Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arbeidsverhoudingen in Zuid-Afrika II: nieuw beleid in de maak
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vakbondsleven: boven- en ondergrondsDe Nationale Partij wou, eenmaal aan de macht gekomen, het vakbondsleven zoveel mogelijk aan banden leggen. De ‘Native Labour Act’ van 1953 verbiedt de blanke en kleurlingenvakbonden zwarte leden op te nemen en voorziet een bijzondere procedure om de geschillen tussen zwarte werknemers en hun werkgevers te regelen. Drie jaar later bepaalt de nieuwe versie van de ‘Industrial Conciliation Act’ dat kleurlingen en Indiërs wel tot geregistreerde vakbonden mogen behoren, maar verbiedt dat nieuwe, gemengde vakbonden zouden opgericht worden. De uitvoerende comités van de tot dan toe bestaande (niet afgeschafte) gemengde bonden, moeten voortaan wel uitsluitend uit blanken bestaan. Het is tenslotte alle Zuidafrikaanse vakbonden verboden enige binding met politieke partijen te hebben. Na de wetgeving van 1956 ontstonden er overkoepelende organisaties van vakbonden, per bedrijf of per sector. Vanaf 1957 bestaan er vier geregistreerde overkoepelende federaties (die dus uitsluitend blanken, kleurlingen en Indiërs vertegenwoordigen): de Tucsa (Trade Union Council of South Africa) met de meeste leden (144.000); de South African Federation of Trade Unions en de Coordination Council of South African Trade | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Unions, die samen ongeveer 76.000 leden tellen en beide sterk achter het overheidsbeleid staan op het punt van de werkreservering, de rassenscheiding binnen de bonden en de niet-erkenning van Afrikaanse bonden; de Federal Consultative Council of South African Roadways and Harbours Staff Association die, met ongeveer 77.000 leden, de blanke arbeiders bij de spoorwegen en in de havens vertegenwoordigt. Genoemde vier federaties behoren op hun beurt tot de overkoepelende Confed, de South African Confederation of Labour. Naast die geregistreerde bonden bestaan er nog enkele onafhankelijke bonden waarvan het ledenaantal onbekend is, en vooral het Sactu, South African Congress of Trade Unions. In 1955 als open vakbond opgericht, is het Sactu toegankelijk voor àlle categorieën arbeiders van alle rassen. Daarmee verwerpt het Sactu zowel de vakbonddoctrine van de overheid, als het verbod op gemengde bonden (waar zwarten uitgesloten zijn) én de oogmerken van de Zwarte Bewustzijnsbeweging (die blanken van het lidmaatschap wil uitsluiten). Sactu overtreedt bovendien de ‘Industrial Conciliation Act’ door uitdrukkelijk te ijveren voor de politieke emancipatie van haar leden - en niet uitsluitend voor de verbetering van hun economische situatie. Sactu heeft dan ook slechts tot in 1961 openlijk kunnen werken: dat jaar werd het, samen met de politieke bevrijdingsbewegingen ANC (African National Congress) en PAC (Pan African Congress) tot illegale organisatie verklaard. Sactu telde toen zo'n 50.000 leden. Sindsdien werkt het South African National Congress ondergronds. Tucsa van zijn kant verdroeg niet lang de geforceerde symbiose met de uiterst rechtse vakbonden van de Confed. Reeds in 1958 scheurde Tucsa zich af om een onafhankelijke reformistische koers te varen. Al naargelang de wisselende politieke omstandigheden nam Tucsa nu eens Afrikaanse bonden op of liet ze dan weer vallen - wanneer hun aanwezigheid zijn eigen bestaan in het gedrang bracht. Wat de verhoudingen binnen Tucsa tussen de geregistreerde en de parallelle Afrikaanse bonden betreft, bekende de secretaris-generaal A. Grobbelaar in 197[3] dat de vooruitgang van de Afrikaanse bonden teleurstellend was (zo omvatte Tucsa in 1967/68 geregistreerde bonden, met 166.881 leden én 13 Afrikaanse, niet geregistreerde bonden met slechts 6.801 leden). Oorzaken van die geringe ontwikkeling van de Afrikaanse bonden zijn de schrik voor de represailles van de overheid en de discriminatie die de geregistreerde bonden tegen de parallelle Afrikaanse bonden laten gelden. De geregistreerde vakbonden voeren vaak een werkreservering in, door zogeheten ‘closed shop’ overeenkomsten met de werkgevers te sluiten: daardoor verklaart de werkge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver zich bereid géén of slechts een beperkt quotum zwarte arbeiders in dienst te nemen. Tucsa kan geen acties ondernemen tegen dergelijke discriminaties, omdat het zich niet mag inlaten met de interne aangelegenheden van de aangesloten bondenGa naar voetnoot1. In 1977 waren er in totaal 172 geregistreerde vakbonden, waarvan 83 voor blanken, 48 voor kleurlingen en 41 gemengde bonden. Van de blanke werknemers was 29% georganiseerd, van de kleurlingen 34% en van de Indiërs 21%. De verdeling van die vakbonden zag eruit als volgt:
