Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Ethiek en economie: een verkenning
| |
[pagina 399]
| |
Economische praktijk en ethiekHoe zit het met de noodzaak van de ethiek in de dagelijkse economische bedrijvigheid? De overtuiging van die noodzaak is nog verre van algemeen. Particuliere personen, gezinnen, bedrijven en tenslotte ons hele economische bestel gaan er veelal nog van uit dat financieel en commercieel succes de maatstaf bij uitstek zijn van een geslaagd leven. Die mentaliteit van de negentiende-eeuwse, ondernemende burger heeft niet alleen alle klassen van de industriële samenleving aangetast: zij heeft de ‘revolutie van de stijgende (materiële) welvaart’ ontketend, zowat overal ter wereld, waar tot vóór kort nog andere waarden en cultuurpatronen golden. In de meeste bedrijven is de nettowinst op de eindejaarsbalans het enig en exclusief criterium van beoordeling en planning. Ook de nationale statistieken worden nog steeds beheerst door de bezorgdheid om de groeivoet van het BNP. In veruit de meeste gevallen lijkt het doel de middelen te wettigen en wordt over moraliteit zedig gezwegen. De ethische vraag wordt afgedaan met de opmerking ‘zaken zijn zaken’ of ‘good ethics is good business’. Men schippert op de rand van de illegaliteit: wie op illegale praktijken betrapt wordt, heeft alleen pech gehad. Of men blijft steevast minimum-moraliteit met minimum-legaliteit verwarren. Dat uit zich vooral op het vlak van de internationale economie: de leemten in de nauwelijks bestaande wettelijk afdwingbare regelingen en de uiterst brede mazen in het internationaal controlenet worden dankbaar uitgebuit. Nochtans - en dat is hoopgevend - groeit er ook in economische middens een onvrede met die jungle, waar het recht van de sterkste, de minst scrupuleuze en sluwste maar al te vaak in klinkende munt wordt omgezet en waar er onder de eerlijke zakenlieden slachtoffers vallen. Steeds luider klinkt het protest, niet alleen uit eigenbelang maar ook uit morele verontwaardiging, tegen uitbuiting van mensen en schreeuwend onrechtvaardige inkomensverdeling, tegen corruptie, misbruik van gemeenschapsgelden en fraude onder vele vormen, tegen misbruik van economische macht en onderdrukking van groepen, volkeren of halve continenten, tegen oneerlijke concurrentie en bedrieglijke reclame, tegen het opofferen van de laatste restjes zuivere natuur en mensenlijkheid ten bate van de zogenaamde economische vooruitgang. Op zichzelf lost zo'n protest natuurlijk niets op, maar het wijst wel op een groeiende bewustwording van andere, prioritaire waarden. De ethiek komt het toe die reeds aanwezige, kritische negativiteit te vertalen in positieve doelstellingen en middelen en wegen te zoeken om die in de praktijk om te zetten. Omdat de hele problematiek | |
[pagina 400]
| |
bovendien nog vertroebeld wordt door spraakverwarring en misverstanden, zal ik even verduidelijken wat hier met economie en ethiek wordt bedoeld. | |
Economie in drievoudVoor het begrip ‘economie’ gelden vandaag de dag hoofdzakelijk drie wel zeer uiteenlopende definities. Volgens de eerste gaat het om de produktie van goederen en de prestatie van diensten met het doel winst te verwezenlijken en te maximaliseren (kapitalistisch of neo-kapitalistisch model). De tweede definitie wil dat de economie door een planmatig beleid de materiële middelen ter beschikking stelt voor de uitbouw van een collectivistische maatschappij en een daaraan beantwoordend mensentype (communistisch model). De derde bepaalt economie als de produktie van goederen en diensten om een optimale en maximale behoeftenbevrediging te verwezenlijken met behulp van steeds door schaarste gekenmerkte produktiefactoren: ze ziet zich dan ook genoodzaakt prioriteiten vast te stellen (model van de behoeftenbevrediging). Het eerste model houdt het bij de volkomen vrije markteconomie; het tweede opteert voor een planeconomie; het derde maakt de beste kans in het kader van een sociale markteconomie. De eerste twee modellen zijn op wereldschaal ruim voorhanden. Over het derde bestaat nog veel onduidelijkheid, te meer daar het zich aandient als een alternatief t.o.v. de strakke tegenstelling tussen beide andere. Wat zijn immers behoeften? Tot nog toe heeft de economie zich haast uitsluitend bekommerd om materiële behoeften. Die dienen evenwel nog gesplitst te worden in basisbehoeften als voedsel, drinkwater, kleding