Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
Sven Delblanc - gevierd Zweeds schrijver en onbekend buiten Scandinavië
| |
[pagina 532]
| |
idealen van vrijheid, solidariteit en magnanimitasGa naar voetnoot1 in zijn persoonlijkheid tracht te integreren. De volgende jaren ('65-'67) doceerde Delblanc literatuur aan de universiteit van Uppsala, schreef dagblad- en tijdschriftartikels en zette zijn literaire werkzaamheid verder met hoorspelen en romans waarin hij de motieven uit zijn eerste roman varieerde. Steeds moet het hoofdpersonage een principiële keuze maken uit verschillende levensalternatieven en voert hij een innerlijke strijd om zijn hang naar nihilisme te overwinnen en zijn ideaal van socialistisch humanisme in daden om te zetten. Die existentialistische problematiek van Sartriaanse inspiratieGa naar voetnoot2, wordt gevarieerd met ideeën over de rol van de kunstenaar in de maatschappij. Maar terwijl Delblanc de problematiek van het individu en van de kunstenaar nog als abstract voorstelde in zijn allegorische roman Eremitkräftan, verankerde hij die in zijn volgende romans in een welbepaalde maatschappij: Prästkappan (1963, De monnikspij) in het feodale achttiende eeuwse Pruisen, en Homunculus (1965, Homunculus) in de hedendaagse Zweedse welvaartsmaatschappij. De maatschappijkritische tendens werd in elk werk explicieter geformuleerd. Delblanc klaagde de zwakke punten van de Zweedse sociaal-democratie aan. Hij zag nog vele onopgeloste sociale problemen, waarvan de subjectieve gelijkheid maar factische ongelijkheid tussen de mensen hem het zwaarst wegen. In zijn volgende roman Nattresa (1967, De nachtelijke reis) zou hij niet langer enkel op de zwakke punten van de moderne maatschappij wijzen, maar wel het hele westerse kapitalistische bestel aanvallen. Dat boek was symptomatisch. In heel Scandinavië waren de intellectuelen en kunstenaars politiek gemobiliseerd door de oorlog in Vietnam, die hen het ware gelaat had getoond van de Verenigde Staten die ze steeds hadden beschouwd als verdediger van vrijheid en democratie. In de tweede helft van de jaren '60 was het merendeel van de Zweedse intelligentsia er fier op links te zijnGa naar voetnoot3. Optimisme alom. De schrijvers vonden dat het hun taak was | |
[pagina 533]
| |
met de kunst bij te dragen tot het vormen van een nieuwe, rechtvaardige, socialistische maatschappij. Delblanc die zich eveneens links had opgesteldGa naar voetnoot4, maar tot in '67 een scheiding had gemaakt tussen literatuur-als-probleemdiscussie en artikels-als-politieke-inzet, gaf in '67 de politieke roman Nattresa uit, waarin hij de ontwikkelingsgeschiedenis vertelde van een jong gealiëneerd arbeider tot revolutionair. Zoals in zijn voorgaand werk Homunculus staat Nattresa in het teken van het Sartriaanse existentialisme, met begrippen als ‘vrije keuze’, ‘menselijke vrijheid’ en ‘verantwoordelijkheid’ centraal. Maar daar waar de held van Homunculus zijn persoonlijke vrijheid zo absoluut stelt, dat ieder compromis en daarmee iedere harmonieuze verhouding, onmogelijk wordt, slaagt de held van Nattresa erin zijn individualisme te overwinnen en zijn vrijheid te gebruiken om het systeem te veranderen. Zoals bij alle andere politieke romans van die tijd, werd de boodschap van Nattresa totaal genegeerd door de critici. Het werk werd besproken als een burgerlijke roman, d.w.z. de inhoud werd als een allegorie gelezen en de literaire kwaliteiten werden geroemd. Delblanc voelde zich mislukt als politiek schrijver. In een beroemd geworden ‘razende uitval’ tijdens een radio-interview verklaarde hij geen romans meer te willen schrijven en een schandaalschrijver te worden. Met schandaalschrijverij bedoelde hij een werkzaamheid als die van zijn beruchte landgenoot, de socialistische en non-conventionele auteur Jan Myrdal. Myrdal had zijn schrijversrol verwisseld voor die van ‘politiek scribent’. Hij trad zo wat op als het geweten van de radicalen in Zweden en slaagde erin zijn landgenoten af en toe wakker te schudden uit hun lui-lekkere dromen met ‘debat’-boeken over het aandeel van de intellectueel in de ellende van de wereld. Verschillende belangrijke Zweedse schrijvers volgden Myrdals voorbeeld. In de plaats van romans en gedichten publiceerden zij documenten en rapporten over wantoestanden in eigen land en in vreemde culturen, met het duidelijke doel te agiteren. Ook Delblanc voegde zich in de gelederen van die marxistisch geïnspireerde schrijvers die ‘fictie’ voor ‘document’ verwisselden. | |