Daarnaast bestaan er nog een aantal overkoepelende kleinere federaties zoals de eerder vermelde Council van spoor- en havenarbeiders. Sinds 1977 bestaat er eveneens een overkoepelende organisatie van niet geregistreerde Afrikaanse bonden, het TUACC (Trade Union Advisory and Coordinating Council) met 5 bonden, dat samen met nog eens 21 niet geregistreerde onafhankelijke bonden, zowat 42.000 leden telt. In 1978 werd nog een nieuwe, niet raciaal geïnspireerde vakbond opgericht, de FOSATU (Federation of South African Trade Unions). De Fosatu verenigt de niet geregistreerde bonden van Tuacc, nog 4 andere niet geregistreerde bonden en 3 geregistreerde bonden van kleurlingen en Indiërs. De meeste leden van Fosatu zijn zwarten en de bond vertegenwoordigt zowat 45.000 arbeiders. Fosatu wenst vooral in de bedrijven zelf een sterke organisatie uit te bouwen, naast de reeds bestaande werkcomités, verbindings- en industriële comités (waarover dadelijk meer). Fosatu verwerpt wel contacten met politieke groepen. De zwarte vakbonden worden dus praktisch niet erkend noch door de werkgevers, noch door de overheid, noch door de blanke vakbonden. De ‘Bantu Labour Relations Regulation Act’ van 1953 voorzag de oprichting van werkcomités op het niveau van het bedrijf, waarin de Afrikanen ‘vertegenwoordigd’ worden door blanke ambtenaren van het Ministerie van Arbeid, die met de werkgever onderhandelen. Sinds 1973 werden zogeheten verbindingscomités opgericht in de bedrijven waar geen werkcomité bestaat. De efficiëntie daarvan wordt eveneens sterk betwijfeld: blanke ambtenaren staan aan het hoofd van zo'n comité en de zwarte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
arbeiders durven geen voorstellen doen uit angst hun job te verliezen. De werkcomités beschikken trouwens over geen macht: zij kunnen slechts advies uitbrengen en zijn vaker maar het verlengstuk van de wil van de bedrijfsdirectie. De zwarte arbeiders blijven uitgeleverd aan de goodwill van het blanke beheer. Het systeem van de werk- en verbindingscomités was blijkbaar onbevredigend want in 1976 werd de ‘Bantu Labour Regulations Act’ geamendeerd om de zogeheten industriële comités op te richten - die een hele sector vertegenwoordigen en over verscheidene bedrijven gespreid kunnen zijn. Die comités zijn bevoegd om over loon- en werkvoorwaarden te onderhandelen maar ofschoon de met de werkgever gesloten overeenkomsten bindend zijn, blijft een verbreking van de overeenkomst (door de werkgever) ongestraft. Ook tegen die wetswijziging kwam veel kritiek van de niet geregistreerde bonden, omdat zij de Afrikanen nog steeds in een inferieure onderhandelingspositie plaatste en het vakbondsrecht bleef ontkennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnen- en buitenlandse drukBij de vele (uiteraard illegale) stakingen van zwarte arbeiders sinds 1972 kwam telkens opnieuw, naast looneisen, de eis tot erkenning van de zwarte bonden op de proppen. Ofschoon staken voor zwarten bij de wet verboden is, waren er in 1973 alleen al 261 stakingen, in 1974 waren het er 374 en in 1975 nog eens 119, waarbij zwarten betrokken waren. In maart 1975 werden, om maar één voorbeeld te noemen, alle 600 werknemers van de Heinemann Electric Company ontslagen, omdat zij in staking waren gegaan om hun eis door een vakbond vertegenwoordigd te worden (in plaats van door een werk- of verbindingscomité) kracht bij te zetten. Ofschoon de druk van de zwarte vakbonden op de overheid alsmaar toenam, bleef de Nationale Partij zich hardnekkig verzetten tegen de erkenning van vakbondsrechten voor zwarten. Nog in 1974 verklaarde een partij-vertegenwoordiger: ‘Wij weten dat er nu en dan gepleit wordt voor de erkenning van zwarte vakbonden in Zuid-Afrika. Voor de oprichting ervan geldt generlei beperking: maar ik wens hier vandaag heel duidelijk te stellen dat de regering niet bereid is zwarte vakbonden in Zuid-Afrika te erkennen, omdat die erkenning niet het beste belang van Zuid-Afrika en zijn bevolking dient’Ga naar voetnoot2. En in 1975 verklaarde de minister van arbeid dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
