| |
| |
| |
‘Dubin's Lives’, Bernard Malamud
Alstein
‘Mijn karakter is optimistisch, maar het bewijsmateriaal niet: bevolkingsmisère, honger, wanhoopspolitiek, kernwapens, de nasleep van de Vietnamoorlog enzovoort.’ (B. Malamud)
In 1979 verscheen Malamuds lijvige roman Dubin's Lives, een boek dat dit jaar in vertaling door Meulenhoff op de markt zal worden gebracht, en dat hopelijk een beter lot zal beschoren zijn dan de vorige Malamudvertalingen die geruisloos naar De Slegte werden afgevoerd. Malamud is namelijk ten onrechte in de lage landen weinig populair.
| |
Brooklyn
Bernard Malamud (o1914) beleefde een alles behalve zorgeloze jeugd. Een goede start voor een schrijverscarrière naar wordt beweerd, al blijft de vraag of de jongen er beter van werd. Hij was de zoon van Oosteuropese immigranten van Joodse afkomst die met veel kommer en angst voor het bankroet een kruidenierswinkeltje openhielden aan de rand van Brooklyn. Het was een leven van hard zwoegen, van weinig plaats voor de verbeelding. Boeken, grammofoonplaten of schilderijen waren er niet, het was slechts toen de negenjarige Malamud longontsteking kreeg, dat zijn vader hem het twintigdelige ‘Book of Knowledge’ ten geschenke gaf. Daarmee deden de boeken hun intrede, de school zorgde voor de rest. Hij werd later leraar proza-schrijven aan het Bennington College in Vermont. Na zijn huwelijk in 1945 woonde Malamud in Oregon, Rome, Bennington, Cambridge, Londen en New York. Een leven dat schijnbaar ver verwijderd lag van het Brooklyns kruidenierswinkeltje, maar dat er toch nauw mee verbonden bleef.
| |
| |
Bernard Malamud, o 26 april 1914, Brooklyn, New York. B.A. City College, New York. M.A. in Columbia. Lesgever aan het Bennington College, Vermont.
The Natural (1952), The Assistant (1957), The Magic Barrel (1958), National Book Award USA, verhalen, A New Life (1961), Idiots First (1963), verhalen. The Fixer (1963), National Book Award, Pulitzer Price, Pictures of Fidelman (1969), verhalen (‘Salzman, de huwelijksmakelaar.’), The Tenants (1971) (‘De Huurders’), Rembrandt's Hat (1973), verhalen (‘Rembrandts muts’), Dubin's Lives (1979).
(De vertalingen verschenen bij Meulenhoff, Amsterdam).
Zowel zijn jeugd - ‘een povere, maar leerzame periode’ - als zijn beroep - Malamud doceerde 35 jaar proza-schrijven, een vak dat, het weze terloops opgemerkt, ook in Vlaanderen een leerstoel zou mogen krijgen; wie merkte alweer op hoe onschatbaar groot het verlies is voor dit land en zijn poëzie omdat Van Ostaijen, zelfs zonder pedagogisch diploma, nooit de kans heeft gekregen poëzie te doceren? - zijn de wortels van Malamuds schrijverschap. De figuren uit zijn boeken, de verhalen over het wat armzalig bestaan aan de Newyorkse zelfkant, zijn naar het leven geschilderd. De verlangens van de hoofdpersonages zijn niet groot - de hand van de dochter van de schoenlapper bij wie een immigrant werkt bijvoorbeeld, of een beetje aandacht van de jonge buurvrouw op wie een gepensioneerd dokter nog één keer in zijn leven verliefd wordt - de manieren om hun doel te bereiken zijn niet indrukwekkend, meestal durven ze hun mond niet open te doen en hun horizont reikt op zijn best tot het einde van de straat. Kleine levens met schijnbaar kleine zorgen; Malamud schrijft over deze mensen en hun verlangens met nauwkeurige aandacht voor elke gevoelsverandering, voor elke gedachte, in een taal die - een eenheid van stijl en inhoud die bij Malamud vanzelfsprekender lijkt dan bij wie dan ook - zuinig en afgemeten is, een taal even karig als de wereld die ze beschrijft. Een woord, een gebaar is in die beschreven wereld nooit gratuit, juist omdat er in die wereld zo weinig gebeurt. In een tiental bladzijden wordt zo over heel wat beslist; in het verhaal over de immigrant-schoenlapper bijvoorbeeld over zijn hele verdere leven, in het verhaal over de gepensioneerde dokter over het verloop van de jaren die hem nog resten. Het zijn niet zomaar gebeurtenissen die worden verhaald, het zijn dé gebeurtenis- | |