[pagina 534]
| |
Zijn eerste bijdrage tot het ‘documentarisme’ is Åsnebrygga (1969, Het ezelsbruggetje), een verslag en een getuigenis over een jaar verblijf als gastprofessor aan de universiteit van Berkeley, in het woelige jaar '68. Het is een speciaal soort ‘rapportboek’, die hybride vorm tussen literatuur en reportage die de meeste Zweedse schrijvers toen gebruikten. Åsnebrygga is een dagboekroman waarin de schrijver getuigt van zijn groeiend politiek engagement en zich vragen stelt over zijn rol als kunstenaar. Het sluit aan bij de politieke kunst van de jaren '60. Maar tegelijk is het boek het rapport van een persoonlijke crisis. Centraal staat eigenlijk het probleem van het romanschrijven. De dagboekroman was voor Delblanc een technisch experiment, een poging om een adequate vorm te vinden voor zijn artistiek temperament en zijn filosofische beslommeringen. De dagboekroman was, zoals de titel het zegt, een ezelsbruggetje, en meer bepaald een ezelsbruggetje terug naar de zuivere bellettrie. Delblanc worstelde met een psychologisch-filosofisch en met een formeel-architectonisch probleem. Als humanist en als socialist nam hij het op tegen zijn individualisme: hij vond het onverantwoord in zijn romans een individu en niet een collectief in focus te zetten; als kunstenaar kon hij toch enkel zijn individuele problematiek verwoorden. Hij zocht naar een persoonlijke variant van de Brechtiaanse Verfremdungs-techniek en meende die voorlopig gevonden te hebben in de dagboekvorm. Zijn esthetica nam een definitieve vorm aan toen hij na een verblijf in de VS, zijn ouderlijk huis in Södermanland bezocht. Daar begonnen zijn plannen over een roman over de Zweedse boerenmaatschappij vaste vorm aan te nemen. Het werd een lang en boeiend epos in vier delen over een maatschappij die stilaan evolueerde van landbouwland tot geïndustrialiseerde natie, waarbij niet meer de problemen van een individu, maar wel die van een hele gemeenschap onderwerp waren. Er is nog wel een hoofdpersoon (Axel Weber, een projectie van de jonge Delblanc), maar die wordt als individu een geïntegreerd deel van het collectief dat de bewoners van het Sörmlandse dorp Hedeby vormen. In verteltechniek sluit de serie zgn. Hedeby-romans (4 delen: Åminne (1970, Åminne), Stenfågel (1973, De stenen vogel), Vinteride (1974, Overwinteringsnest) en Stadsporten (1976, De stadspoort) gedeeltelijk aan bij de achttiende eeuwse romantraditie met een alwetende verteller, dit als poging tot vervreemdingseffect. Delblanc introduceerde daarbij een bizarre figuur, de bastaard met blauw bloed, mon Cousin, die hij technisch zeer origineel gebruikt. Hij stelt mon Cousin expliciet als verteller in het verhaal aan en roept hem nu en dan uit ‘de coulissen van het verhaal’ om met hem te dialogeren over de personages in het verhaal. Dit resulteert in | |
[pagina 535]
| |
een woelige point-of-view-techniek met verrassende effecten. Mon Cousin heeft zelf ook een speciale functie in het verhaal als tragische held, die historisch gedoemd is onder te gaan. Als representant van de adel behoort hij immers definitief een voorbij tijdperk toe. In de Hedebyboeken geeft Delblanc vaag de indruk dat hij de oude boerenmaatschappij verkiest boven de moderne samenleving. Reactionair? Nostalgie? Geen van beide. Delblanc schreeuwt er zijn spijt over uit dat de waarden van solidariteit en gemeenschap die in de oude boerengemeenschap leefden, verloren zijn gegaan in en dóór de structuren van de gecentraliseerde, moderne maatschappij. De Hedebyromans zijn met hun bizarre structuur, hun rijke inhoud, hun gevarieerde personengalerij en hun diep-menselijke portretten, het (voorlopige) hoogtepunt in het oeuvre van Delblanc. Hoogtepunt ook omdat de geraffineerde stijl daar tot het uiterste is doorgevoerd. De werken van Delblanc bouwen op een soort van stijlbreuk door hun