toekomstig arbeidsbeleid in samenwerking met de blanke vakbonden gepland zou worden: ‘We zullen geen nieuwe wetgeving invoeren zonder voorafgaand overleg (met die vakbonden). Elke gebeurlijke ontwikkeling zal door ons samen uitgewerkt worden’Ga naar voetnoot3. Intussen werd de Zuidafrikaanse regering ook vanuit het buitenland enorm onder druk gezet. In tijden van economische crisis, wanneer de economie behoefte heeft aan buitenlands kapitaal, wordt dat als een ernstige hinder ervaren. H. Oppenheimer, de voorzitter van de Anglo American Corporation, verklaarde onomwonden dat het teruglopen van de investeringen in Zuid-Afrika eerder politieke dan financiële oorzaken had en dat derhalve alleen politieke maatregelen die struikelsteen konden wegnemenGa naar voetnoot4. De druk, door het buitenland uitgeoefend, uitte zich vooral door middel van de gedragscodes, die men wenst op te leggen aan de bedrijven met filialen in Zuid-Afrika. In september 1976 keurden de ministers van buitenlandse zaken van de EG een gedragscode goed voor filialen van Europese bedrijven in Zuid-Afrika. Die code stipuleert o.a. dat die bedrijven het vakbondsrecht van zwarten moeten erkennen en aan alle werknemers een minimumloon moeten uitbetalen, dat 50% boven het officiële minimumloon ligt; dat zij het principe van gelijk loon voor gelijk werk moeten toepassen en alle werkplaatsen voor alle werknemers, ongeacht hun ras, moeten openstellen. Aan de ondernemers wordt verder nog gevraagd scholingsprogramma's in te richten, fondsen te voorzien voor vrijetijdsbesteding en gezondheidszorg, voor pensioenen, medisch en sociaal dienstbetoon. Tenslotte moeten de ondernemers in hun bedrijven de ‘kleine apartheid’ afschaffen. Welke concrete resultaten heeft de invoering van die gedragscode gehad? Volgens de Belgische minister van buitenlandse zaken Simonet (toendertijd ook voorzitter van de EG-commissie) diende men de code te beschouwen als een eerste maatregel om door collectieve invloed een einde te maken aan de apartheid. Anti-apartheidsbewegingen in Europa verwierpen echter de code, omdat hij de apartheid slechts een beetje verzacht, maar niet bij de wortel aanpakt. Zij meenden dat de Europese regeringen slechts hun economische belangen in Zuid-Afrika wilden veilig stellen, zonder aan de fundamentele verdrukking van de zwarten te raken. De grootste kritiek op de code gold het feit dat er tenslotte slechts aanbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
velingen gedaan werden, die niet bindend zijn voor de ondernemingen. En de facto bekenden de Duitse en Nederlandse industriële leiders reeds in 1976 dat zij de code niet konden naleven omdat hij strijdig was met de Zuidafrikaanse wet of omdat hij een politiek document was, dat niets met het zakenleven vandoen had. Volledigheidshalve vermelden wij nog dat de VSA en Canada eveneens een dergelijke code hebben uitgevaardigd, de Sullivan Code en de Canadian Government Code of Conduct, die echter minder ver gaan dan de Europese code. In 1978 was het enige tastbare resultaat: het wegwerken van de ‘kleine apartheid’ in de bedrijven. Ook door de multinationale ondernemingen wordt ernstig druk uitgeoefend om tot een grotere liberalisering van de Zuidafrikaanse arbeidswetgeving te komen. Getuige daarvan de uitspraak van de vertegenwoordiger van een Amerikaans bedrijf in april 1979, een paar maand vóór de publikatie van het Wiehahn-rapport: ‘Als zij niet voor de dag komen met diepgaande veranderingen, zullen onze bedrijfspartners in de VSA het uiterst moeilijk hebben om met de hier gevestigde bedrijven nog handelsrelaties te onderhouden’Ga naar voetnoot5.
