding van Palestina vullen elkaar aan. De één baant de weg voor de verwezenlijking van de ander. Artikel 15: De bevrijding van Palestina betekent vanuit Arabisch standpunt de nationale plicht om de zionistisch-imperialistische invasie terug te dringen uit het grote Arabische moederland en Palestina te zuiveren van de zionistische aanwezigheid. De volledige verantwoordelijkheid daarvoor berust bij de Arabische natie, volkeren en regeringen, met het Palestijns-Arabische volk aan het hoofd. Artikel 19: De deling van Palestina in 1947 en de vestiging van Israël zijn fundamenteel nietig, ongeacht de tijd die sindsdien is verstreken, want deze ontwikkelingen geschiedden in strijd met de wensen van het Palestijnse volk en van zijn natuurlijk recht op zijn land van inwoning. Zij zijn in strijd met de grondslagen van het Handvest van de VN, waarvan de eerste het recht op zelfbeschikking is. Artikel 20: De Balfour Declaration, het Mandaatbesluit en wat daarop is gebaseerd, is nietig. De aanspraak op een historische of geestelijke band tussen Joden en Palestina is niet in overeenstemming met de historische werkelijkheid, noch met de grondslagen van een staat in de ware zin. Het Jodendom als openbaringsgodsdienst is geen nationaliteit met een onafhankelijk bestaan. Evenzo zijn de Joden niet één volk met een onafhankelijke identiteit. Zij zijn veeleer burgers van de staten waar zij thuishoren. Artikel 21: Het Palestijns-Arabische volk, zoals dit zich manifesteert in de vorm van de gewapende Palestijnse revolutie, verwerpt elke oplossing die een vervanging is van een volledige bevrijding van Palestina en verwerpt alle plannen die zich richten op een regeling van de Palestijnse kwestie of op de internationalisatie ervan. Artikel 22: Het zionisme is een politieke beweging, verbonden met het internationale imperialisme en vijandig aan alle bevrijdingsbewegingen en vooruitgang in de wereld. Het is in zijn structuur racistisch en fanatiek; in zijn doelstellingen expansionistisch en kolonialistisch en in zijn methoden fascistisch en nazistisch. Israël is het werktuig van de zionistische beweging en een menselijke en geografische basis voor wereldimperialisme. Het is een samenbundeling van en een startpunt voor het imperialisme in het hart van het Arabische moederland, gericht tegen het streven van de Arabische natie naar bevrijding, eenheid en vooruitgang. Israël is een voortdurende bedreiging voor de vrede in het Midden-Oosten en de gehele wereld. Artikel 25: Om de doelstellingen van dit handvest en zijn grondbeginselen | |
[pagina 740]
| |
te verwezenlijken zal de PLO een volledige rol op zich nemen bij de bevrijding van Palestina. | |
Opbouw van de PLONa aanvaarding van het Palestijns Nationaal Handvest moest de pro-Egyptische Sjoekeiry zijn plaats als voorzitter van de PLO afstaan aan Jasser Arafat, tot dan toe de onbetwiste leider van de El-Fatah-organisatie. De PLO is een overkoepeling van een aantal commando-groepen, resp. bevrijdingsbewegingen, die dan wel het Palestijnse Handvest als een soort grondwet hebben onderschreven, maar waarvan de doeleinden toch niet geheel parallel lopen. De voornaamste groepen zijn: El Fatah, met Arafat aan het hoofd; El Saika, onder sterke invloed van de Syrische Baath-partij en de Syrische legerleiding (opgericht in 1968); Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) van de marxist George Habasj (opgericht in 1959 te Damascus); PFLP - Algemeen Commando splitste zich in 1968 van de organisatie van George Habasj af, geleid door Jibril en gesteund door Libië; Democratisch Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, leider de Jordaanse christen Naif Hawatmeh, door Syrië gesteund (opgericht in 1967); Arabisch Bevrijdingsfront, gesteund door Irak (opgericht in 1969). Enkele jaren geleden heeft nog min of meer zelfstandig geopereerd de organisatie Zwarte September. Deze terroristische beweging putte haar aanhang uit de diverse PLO-organisaties en ontleende haar naam aan de gebeurtenissen in september 1970, toen koning Hoessein van Jordanië op hardhandige wijze de steeds driester optredende PLO-eenheden uit zijn land verdreef. De Zwarte September eiste de verantwoordelijkheid op voor de