intellectualisme dat naar maniërisme neigt enerzijds en door de burleske en scabreuze invallen anderzijds. Dat heeft als verbluffend resultaat dat die technisch-formeel zeer verfijnde romans met hun barokke, beeldrijke taal en hun geleerde allusies de indruk wekken volkse verhalen te zijn. En Delblanc wordt gelezen. Hij kon het zich veroorloven volledig van zijn pen te gaan leven. Sinds hij in 1972 zijn lectoraat heeft verlaten, publiceert hij zowat één roman per jaar. En iedere nieuwe roman betekent een grote literaire gebeurtenis: de kranten ruimen grote plaats in voor de recensie van het boek en voor de foto van de schrijver; interview met de auteur in alle media... En de Zweden kopen of ontlenen ook het nieuwe werk. Bij het schrijven van het eerste werk van zijn roman-fleuve, Åminne, waren voor de kusntenaar Delblanc het filosofische en het esthetische probleem wel opgelost, maar als links intellectueel bleef hij zijn kunstenaarsrol als problematisch beschouwen. Hij zag in dat hij toch maar naar de burgerlijke roman was teruggekeerd en daarmee de maatschappij niet kon helpen veranderen. In een literaire institutie waar het documentarisme nog steeds bloeide, lag de oplossing voor de hand. Delblanc begon afwisselend romans te schrijven voor ‘het plezier van het vertellen’, en rapportboeken om politieke, sociale en maatschappelijke problemen te debatteren. Twee rapportboeken publiceerde hij, Zahak. Persiska brev (1971, Zahak. Perzische brieven), notities die hij tijdens een studieverblijf in Iran maakte, en Trampa vatten (1972, Watertrappen), een verzameling impressionistische invallen over allerlei maatschappelijke toestanden. In de loop van de jaren '70, toen de golf van ontgoocheling ook in Zweden | |
[pagina 536]
| |
het revolutionaire pathos had gestild, schakelde Delblanc net als zijn collega's-auteurs weer volledig over naar de oude vertrouwde schrijversrol van de verteller die impliciet invloed op de lezer uitoefent. Delblanc publiceerde sindsdien drie kunstenaarsromans met een sterke maatschappijkritische inslag. Daarin beschrijft hij de ‘eeuwige’ kunstenaar als problematisch (Kastrater, 1975, Kastraten, met hetzelfde motief als Porporino ou les mystères de Naples van D. Fernandez) en klaagt hij de commercialisering van de kunst aan (Primavera, 1973). Primavera en de meest recente roman Gunnar Emmanuel (1978) sluiten niet alleen met hun problematisch, maar ook met hun fantastische, overnatuurlijke motieven aan bij de kunstenaarsromans Homunculus en Nattresa van de jaren '60. In de roman Grottmannen (1977, De holbewoner) neemt de maatschappijkritiek een belangrijkere plaats in dan de kunstenaarsproblematiek. Het boek is een directe bloedige satire van de moderne Zweedse maatschappij. In die laatste werken toont Delblanc zich nog steeds als een schitterend stilist en een groot humorist. Geen meesterwerken als de Hedeby-serie, waarschijnlijk omdat de intrige en de toestanden te artificieel aandoen en omdat ze de diep-warme, menselijke dimensie missen van het Hedeby-verhaal. Toch is het verlangen naar solidariteit een constante in het oeuvre van Delblanc. Zijn personages voeren allen een strijd om hun egoïsme te overwinnen en hun burgerlijk-anarchistisch ideaal van persoonlijke vrijheid te overstijgen. Ze zien allen in dat een betere (socialistische) maatschappij slechts kan opgebouwd worden door mensen die hun vrijheid in dienst kunnen stellen van de gemeenschap. Dit hoofdmotief is ingekapseld in een zeer mooie metaforiek. Het heftige verlangen naar liefde en solidariteit dat in vele varianten ‘naamloos zijn’ heet en ‘van ik naar jij naar wij’ geraken is, botst tegen stemmingen van pessimisme en nihilisme, uitgedrukt door verlangen ‘naar het donkere land’ of naar een deel van de natuur (steen, boom, water) willen zijn. Enige werken van Delblanc zijn bekend buiten het Scandinavische taalgebied. Er is interesse voor zijn werk in de Duitse en Angelsaksische landen, maar vooral in Oost-Europa. Op Nederlandse vertalingen zullen we allicht moeten wachten tot Delblanc de Nobelprijs voor de literatuur krijgt voor een oeuvre dat gebaseerd is op de mooiste menselijke waarden, solidariteit en liefde. |
|