| |
sen uit levens, of beter, het is die ene gebeurtenis. Want romanhelden in de zin dat hen veel overkomt, dat ze boeiende en
afwisselende levens leiden, zijn Malamuds figuren niet. Het zijn - om het bij dat cliché te houden - mensen van vlees en bloed. Zo worden de tragedies van koningen en generaals uit de klassieke stukken herleid tot de verwachtingen en de vrezen, tot de teleurstellingen van de allerkleinsten. De tragedie is er niet minder om, men moet alleen meer concentratie opbrengen om een vertwijfelde blik van een schoenlapper op te merken, om zijn onafgebroken gehamer juist te duiden, dan om Hamlets beroemde monoloog dadelijk te begrijpen. Het verklaart misschien het geringere succes van Malamud - al is op dit niveau van algemeen erkende wereldliteratuur natuurlijk veel te relativeren. Saul Bellow bijvoorbeeld schrijft vanuit dezelfde joodse achtergrond, hij heeft een identieke problematiek - twijfel en speuren naar menselijke integriteit - maar hij voert professoren (Herzog) en regenkoningen (Henderson) ten tonele; een lezerspubliek dat in dit westen al eerder behoort tot het meer gegoede milieu, of alleszins dichter bij de problemen staat van de twijfelende intellectueel dan bij de verwachtingen van een kruidenier, een schoenlapper, zal meer herkennen in Bellow. En hoeft het dan nog gezegd dat, omdat Bellow, groot schrijver als hij is, bij momenten niet terugschrikt voor overdrijving, woordenvloed en breed armgezwaai, deze vergroting van de problematiek de indruk wekt, dat hij met ernstige problemen bezig is? Het duurt een tijd voor men bij Malamud merkt dat hij zich op zijn manier met even fundamentele zaken inlaat.
| |
Het schrijven
Naast deze eerste achtergrond voor Malamuds schrijven die vooral in verhalen tot uiting komt en die sommige critici - men leze er bijvoorbeeld het oordeel van Martin Seymour-Smith op na in Who's Who in Twentieth Century Literature - pleegt te ergeren, is er een tweede achtergrond: het schrijven zelf, meer bepaald het creatieve proces van het schrijven. Het heeft onloochenbaar te maken met Malamuds langdurige carrière in een zo ondankbaar vak als leren proza-schrijven, met zijn dagelijkse confrontatie met mensen die iets te zeggen hebben - wie heeft dat niet? - die koortsachtig op zoek zijn naar een vorm om zichzelf uit te drukken en die denken, hopen dat die vorm de literatuur zal zijn. Het is voor een schrijver een bekende, pijnlijke belevenis: de verre onbekende die, gedreven door wie of wat, niemand die het weet, plots een manuscript op de schrijftafel doet belanden, die raad vraagt, en eerder dan op raad op erkenning hoopt, die
| |
| |
alles wat hij heeft neergeschreven ook werkelijk heeft doorleefd, er in sommige gevallen nog net niet aan ten onder is gegaan, maar die, ware gevoelens verwarrend met ware literatuur, zo klungelt en zo vals klinkt, dat het alleen maar schrijnend is. Want hoeveel schrijvers die met dergelijke ongevraagde manuscripten worden geconfronteerd zijn nog zo zelfverzekerd, zo zelfingenomen, dat ze de pogingen tot schrijven terugsturen zoals Goethe het ooit deed met dit antwoord dat een zekere Pfizer ontving: ‘Uw boekje heb ik doorbladerd. Maar daar men zich bij een rondwarende cholera voor storende impotenties moet hoeden, heb ik het terzijde gelegd’? De dagelijkse confrontatie met mensen