en huisvesting enerzijds, de luxe-, prestige- of statusbehoeften anderzijds, welke de facto andere doeleinden dienen dan de materiële beveiliging van het leven. Maar even belangrijk zijn de niet-materiële behoeften als nood aan waarheid, schoonheid, goedheid, vrijheid, erkenning, liefde, kennis en cultuur - naast gelding, macht en status. Waar de dieren hun behoeften instinctmatig regelen, wordt de mens als ethisch cultuurwezen verondersteld zijn behoeften zelf te ordenen. Gebeurt dat niet, dan kan de drang naar voedsel, bezit, macht, genot of status alsmaar eenzijdiger doorgedreven worden met alle kwade gevolgen vandien voor de mens in kwestie én voor de anderen. Menswaardige behoeftenbevrediging moet steeds de héle mens en de totaliteit van de mensen op het oog hebben. De historische evolutie van de economie verliep echter tot nog toe heel anders, door de eenzijdig opgevoerde produktie van materiële goederen, die heel winstgevend waren voor de industrie en die het materiële levenscomfort, inder- | |
[pagina 401]
| |
daad, in enkele generaties tijd, steil de hoogte ingedreven hebben. Die ontwikkeling bracht echter ook vele ongewenste neveneffecten met zich, waarvan de gevolgen zich onrustwekkend beginnen op te stapelen. Voor de andere behoeften had men tijd noch aandacht: de strijd voor de middelen deed het zicht op de doeleinden vervagen. Zo zijn er zich dan, in de hedendaagse economie, een aantal verschuivingen gelijktijdig aan het voltrekken. Er worden steeds meer vragen gesteld aan de verspillende wegwerpcultuur en er groeit opnieuw belangstelling voor duurzamere produkten. De dienstensector nam zo'n uitbreiding dat men van een tertiaire economie en zelfs al van een quartaire post-industriële maatschappij gewaagt. De automatisering viert hoogtij, geleid door een zich razendsnel ontwikkelende technologie en technocratie, die reeds hun vangarmen uitstrekken naar de organisatie van de samenleving zelf. Ook de produktiefactoren zijn talrijker geworden dan vroeger: hiertoe behoren niet enkel meer kapitaal, arbeid, bodem en grondstoffen, maar eveneens en in steeds belangrijker mate, technische uitrusting, wetenschappelijk onderzoek en organisatie. Sommige van die factoren worden schaars, andere uiterst duur. Hierbij komt nog dat de feitelijke organisatie en evolutie van de economie bijna chaotische diversiteiten vertoont: er zijn enorme verschillen van streek tot streek, van sector tot sector; er is de kloof tussen klein- en grootschaligheid; er zijn de soms vlak naast elkaar bestaande zeer uiteenlopende ontwikkelingsniveaus zoals vliegvelden en autowegen in oerwouden waar mensen nog in het steentijdperk leven. Dit alles gaat gepaard met enorme verschillen in sociale, culturele, religieuze, politieke, ideologische en aardrijkskundige achtergronden. Bovendien doorkruisen de verschillende omkaderingsniveaus elkaar telkens weer anders in een verstrengeling gaande van lokale tot en met supranationale schakels. Al deze economische niveaus zijn onderling in een voortdurende strijd verwikkeld, gekenmerkt door felle agressiviteit en ongenadigheid, die mee verklaren waarom zo weinig aandacht wordt opgebracht voor de sociale kosten en baten in de economische planning en evaluatie. Met als gevolg: de verloedering van het leefmilieu, de talrijke ‘vergeten’ sectoren van het echte welzijn, de desintegratie van menselijke culturen. | |
Ethiek, recht en christelijke inspiratieNiet alleen de economie, maar ook het begrip ethiek heeft heden veel uiteenlopende betekenissen. Ethiek werkt immers niet, zoals de wetenschappen, volgens aanwijsbare oorzaken en gevolgen. Zij spoort veeleer | |
[pagina 402]
| |
de doeleinden op en de middelen om die te verwezenlijken: ethiek wordt niet uitgedrukt in indicatieven die zeggen hoe iets is, maar in imperatieven of oproepen aangaande datgene wat moet. De fundamentele ethische eis ‘het goede moet gedaan en het kwade vermeden worden’ maakt wel aanspraak op absolute geldigheid en universele toepasbaarhied. Maar zodra men deze fundamentele ethische eis gaat verbijzonderen lopen de voorkeuren sterk uiteen, zonder dat in onze pluralistische wereld één stem definitief de bovenhand krijgt. Ethiek kan in die situatie slechts gedijen in een eerlijk nagestreefde dialoog. Blijkbaar wordt men het makkelijker eens over de negatieve feitelijkheden, over het kwaad dat dient bestreden te worden, dan over de positieve