Bevolking en actieve bevolking (in 1977)Ga naar voetnoot6
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
WerkloosheidIn augustus 1978 bedroegen de officiële werkloosheidscijfers: blanken 11.635 en kleurlingen/Indiërs 19.820. Voor het eerst werd door de overheid ook een onderzoek ingesteld naar de werkloosheid onder de Afrikanen. Te dien einde werd als werkloos gedefinieerd de werkzoekende die: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwamen bijgevolg niet als werkloos in aanmerking: alle personen die de afgelopen week 6 uur hadden gewerkt, zij die zo lang werkloos waren dat zij de afgelopen maand niet naar werk hadden gezocht (op het platteland b.v.) én de vele onder-tewerkgestelden die een groot percentage van de Afrikaanse actieve bevolking uitmaken. De op grond van deze definitie bekomen cijfers werden dan ook zeer kritisch onthaald: in april 1978 raamde de overheid het aantal werkloze Afrikanen op 10,6% van de actieve bevolking, maar andere bronnen gewaagden van 2 miljoen zwarte werklozen (32% van de actieve bevolking), waarvan 30% langer dan drie maand werkloos waren. De werkloosheid treft vooral de leeftijdsgroep tussen 20 en 24 jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensminimum en lonenVoor een familie van 5 personen in Soweto schat men het levensminimum op 161 rand per maand (1 rand is ongeveer 35 B.fr.). Dat cijfer geeft slechts een ruwe schatting van de armoedegrens. Een meer realistische weergave van de kosten van levensonderhoud (met inbegrip van enkele geselecteerde produkten zoals schrijfmateriaal, materiaal voor ontspanning, sport) trekt dat maandbedrag op tot 174 rand (2.088 rand per jaar). Slechts in 6 sectoren krijgen de zwarte arbeiders meer uitbetaald dan die 174 rand per maand: in de elektrische machinebouw, de chemische industrie, de papierindustrie, de drukindustrie, het bank- en verzekeringswezen. Stippen wij nog aan dat de prijsindex tot juli 1978 gemiddeld 10% steeg en de maanden daarna gemiddeld 12%. De loonkloof tussen de verschillende rassen ziet eruit als volgt: een blanke verdient gemiddeld 3,1 maal meer dan een kleurling, 2,4 maal meer dan een Aziaat en 4,5 maal meer dan een Bantoe. Die evaluatie slaat echter uitsluitend op de loonkloof en zegt niets over de inkomenskloof die veel groter is en waaromtrent nog geen onderzoek werd verricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wiehahn- en Riekert-rapportIn 1977 stelde de regering verschillende commissies aan, die voorstellen moesten uitwerken voor de liberalisering van de economie. Dr. De Kock, vertegenwoordiger van Zuid-Afrika bij het Internationaal Munt-Fonds, zou onderzoeken welke weerslag een liberalisering van de wisselkoersen zou hebben op de Zuidafrikaanse economie. Als overtuigd voorstander van de vrije markteconomie (‘Ik geloof dat de privé-onderneming alle kansen moet krijgen om Zuid-Afrika's groei-potentieel te ontwikkelen, Wij wensen in dit land geen marxisme noch welk soort socialisme ook’Ga naar voetnoot7) stelde hij in zijn rapport voor de wisselkoersen vrij te laten schommelen in overeenstemming met de krachtenverhoudingen op de markt. Twee andere commissies moesten de mogelijkheden onderzoeken van een soepeler arbeidswetgeving en arbeidsbeleid. De eerste, ook wel de Wiehahn-commissie geheten, werd voorgezeten door Prof. Wiehahn: tot de leden behoorden vertegenwoordigers van Tucsa, Confed en andere belangrijke vakbonden, van de overheid en enkele economisten. De Afrikaanse bonden waren dus ook dit keer hoegenaamd niet vertegenwoordigd. De tweede commissie, eveneens in 1977 aangesteld, had als voorzitter én enig lid Dr. Riekert, economisch adviseur van de eerste minister. De Wiehahncommissie had de taak de reorganisatie van de arbeidsmarkt te onderzoeken door o.m. de arbeidswetgeving aan te passen aan de nieuwe noden van de Zuidafrikaanse economie. Dat behelsde o.m. een aanpassing van