met schrijvers-ambitie heeft alleszins zijn invloed gehad op het werk van Malamud. Het duidelijkste voorbeeld van die invloed zijn de twee merkwaardige schrijvers in The Tenants, een meesterlijke roman. Beiden hebben ze ‘een boek in zich’, dat ene, grote boek dat, zoals het in Amerika meer gebeurt, roem zal brengen, welstand, dat hen met één slag uit de onbekendheid zal halen, een boek waarvoor ze reeds agenten hebben gecontacteerd, voorschotten ontvangen, alleen moet het nog geschreven worden. In The Tenants werken de twee jonge schrijvers, een blanke en een zwarte - een bijkomende complicatie - in een kraakpand, één van die oude, te slopen Newyorkse appartementsgebouwen, leeg, verlaten, op instorten; het zou nog een symbool kunnen zijn voor deze wereld ook. De twee beloeren elkaar, bekritiseren elkaars werk, ze zijn jaloers, niet alleen op hun werk, maar ook op hun liefjes, de vrienden en relaties, ze hebben alle moeite met het eigen werk dat weken stagneert en dan weer plots in één ruk honderd bladzijden opschuift, ze worstelen met de vraag der vragen voor een schrijver: heb ik het boek wel in me? Gombrowicz schreef ooit over zichzelf in zijn dagboek: ‘France
zegt, talent is alleen maar groot geduld. Gide: talent is angst voor de nederlaag. Als talent angst en geduld is ontbreekt het me niet aan talent.’ Na Malamuds The Tenants zou men rustig kunnen stellen dat angst en geduld niet noodzakelijk bewijzen zijn voor talent. Het is een gedachte die de lesgever proza-schrijver Malamud niet vreemd kan zijn. En die hem niet onverschillig laat. Getuige ook Dubin's Lives.
| |
Dubin's Lives
William Dubin, hoofdfiguur van Malamuds jongste roman, is een biograaf. Hij heeft biografieën geschreven over o.a. Thoreau - ‘No man had a better unfinished life’ - over jonggestorven kunstenaars Short Lives; zijn voorkeur bleek steeds uit te gaan naar mensen met sex- en potentieproble- | |
| |
men, korte levens ook. Het mag dan ook niet verbazen dat hij aan een biografie over D.H. Lawrence begint. Waarom Lawrence? Net als Thoreau stierf Lawrence jong - aan TBC - ze hadden als schrijver hetzelfde thema - ‘death and resurrection’ - beiden werden ze onderdrukt door possessieve vrouwen, het waren puriteinen, Thoreau ‘is one of those people who lived on sublimated sex’, Lawrence ‘seemed never entirely at peace with his sexual nature’ - hij werd impotent rond zijn veertigste - en beiden hielden ze veel van de natuur. Op het ogenblik dat hij aan zijn biografie begint is Dubin 57 jaar. Hij houdt van regelmatig en hard werken, van biografieën schrijven; ‘I do few things perhaps to do one thing well.’ Hij heeft zijn vrouw Kitty, een weduwe met zoon, toevallig leren kennen, ze zijn 20 jaar getrouwd, hij heeft een volwassen dochter van haar, ze wonen in een landhuis, omgeven door bossen en velden. Dubin houdt van zijn dagelijkse wandeling en van de natuur. Dat heeft hij in het begin van het boek alvast met Thoreau en Lawrence gemeen. Even overwoog hij een biografie over V. Woolf te beginnen - over wier sexuele relaties de biograaf Dubin zeker inspirerend had kunnen schrijven - maar daar was Q. Bell net aan begonnen, een kleine verwijzing naar de werkelijkheid. Indien schrijven, ook het schrijven van biografieën, alleen een kwestie was van aan tafel te gaan zitten, pen, papier en steekkaarten te nemen en losjes aan het werk te gaan, dan was er nooit een roman als Dubin's Lives geweest. Maar, zoals Dubin zelf zegt, nooit kwam in de kunst iets
belangrijks tot stand, tenzij ten koste van een leven of op zijn minst ten koste van een stuk van het leven. Dubin zal zijn eigen waarheid als het ware aan den lijve ondervinden.