overval op de Israëlische deelnemers aan de olympische spelen te München in 1972. De verscheidenheid van organisaties die deel uitmaken van de PLO, weerspiegelt de verdeeldheid, om niet te zeggen, rivaliteit tussen de Arabische landen. Een hechte eenheid is de PLO dan ook nooit geworden. Eén ding hadden alle groepen die er deel van uitmaken evenwel gemeen: de opvatting dat Palestina bevrijd moest worden van het zgn. zionisme. De politieke aspiraties van een organisatie als El Fatah gingen nauwelijks verder, maar de diverse volksfronten - marxistisch, leninistisch of maoistisch - hadden hun politieke oogmerken niet tot Palestina beperkt: zij bepleitten openlijk een radicale verandering van de gehele Arabische maatschappij in marxistische richting. Dat is dan ook de reden dat een conservatief regime als dat in Saoedi-Arabië Jasser Arafat en zijn El-Fatah | |
[pagina 741]
| |
zo veel mogelijk steunde, omdat zij hem zag als sta-in-de-weg voor al te revolutionaire ontwikkelingen. De uiterst krachtige wijze waarop Israël zich te weer stelde tegen het terroristische optreden van de commandogroepen, die al dan niet onder het vaandel van de PLO zeiden te opereren, en het uitblijven van internationale erkenning hebben uiteindelijk geleid tot een koerswijziging van de PLO. In november 1973 wezen de Arabische leiders, in Algerije op een topconferentie bijeen, de PLO aan als de ‘enige wettige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk’. In juni 1974 verklaarde Jasser Arafat voor de Palestijnse Nationale Raad dat hij zo nodig bereid was deel te nemen aan de conferentie die in Genève onder auspiciën van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over het Midden-Oosten werd gehouden. Dat kwam in feite neer op de erkenning van de noodzaak om tot enig compromis met Israël te komen. Enkele maanden later verscheen Arafat voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York, waar hij zijn gehoor deelgenoot maakte van zijn droom van een verenigd Joods-Arabisch Palestina. Het kostte Arafat weinig moeite zijn Palestijnse ideaal ingang te doen vinden bij de meerderheid van de leden van de Verenigde Naties. Verscheidene pro-Palestijnse en anti-Israëlische resoluties werden in de Algemene Vergaderingen van de VN aangenomen. Maar de Algemene Vergadering heeft geen machtsmiddelen om naleving van besluiten af te dwingen. Daarom wendden Arafat en zijn medewerkers zich tot de afzonderlijke westelijke landen. | |
DiplomatieOp deze wijze probeerden de gematigde Palestijnse leiders tweeërlei te bereiken: erkenning van de rechten van de Palestijnen door de Westeuropese landen en het indirect uitoefenen van pressie op de Verenigde Staten, de voornaamste bondgenoot van Israël. De ondertekening van het Egyptisch-Israëlische vredesverdrag in Camp David was bovendien een gebeurtenis die eerder om een diplomatiek dan om een militair tegenoffensief vroeg. Jasser Arafat ging naar Europa, waar hij in praktisch alle hoofdsteden door leidende staatslieden, resp. politici werd ontvangen. Zijn rechterhand Kaddoumi volbracht missies naar Rome en Brussel, die de politieke erkenning van de PLO als vertegenwoordiger van het Palestijnse volk een stap naderbij brachten. Tot op heden is Arafat erin geslaagd de radicale elementen in de PLO, die tegen zijn nieuwe aanpak ageren, in toom te houden. Toen een militaire splin- | |
[pagina 742]
| |
tergroep, de Adelaars van de Revolutie, in juli van vorig jaar de Egyptische ambassade in Turkije bezette, trad de PLO als reddende engel naar voren en de overvallers konden worden gearresteerd. Als beloning kreeg de PLO een bureau in Ankara. Handig maakten de leiders van de PLO daarna gebruik van het rumoer dat onder de zwarten in de Verenigde Staten ontstond nadat de Amerikaanse VN-ambassadeur Andrew Young was gedwongen ontslag te nemen na in contact te zijn geweest met een vertegenwoordiger van de PLO. En toen de Iraanse revolutionairen begin november 1979 de Amerikaanse ambassade in Teheran bezetten, was het uitgerekend de PLO die aanbood te bemiddelen om de Amerikaanse gijzelaars vrij te krijgen. Vervolgens ging Jasser Arafat naar Amman om zich te verzoenen met koning Hoessein van Jordanië, de man die in