de bestaande rechtspraak in arbeidsgeschillen, het wegwerken van de knelpunten op de arbeidsmarkt, en de ontwikkeling van methodes en middelen om de spanningen te verminderen en gezonde arbeidsrelaties te scheppen. De opdracht van de Riekert-commissie was beperkter: het ging om een efficiënter gebruik van het arbeidspotentieel en met name om een betere ‘influx’controle (influx slaat op de toevloed van zwarten in blanke gebieden). Wel werden van meet af aan de reeds bestaande wetten omtrent de arbeid in de mijnen en op het land van een herziening uitgesloten. In mei 1979 raakt het Wiehahn-rapport bekend. De voornaamste voorstellen luidden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Riekert-rapport, eveneens in mei 1979 gepubliceerd, deed een aantal voorstellen om de ‘horizontale mobiliteit’ tegelijk te vergroten en te controleren:
Met een aantal van hun aanbevelingen kwamen beide rapporten tegemoet aan desiderata die al jaren lang in Zuidafrikaanse industriemiddens geuit en gepropageerd werden. Vooral de Engelstalige meer liberale strekking in het bedrijfsleven had het rigiede apartheidssysteem aangeklaagd als een rem op de economische expansie. ‘Geef de zwarten hogere lonen, laat ze zich bijscholen, liberaliseer een beetje links en rechts, en de zaken zullen weer loslopen’ luidde hun advies. Niet alleen de economie zou er baat bij vinden, maar men zou dank zij die ‘toegevingen’ ook de politieke span- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ningen wel eens jarenlang beter in de hand kunnen houden. De versoepeling van de wetgeving voor de stedelijke Afrikanen zou hun bewegingsvrijheid en meteen ook de arbeidsmobiliteit vergroten, wat al jaren door de industrie was verlangd. De zwarten zouden beter behuisd worden en dank zij hun vakbondsrechten hopelijk hogere lonen afdwingen, wat de binnenlandse vraag en markt ten goede zou komen. Ze zouden een betere scholing ontvangen en zo het prangende tekort aan geschoolde arbeidskrachten opvangen, een tekort dat vooral de laatste jaren door de afnemende immigratie, de toenemende emigratie en de verlengde militieplicht voor blanken scherpe vormen begon aan te nemen. Tegelijk waarborgden de Riekert-voorstellen een efficiënter influxcontrole: door de aangekondigde strenge bestraffing van de werknemers die arbeiders zonder verblijfsvergunning te werk stellen, en door de controle van de overheid op de investeringen in de woningbouw, waardoor men desgevallend de ‘aangepaste behuizing’ en meteen ook de verblijfsvergunning binnen de gewenste perken kon houden. Met één woord: beide rapporten beoogden de creatie van een welstellende(r) en ‘rustiger’ zwarte middenklasse. De rechten of voorrechten die de anderhalf miljoen zwarte stedelingen aldus verwerven, komen wel tot stand op de rug van de acht miljoen zwarten die eveneens buiten de thuislanden leven en tot nog toe vooral illegaal in de stedelijke gebieden aan de kost zien te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Witboek en wetsvoorstelVolgens het witboek van de regering, dat op het Wiehahn-rapport volgde, was dat rapport op een aantal punten veel te ver gegaan: sommige aanbevelingen werden gewoon geschrapt, andere min of meer grondig gewijzigd. Om te beginnen werd de discriminatie in de werkgelegenheid niet volledig afgeschaft: de nog van kracht zijnde ‘job reservations’ bleven geldig naast de bestaande ‘closed shop’ overeenkomsten. Wijzigingen op dat vlak bleven onderworpen aan de goedkeuring van alle betrokken partijen in de industriële raad, waar de blanke vakbonden hun vetorecht behouden. Vervolgens behelst de bijscholing voor zwarten niet automatisch dat zij ook werkelijk voor geschoolde jobs in aanmerking komen. Daarover werd in het witboek én in het rapport met geen woord gerept: waarschijnlijk zullen de zwarten slechts een geschoolde job kunnen aannemen, voor zover er ergens een tekort aan geschoolde, blanke arbeiders bestaat. De grote rem trouwens op de scholing van zwarten zijn nog steeds de afspraken tussen blanke vakbonden en werkgevers en de ongelijke kansen voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