Het werken aan de biografie van Lawrence, het bestuderen van Lawrence's wereld, woelt zijn hele leven los. Op seksgebied bijvoorbeeld. Er is de twintigjarige Fanny, een studente die zich tot hem - in het begin tot zijn boeken - aangetrokken voelt en met wie hij, zoals dat heet, een verhouding hoopt te beginnen. Alleen is niets eenvoudig, zeker niet voor Dubin. Hij gaat met haar naar Venetië, op studiereis zoals hij zijn vrouw vertelt, een oudere man met een verblindend mooie jonge vrouw, een man vol twijfels plots die op de koop toe de nodige tegenslag ondervindt. Alsof het lot hem extra tegenwerkt. Het ‘avontuur’ met Fanny loopt heel teleurstellend af, heel vernederend ook voor hem; oude man op zijn plaats gezet. En erger nog: was een jonge vrouw die hij een dag toevallig met een veel oudere man op een kanaal zag voorbijvaren, zijn dochter niet? Hij laat er Fanny zelfs een middag voor in de steek om dat uit te vinden, maar een antwoord op zijn vraag krijgt hij niet. Nog niet.
Omdat Dubin niet luchthartig is, werkt ‘het avontuur’ diep in hem na. Zijn
| |
| |
mislukking eerst en vooral, maar ook de eeuwenoude vraag of hij zijn vrouw het slippertje zal bekennen of niet. Het gevolg is nieuwe twijfel, het eindeloos overdenken van wat is gebeurd, het bepalen van zijn rol in het gebeurde, de pijnlijke herinnering aan het jonge lichaam van Fanny, tot het werken aan de biografie stokt. Alles loopt vast. En zoals meer gebeurt met schrijvers die niet schrijven: Dubin begint zeurend in te werken op zijn omgeving. Resultaat: ook de verhouding met Kitty wordt koel en afstandelijk; Kitty die een overvloed aan goede wil aan de dag legt om te begrijpen, die zich mee in Lawrence verdiept in de hoop daar te vinden wat haar man kwelt, die - de Amerikaanse remedie voor veel problemen - een psychiater begint op te zoeken en zowaar aan haar eerste, overleden echtgenoot begint terug te denken. ‘I married her marriage’ is dan ook één van Dubins sombere gedachten. Ondertussen is ook het contact met zijn stiefzoon die tijdens de Vietnamoorlog naar Zweden deserteerde, en met zijn dochter op een dood spoor gekomen. De problemen van de niet schrijvende, de vastgelopen schrijver: het levert prachtige bladzijden op. Tot Fanny terugkeert, hij met haar toch een verhouding begint - hoe voortreffelijk is, na de mislukte Italiaanse reis, hun eerste ontmoeting in de velden en bossen van Vermont niet uitgeschreven - en hij de biografie met wanhoop en twijfel verderzet. De levens van Thoreau, Lawrence en William Dubin beginnen merkwaardig samen te vallen. De vragen die de grote schrijvers zich stelden, worden ook zijn vragen; hun problemen, tot in Dubins dagelijks leven, de zijne; de hele wereld om Dubin heen wordt nog slechts herleid tot, dient nog slechts voor zijn boek, meer bepaald voor het oplossen van de problemen van seks, dood en menselijke verhoudingen, en zelfs Lawrence's lot, impotentie, blijft Dubin niet bespaard. Fanny, Kitty, hun ervaringen, hun verhoudingen die Dubin soms zeer in de war brengen, alles
wordt afleiding en studie-object tegelijker tijd en bij Dubin wisselt, zowel in zijn persoonlijk leven als in zijn werk dat jaren van zijn leven in beslag neemt, het inzicht zich af met vernedering en nederlaag, tot hij langzaam maar zeker fundamentele zekerheden herwint, of beter - want wat is nog fundamenteel na de uitdaging die Lawrence was? - van zekerheden waarmee hij weer een tijd verder kan.