september 1970 in bloedige gevechten de Palestijnse guerrilla-eenheden uit zijn land verdreef. Natuurlijk zijn er velen in de Arabische wereld die de activiteiten van Jasser Arafat en zijn politieke vrienden met argwaan of zelfs uitgesproken vijandig bejegenen. Zo liet de felle Libische leider kolonel Chadaffi in december vorig jaar het bureau van de PLO te Benghazi sluiten. Maar voor de gematigde en pragmatisch denkende Palestijnse leiders is dit een bedrijfsongeval, dat hen er niet van kan weerhouden met diplomatieke middelen te trachten de van de Arabische olie afhankelijke Westerse landen tot erkenning van de PLO te brengen. | |
De Palestijnse missieVolgens een vooraanstaand Palestijns intellectueel, Edward W. Said (hoogleraar in de Engelse taal en vergelijkende literatuurwetenschap aan de Columbia Universiteit), in de International Herald Tribune van 23 november 1979, is de Palestijnse kwestie een zaak met een ingewikkelde historie, vastgelegd in de levens van de vier miljoen Palestijnen. Men kan die kwestie niet zo maar met wettelijke, militaire, culturele of psychologische middelen uit de wereld helpen. Niettemin is de Palestijnse kwestie een conreet historisch vraagstuk dat in menselijke begrippen kan worden gevat. Het is geen gigantisch monster dat de gehele wereld bedreigt, al is het wel als zodanig voorgesteld. Naar de woorden van Prof. Said heeft het zionisme eerst het bestaan van een inheemse bevolking in Palestina ontkend, en toen het dit wél erkende, erkende het alleen maar inheemsen zonder politieke of nationale rechten. Wanneer die mensen rechten opeisten, werd de strijd om die rechten gelijkgesteld met terreur, genocide en anti-semitisme. Dat is niet alleen | |
[pagina 743]
| |
onzin, het is ook een vrijbrief om een eeuw van geweld tegen de Palestijnen met nog eens een lange periode te verlengen en een weigering om met de historie en de waarheid in het reine te komen. Erger nog: zo'n houding zou nog meer geweld, lijden, verspilling en futiele veiligheidsafspraken uitlokken, aldus Prof. Said. Dat men in de Verenigde Staten nauwelijks rationeel over de Palestijnse kwestie kan spreken, is voor niemand dienstig. Op elke niveau zullen afwijzing en ontkenning slechts meer angst en minder vrede opleveren. Vervolgens kan de vraag worden gesteld of het niet hoogst merkwaardig is dat de Amerikanen de PLO niet erkennen, terwijl anderzijds in Washington wordt gezegd dat de Palestijnse kwestie in het centrum van het Midden-Oostenconflict staat? Men kan de overtuiging van de meeste Joden begrijpen dat de veiligheid van Israël neerkomt op de bescherming tegen toekomstige genocide-pogingen. Maar tegelijker tijd kan worden opgemerkt dat men niet een bevredigend leven kan leiden, indien het de belangrijkste preoccupatie is, te voorkomen dat het verleden zich hoe dan ook herhaalt. Volgens Prof. Said zijn de Palestijnen voor het zionisme nu het equivalent van die ervaring uit het verleden geworden en het resultaat is dat de toekomst van de Palestijnen als volk belast wordt met vrees, wat een ramp is voor hen en voor de Joden. De Palestijnen zijn ‘representable’, gezien hun collectieve ervaringen, hun collectief gevoel, hun collectieve aspiraties, en bovendien als een echt aanwezige historische realiteit. Prof. Said gaat uit van - en erkent - de Palestijnse en de Joodse historie: ‘in conflict with each other for periods of time, but fundamentally reconcilable if both peoples make the attempt’. Geen Arabische gemeenschap begrijpt het proces van de politieke geschiedenis beter dan de Palestijnse en van geen gemeenschap is eerder te verwachten dat zij de democratische participatie in het nationale leven zal voortzetten. Eén aspect van de Palestijnse missie is dan ook, dat zij aantoont ‘the poverty of institutional and ideological domination’, en hoezeer zelfs de meest onderdrukte zich een genereuze politieke stand-van-zaken kan voorstellen. De afgelopen jaren hebben Palestijnse leiders in ballingschap gesproken over de tijd waarin Palestina de plaats wordt waarin twee maatschappijen naast elkaar leven, in vrede en harmonie. Eéns zal dat misschien onvermijdelijk zijn, maar nu lijkt dat nog ver weg. Wanneer meer Palestijnen, Joden en Amerikanen de kwestie aanpakken als een zaak van algemeen welzijn voor Palestijnse Arabieren en Israëlische Joden, dan zal die dag dichterbij komen, aldus Prof. Said. | |