blank en zwart in opvoeding en onderwijs. Het witboek kwam terug op de aanbeveling ook aan trekarbeiders vakbondsrechten toe te kennen: het lidmaatschap van geregistreerde vakbonden zou alleen gelden voor de permanente stedelijke Afrikaan, terwijl de meest actieve leden van de niet-geregistreerde vakbonden juist trekarbeiders zijn (in Durban b.v.). Nog ingrijpender wellicht was de door het witboek voorgestelde uitbreiding van de macht van de comités in de fabrieken, wat neerkomt op een verzwakking van de rol van de vakbonden. Ook de macht die het witboek aan de Nationale Mankracht Commissie en de industriële raden toebedeelt is ruim genoeg om alle bonden uit te schakelen, die niet aan de eisen van de overheid voldoen. Het hele ‘nieuwe’ systeem is veeleer gericht op de uitbouw van een efficiënter controle over de bonden, dan op een reële uitbreiding van hun bevoegdheid. Op het eerste gezicht worden de arbeidsverhoudingen wat minder discriminerend, maar dat gaat gepaard met een toegenomen controle op de arbeidsorganisaties. In het wetsvoorstel zoals het tenslotte op grond van de rapporten en het witboek werd geformuleerd, is het de wil of de willekeur van de minister van arbeid en een paar overheidsinstanties, die uitmaakt wat wel en niet kan of mag. Multiraciale vakbonden worden door de overheid niet geregistreerd tenzij de minister een uitzondering toestaat: de bestaande gemengde vakbonden mogen verder doorgaan. Zoals verwacht, wordt de definitie van werknemer uitgebreid tot de stedelijke Afrikaan, die dus ook vakbondsrechten krijgt. Afrikaanse trekarbeiders uit de thuislanden, buitenlandse trekarbeiders en pendelaars krijgen geen vakbondsrechten, tenzij de minister een uitzondering toestaat. Geregistreerde bonden die zonder toelating toch trekarbeiders opnemen, kunnen zwaar gestraft worden, wat de huidige niet-geregistreerde bonden ertoe zal aanzetten hun trekarbeiders massaal uit te stoten, om de registratie te kunnen bekomen. De industriële gerechtshoven (te vergelijken met onze arbeidsrechtbanken) krijgen een enorm ruime bevoegdheid: ze werken volkomen autonoom, leggen zelf de procedures vast, kunnen zelf wetten maken en over alle arbeidsgeschillen beslissen. Wat b.v. het tere punt van de (on)eerlijke werkgelegenheidspraktijken betreft, stelt het wetsvoorstel dat ‘met oneerlijke werkgelegenheidspraktijk bedoeld wordt een praktijk, die volgens de opinie van het industriële gerechtshof een oneerlijke werkgelegenheidspraktijk is’Ga naar voetnoot8. En die clausule slaat dan op de nog bestaande ‘job | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
reservations’ die behouden kunnen blijven door het veto van één lid van het gerechtshof tegen een voorstel om de discriminatie op dat bewuste punt af te schaffen. De door het witboek voorgestelde ruime bevoegdheden van de Nationale Mankracht Commissie blijven eveneens in het wetsvoorstel behouden. Tenslotte is het ook de minister van arbeid die uiteindelijk over de vakbondserkenning zelf beslist, wat de overheid een extra troef in handen speelt om de bonden te controleren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbehoud en weerstandDe niet-geregistreerde vakbonden reageerden eerder sceptisch op het wetsvoorstel. Fosatu stelde dat ‘de vrijheid van vereniging’ er ernstig door beknot wordt en dat het vetorecht binnen het industrieel gerechtshof de oprichting van nieuwe bonden onmogelijk kan maken. De Garment Workers Union of South Africa, die nauw met een zwarte vakbond samenwerkt, vreesde dat de voorgestelde registratie van enkele bonden zal doorgaan ten koste van vele anderen: de bond maakte zich ook zorgen over het Riekert-rapport, dat wel het leven