De zelfontdekking van Dubin, langs het schrijven om, is de kern van het boek. Dat wordt toegelicht aan de hand van allerlei concrete voorvallen, die beter niet worden naverteld om eventueel leesplezier niet te vergallen, van feiten en gebeurtenissen, want filosoferend schrijft Malamud niet; een filmscenarist zou het met het verwerken van de roman dan ook niet heel lastig hebben. Zo is het boek het verhaal van een zoektocht naar nieuwe ankers nadat oude losgeslagen werden. Naar nieuwe antwoorden.
| |
| |
Waarom schrijft hij biografieën? ‘Everybody's life is mine unlived. One writes lives he can't live.’ Vanwaar zijn streven naar regelmaat? ‘Discipline as evasion of a larger pain.’ Zijn verhouding met de jonge Fanny? Zijn veranderde verhouding met zijn vrouw? Waarom al die relatie- en seksproblemen aan de vooravond van zijn zestigste verjaardag? ‘Middle age is when you pay for what you didn't have or couldn't do when you were young.’
Dubin's Lives is voor alles een warm boek. Vol aandacht voor het kleinste detail, vol merkwaardige en poëtische spankracht ook, uitgeschreven in scènes die overlopen van schijnbare alledaagsheid maar die nooit hun dramatische ondertoon verliezen. Zal een man zijn vrouw vertellen over een andere vrouw, zal hij liegen of niet? is een vraag die vele bladzijden overheerst, tot bij de lezer het vermoeden, de angst, de hoop ontstaat dat het wel zal gebeuren. Alleen - en dat maakt het boek sterk - wordt het duidelijk dat, als het gebeurt, het toevallig zal zijn, op een onbewaakt ogenblik, tijdens een onschuldig gesprek over bloemen in de tuin bijvoorbeeld. Het resultaat is, dat al die schijnbaar onschuldige gesprekken tussen Dubin en zijn vrouw in de meest eenvoudige zin van het woord spannend zijn. Ook de andere verhoudingen, met dochter, stiefzoon, vrienden, psychiater van zijn vrouw verlopen op deze basis. Ze zijn heel zeldzaam de mensen die van het alledaags leven een toneelstuk maken, die heftig en passioneel te werk gaan, duidelijke beslissingen nemen, altijd even rechtlijnig zijn, die achteloos en lichtzinnig twintig jaar lange verhoudingen breken en mensen kwetsen; net zo goed als de schrijvers niet bestaan die theatraal aan een tafel gaan zitten en die als het ware in één grote, geïnspireerde worp een meesterwerk aan de literatuur toevoegen. Goede dingen - in verhoudingen, in literatuur - gebeuren slechts ten koste van veel tijd, veel geduld, twijfel en mislukken; het is geen nieuwe waarheid, maar Malamud heeft ze in Dubin's Lives op een ogenschijnlijk zo eenvoudige manier weergegeven, dat het boek tot zijn beste werk moet worden gerekend. Zelfs ondanks enkele mindere passages. De stiefzoon bijvoorbeeld die 300 bladzijden lang uit het boek verdwenen was moet op de voorlaatste pagina voor de volledigheid nog even worden opgepikt. Het is een klassiek schrijversprincipe dat Malamud wel duizend
keer moet hebben voorgehouden: laat in een boek nooit losse steken hangen, vermeld nooit iets of iemand tenzij je er iets mee doet. Een theorie die heel wat schrijvers - Nabokov om er maar één te noemen - glimlachend naast zich hebben neergelegd, maar die Malamud trouw opvolgt. Het belet niet dat het een prachtig boek is. Er kan reikhalzend naar de vertaling worden uitgekeken.
|
|