[pagina 744]
| |
Vredesalternatief?Welbeschouwd is de Palestijnse missie een wereldmissie, en dat geldt voor de grote meerderheid van de Palestijnen. ‘We are not just a population of exiles seeking restitution and national selfdetermination; we have recreated ourselves as a people out of the destruction of our national existence, and our national organization has symbolised both the loneliness of our vision and the power of faith in it’. Natuurlijk, vergelijkt men de PLO-commando's met het Israëlische leger of de luchtmacht, en ziet men dat burgers in vluchtelingenkampen de PLO steunen, terwijl zij zich bereidwillig aan Israëlische bommenwerpers blootstellen, dan is duidelijk dat de Palestijnse zaak een keuze betekent voor vrede en menselijke wil boven staal en pure macht. De Palestijnse aanwezigheid heeft de gehele Arabische en Derde Wereld meer versterkt dan welke van hun politieke ideologieën ook. Vervolgens komt naar de woorden van Prof. Said de Palestijnse missie neer op individuen, of dat nu Jasser Arafat is of de dichter Samih al Qassem of welke vastbesloten man of vrouw dan ook, in Libanon, Nazareth of Detroit. Mensen die, staande tegenover het zionisme, kunnen vragen: Bent u doende mij uit te wissen om plaats te maken voor iemand anders, en, zo ja, met welk recht? Waarom mag een in Chicago geboren Jood naar Israël emigreren, en een in Jaffa geboren Palestijn niet? De ware kracht van de Palestijn ligt juist in dit aandringen dat hij een menselijk wezen is, een detail dat dreigt weggevaagd te worden ten bate van een grandioos project. De Palestijnse actie staat derhalve voor een vredesidee, niet gebaseerd op het transformeren van een ‘people’ in een ‘nonpeople’, noch op een geo-politieke fantasie over machtsevenwicht, maar op een toekomstvisie waarin plaats is voor beide volken in Palestina. Over het alternatief moet Prof. Said open kaart spelen, het Midden-Oosten is zwaarder bewapend en politiek méér gemobiliseerd voor een oorlog dan wélke andere regio ter wereld ook. Israël heeft het non-proliferatie-verdrag niet getekend. Op zijn minst een half dozijn staten worden van binnenuit of buitenaf bedreigd. De Verenigde Staten zijn gebonden aan deze regio op manieren die noch zijn burgers noch zijn regering voldoende kunnen begrijpen. Er is de olie, er zijn markten, er zijn geopolitieke belangen en er staan nucleaire keuzemogelijkheden op het spel. De Sovjet-Unie maakt van alles nog een dubbele kwestie. In dit enorme geheel van imponderabilia was men gewoon tot een politieke analyse te komen door middel van ideologische clichés, van een vreselijk simplisme. | |
[pagina 745]
| |
Maar zelden hebben opvattingen over rechtvaardigheid, realisme en medelijden enige rol gespeeld, wanneer men over het Midden-Oosten dacht. Maar uiteindelijk moet het wel het meest fundamentele menselijke instrument zijn dat vrede brengt. Dat instrument is niet een gevechtsvliegtuig of een geweer: het is een ‘selfconscious rational struggle conducted in the interests of human community’, aldus Prof. Said. | |
Geen oplossing zonder de PLOMedio december vorig jaar bezochten twee Arabische politici Londen, om geheel verschillende redenen: het waren Khalid al-Hassan, voorzitter van de commissie van buitenlandse zaken van de PLO, en Khalid Mohieddine, leider van de oppositionele Progressieve Nationale Unionistische Partij in Egypte. (Het is een linkse partij waarin ex-Nasseristen en ex-communisten samenwerken.) Al-Hassan moest in Londen spreken op een internationaal seminarie over Jeruzalem, gesponsord door het Saoedische ministerie van voorlichting en Mohieddine bracht op uitnodiging van de Labour Party een officieel bezoek. Beider bezoeken waren niet met elkaar gecoördineerd, maar althans ten dele hadden beiden hetzelfde doel voor ogen: Engeland en het Westen ervan overtuigen dat het zijn Midden-Oostenbeleid niet teveel dient te baseren op onkritische steun aan president Sadat. Er bestaat een zekere consensus dat het Camp-Davidraamwerk geen voldoende grondslag biedt voor