van enkele zwarten verbetert, maar dat doet op de rug van een nieuwe groep derderangsburgersGa naar voetnoot9. Ook Sactu verwierp de voorgestelde wijzigingen: de bond handhaaft zijn politiek van omverwerping van het uitbuitingssysteem en van de oprichting van een vrije, onafhankelijke vakbond, die alle arbeiders kan organiseren, zonder enig onderscheid van ras, kleur en geloof. Mogelijk hebben die reacties geleid tot een nieuw wetsvoorstel, dat volgens de krantenberichten toch vakbondsrechten zou toekennen aan trekarbeiders en pendelaars. De juiste omschrijving van die begunstigde groepen zal pas blijken uit de definitieve tekst van de geamendeerde ‘Industrial Conciliation Act’ en de ‘Black Labour Regulations Act’, die in de volgende parlementszitting ter sprake komt. Naar het zich laat aanzien zal de nieuwe wet sterker aanleunen bij de Wiehahn-voorstellen dan bij die van het witboek. Ook al worden uiteindelijk alle zwarte werknemers in de nieuwe wetgeving opgenomen, dan nog staan de zwarte bonden niet te springen om toch maar geregistreerd te raken. Vele niet-geregistreerde bonden verklaren dat hun kritiek op het nieuwe plan verder reikt dan het probleem van de pendelaars en de trekarbeiders. De zwarte bonden uiten de vrees dat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterker gecontroleerd zullen worden - veel sterker alleszins dan de niet-Afrikaanse bonden. Zij vermoeden dat zowel de financiën als de verkiezingen en de opleidingsprogramma's binnen de eigen bonden door de overheid gecontroleerd zullen worden. Trouwens het systeem van de ‘voorlopige registratie’ geeft de overheid alle macht om een bond te aanvaarden of af te wijzen. Mochten de zwarte bonden niet vrijwillig tot hun registratie overgaan, dan bestaat het reële gevaar dat de overheid op de verplichte registratie overstapt. Daarmee zou ze dan tegemoet komen aan de eis van de conservatieve Confed: alle zwarte bonden aan de beloofde controles te onderwerpenGa naar voetnoot10. Tenslotte kan de overheid het de zwarte bonden zo lastig maken dat zij niet langer leefbaar zijn, indien zij niet geregistreerd worden. Het registratieprobleem ware dan meteen opgelost: het zou nog alleen gaan om de vraag welke bond tot de registratie wordt toegelaten (om überhaupt te kunnen bestaan) en de overheid zou opnieuw alle macht naar zich toe hebben gehaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middel en motiefUit al het voorgaande is duidelijk genoeg gebleken onder welke enorme interne en externe druk de voorgestelde liberalisering van de overheidsverhoudingen in de arbeidswetgeving tot stand is gekomen. In Zuid-Afrika zelf oefent de progressieve partij al jaren druk uit op de regering om het groeiend verzet van de zwarte arbeidersmassa te ontzenuwen en aldus de voorwaarden te scheppen voor de overwinning van de economische crisis in Zuid-Afrika. Daartoe is een modernisering van de wetgeving vereist. De beste manier om tegelijk een op de vrije onderneming afgestemde economie te bevorderen én de dominantie van de blanke minderheid te bestendigen, zal hierin bestaan dat men een beperkte zwarte groep (mee) laat genieten van de voordelen van het apartheidssysteem. De hogere inkomens van deze bevoorrechte klasse zal de binnenlandse vraag doen toenemen, terwijl men tegelijk het tekort aan geschoolde arbeidskrachten zal kunnen opvangen door een gecontroleerde influx van arbeiders uit het (zwarte) arbeidsreservoir, waar een enorme werkloosheid heerst. De externe druk hangt samen met de algemene economische crisis, die ook in Zuid-Afrika erg voelbaar is. Zoals alle industrielanden heeft Zuid-A- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
frika af te rekenen met de alsmaar stijgende olieprijzen. De lonen van de blanke arbeiders worden kunstmatig hoog gehouden ondanks de lage produktiviteit. Het tekort aan geschoolde arbeidskrachten dwong de ondernemers tot een kapitaalintensieve werkwijze: het aandeel van het kapitaal nam, per geproduceerde eenheid, toe van 2,3% in de jaren zestig tot 4,1% in de jaren zeventigGa naar voetnoot11. De daaruit voortspruitende kapitaalbehoeften werden ten dele door het buitenland gedekt. En die afhankelijkheid maakte Zuid-Afrika zo gevoelig voor druk van buitenaf. Sinds de gebeurtenissen van Soweto in 1976 kwamen er minder leningen op lange termijn het land binnen, terwijl de intrestvoeten van de leningen op korte en halflange termijn de hoogte ingingen. Een aantal banken werd zelfs onder druk gezet om helemaal geen leningen meer aan het apartheidsregime toe te staan. In die omstandigheden heeft Zuid-Afrika aan de hele wereld zijn ‘goede wil’ willen tonen, in de hoop dat het buitenlands kapitaal, nà de hervormingen van de Zuidafrikaanse arbeidswetgeving, opnieuw met een gerust geweten in dat land zal investeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitVan de werkelijke draagwijdte van de hervormingen kan men op dit ogenblik nog niet veel zeggen. Die is al te zeer afhankelijk van de politieke ontwikkeling in Zuid-Afrika zelf. De politieke constellatie kan daar op korte termijn aanzienlijk veranderen. Bij tussentijdse verkiezingen in vier districten bleek de Nationale Partij nu al fel achteruit te zijn gegaan ten opzichte van de Herstigte Nationale Partij, een uiterst rechtse oppositiepartij die fel gekant is tegen de ‘toenaderingspolitiek’ van Botha tot de zwartenGa naar voetnoot12. Uit de reacties van de niet-geregistreerde bonden bleek dat de zwarte bevolking de recente wetswijzigingen niet slikt als zoete koek. En recente stakingen zoals de busboycot in Natal, wijzen eveneens op het voortdurend militant karakter van het verzet. Uit de voorgestelde en nog te bekrachtigen wijzigingen in de arbeidsverhoudingen in Zuid-Afrika kan men spijtig genoeg niet afleiden dat de apartheid zelf ondermijnd wordt. Het kernstuk van de apartheid - de bestendiging van de economisch sterke, blanke dominantie - wordt er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 636]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet door in het gedrang gebracht. De versoepeling van de geografische mobiliteit (Riekert) en de creatie van een zwarte middenklasse (Wiehahn) dienen uiteindelijk nog en vooral de belangen van de blanke minderheid. Door die maatregelen past men de verdeel- en heerspolitiek toe op de Zuidafrikaanse arbeidersklasse: in de blanke gebieden koopt men zich rust af en tegelijk zwengelt men de economie aan door enerzijds de binnenlandse vraag te vergroten en anderzijds meer buitenlands kapitaal aan te trekken (door de Westerse landen tot een positievere houding ten opzichte van het apartheidsregime te bewegen). Zolang echter een wijziging in de arbeidsverhoudingen niet gepaard gaat met de toegang, van heel de Afrikaanse bevolking, tot reële economische én politieke macht, blijft de apartheid een harde realiteit, die het verdient bestreden te worden. Uiteindelijk kan alleen de Afrikaanse bevolking zelf dat bewerken. Van enkele door de overheid aangestelde commissies hoeft men zo'n ‘revolutionaire’ verandering niet te verwachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:Boeken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdschriften:Bevrijdingsberichten, Veranderingen in de Zuidafrikaanse arbeidswetgeving, Leuven 1979, nummer 3. Financial Mail, Johannesburg,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Le Monde Diplomatique, Dossier: Remous en Afrique du Sud, Parijs, oktober 1979, pp. 15-21. Southern Africa, Defending Fortress Free Enterprise, New York, Volume 12, nummer 5, juni 1979. A Survey of Race Relations in South Africa, een uitgave van het South African Institute of Race Relations, Johannesburg, Volume 29, 1975, pp. 150-213, Volume 30, 1976, pp. 266-320, Volume 31, 1977, pp. 183-309, Volume 32, 1978, pp. 157-251. |
|