een algemene Arabisch-Israëlische vrede. Er zijn twee obstakels: een fundamentele hinderpaal is de onverenigbaarheid van de doeleinden van Israël en die van de PLO. De andere, niet fundamentele hinderpaal is de scheuring tussen Egypte en de andere Arabische staten. Bij het zoeken naar het gemeenschappelijke tussen Israël en de PLO hebben de Westerse mogendheden het zichzelf moeilijk gemaakt door slechts met één van de partijen officiële relaties te onderhouden. In plaats van het aanknopen van betrekkingen met de PLO, teneinde zó met de PLO-leiding over een wijziging van hun beleid te kunnen praten, eisen de Westerse regeringen een verandering van het PLO-beleid als voorwaarde voor het aanknopen van zulke relaties. In Engeland geldt nu, dat er bijeenkomsten op officieel niveau kunnen worden gehouden, maar dat - zolang de PLO het bestaansrecht van de staat Israël niet erkent - Britse ministers ‘will find it difficult’ om PLO-leden te ontmoeten. Regeringsambtenaren zeggen dat dit ‘general conversations’ op sociale parties niet uitsluit, zoals op de receptie van de Syrische ambassade een onderhoud | |
[pagina 746]
| |
plaatsvond tussen de Lord Privy Seal en Faroek Kaddoumi (hoofd van de politieke afdeling van de PLO). Aan PLO-zijde vond men dit gesprek een goede en belangrijke stap. Tenslotte is Kaddoumi de minister van buitenlandse zaken van de PLO en hij was kort voor zijn gesprek met Lord Privy Seal officieel ontvangen door de regeringen van België en Italië, en door de Europese Commissie in Brussel. Hoe dan ook, de leiders van de PLO gaan in de richting welke de Westeuropese regeringen sinds geruime tijd bepleiten: zeker, de PLO erkent nog niet het bestaansrecht van Israël. Van de Palestijnse leiders te verwachten dat zij de aanwending van hun land voor een Joodse staat juist achten, is te vergelijken met een verwachting dat de Duitsers zoiets ook als juist zullen erkennen met betrekking tot de Duitse deling. Dat doen zij niet en zullen zij ook niet doen. Maar wat de Duitsers hebben gedaan is beloven, de status quo niet met geweld te veranderen. Een zelfde soort belofte werd door al-Hassan in Londen afgelegd, toen hij zei dat - indien de Palestijnen een eigen staat zouden ontvangen in een deel van Palestina - zij van dat moment af zouden pogen Palestina te verenigen met ‘peaceful and democratic’ middelen. Dat zei al-Hassan tijdens bovengenoemd seminarie over Jeruzalem. Later bevestigde al-Hassan tegenover The Times dat, zodra de Palestijnen hun mini-staat zouden hebben, zij bereid waren van geweld af te zien. Men moest de Joden overreden en niet met geweld dwingen hun ‘racistisch zionisme’ te verlaten en zich met de Arabieren te verenigen in een democratische staat. In Britse, maar ook in andere Westeuropese regeringskringen heeft men met belangstelling van een en ander kennis genomen en men mag redelijkerwijs verwachten dat, indien deze uitlatingen als officiële PLO-lijn worden bevestigd, de Britse ministers het minder moeilijk zullen vinden om met de PLO-leiders te converseren. En voorts zou Mohieddine een rol kunnen spelen bij het helen van de breuk tussen Egypte en de andere Arabische landen. Mohieddine was tegen het vredesverdrag tussen Egypte en Israël en hij ontmoet in de Arabische wereld veel respect. Maar zijn verzet is gematigd: hij is tegen de afzonderlijke Egyptische vrede met Israël, maar wil een allesomvattende vrede. Hij erkent evenwel dat het bilaterale vredesverdrag na de ratificatie geldig en bindend is en het derhalve onrealistisch is als Arabieren het verdrag van nul en generlei waarde beschouwen. Mohieddine en zijn partijgenoten zouden de Arabische landen kunnen gaan overtuigen dat zij met de nieuwe situatie moeten leven en dat men zich moet concentreren op multinationale pogingen om het Palestijnse probleem op te lossen. | |
[pagina 747]
| |
Bovendien is Mohieddine diep verontrust door de golf van verpolitiekte religie overal in het Midden-Oosten en daarvan geeft hij de Verenigde Staten en president Sadat de schuld. Volgens Mohieddine hebben die twee religieuze bewegingen aangemoedigd als tegengif tegen linkse organisaties en partijen. Thans oogsten Washington en Sadat de stormGa naar voetnoot1. |
|