en creatieve ethische opdrachten. Velen gaan akkoord om bepaalde toestanden, structuren of daden aan te klagen als manifest mensonwaardig. Veel moeilijker wordt het, eensgezindheid te bereiken over het wenselijk en haalbaar alternatief. Dit geldt zowel op economisch als op alle andere vlakken. In dit opzicht kan het recht een onmisbare steun voor de ethiek betekenen. Wetten die volgens democratische geplogendheden tot stand gekomen zijn, hebben tot doel een aanvaard minimum aan menselijkheid en zedelijkheid te doen handhaven, als een afbakening te fungeren onder dewelke men in geen geval mag terugvallen. In tegenstelling met de ethiek is het recht zéér precies, en bovendien afdwingbaar. Het is met sancties uitgerust, zodat de gemeenschap zichzelf voldoende kan beschermen tegen een langzaam terugzinken in de barbarij. In onze huidige wereld treft men echter slechts een twintigtal staten aan waar het recht nagenoeg op deze democratische wijze gehandhaafd wordt... Hoe zit het met de inhoudelijke opvulling van de ethische eisen vanuit christelijke principes of standpunten? Ook die concretisering kan niet zo maar van het evangelie of kerkelijke standpunten afgelezen worden. Het evangelie geldt terecht als een soort grondwet van het christen-zijn, maar die dan toch verpakt is in de taal en de voorstellingswereld van een vreemde cultuur van tweeduizend jaar geleden. Kerkelijke uitspraken zijn onvermijdelijk algemeen en dus te vaag voor de concrete, menselijke en maatschappelijke context waarin de gewetensvragen gesteld worden. Bovendien kunnen zelfs in de katholieke kerk weinig uitspraken als ‘onfeilbaar’ gelden. Ethiek is tenslotte een universeel menselijk gegeven en niet het voorbehouden domein van christenen noch van welke andere levensbeschouwing ook. Natuurlijk kan en mag het christendom een fundamentele inspiratie, motivering en stimulans geven aan de ethische roeping. Een mogelijke summiere omschrijving daarvan, kan luiden als volgt: in de christelijke visie | |
[pagina 403]
| |
heeft elke mens een absolute waarde en waardigheid door Gods schepping en Gods bijzondere roeping in Jezus Christus. Die roeping betreft een uiteindelijk ‘eschatologisch’ heil, dat werkelijk hier op aarde aanvangt en voorbereid wordt zowel op het strikt persoonlijke als op het maatschappelijke vlak. Gedragen door de ‘gaven’ van geloof, hoop en liefde, heeft de christen niet alleen plichten ten aanzien van de individuele ‘naaste’, maar ook tegenover de wereld en haar structuren, die zoveel ten kwade of ten goede kunnen bewerken voor de vervulling van Gods plan met de hele mensheid. | |
De ethische utopieHet komt de economen niet toe het ideale samenlevingsmodel voor de mensheid op wereldschaal te ontwerpen noch op te leggen, mede omdat zo'n model naast de economische ook heel wat andere factoren omvat. De ethiek echter kan er niet onderuit ‘creatieve’ utopieën te ontwerpen, die als referentiepunt, aantrekkingspool en criterium van een rechtvaardige economische wereldorde kunnen fungeren. Il wil hier even schetsen hoe zo een, op het economische toegespitst, richtmodel er zou kunnen uitzien. Het uitgangspunt luidt: het geheel van de rijkdommen, bekwaamheden en infrastructuren van de wereld dient ter beschikking te staan van de hele wereldbevolking en wel zo evenwichtig verdeeld, dat elke mens zijn onvervreemdbaar recht op leven - en op een menswaardig leven - kan laten geldenGa naar voetnoot1. De bestaande rijkdommen volstaan om aan die eis te voldoen. Daaruit volgt als absolute prioriteit voor een nieuwe wereldorde dat in de vitale basisbehoeften van alle mensen wordt voorzien, waar ze zich ook bevinden: in de armste ontwikkelingslanden of onder de marginale groepen van de welvaartsstaten. Naar het individuele vlak vertaald heet dit: elke mens heeft het recht en de plicht naar vermogen en begaafdheid mee te werken aan de eigen lotsverbetering en die van zijn medemensen. Daarop steunt het recht op - en de plicht tot - arbeid, die zo ‘rechtvaardig’ gehonoreerd dient te worden dat de mens daardoor zowel zijn onmiddellijke behoeften kan bevredigen als een (bescheiden) persoonlijk en familiaal vermogen opbouwen, dat hem een relatief zorgenvrij en menswaardig bestaan met de zijnen waarborgt. Vanzelfsprekend dienen aangepaste structuren in het leven geroepen te worden, om van het hooggestemde ideaal iets terecht te brengen. Op het | |
[pagina 404]
| |
niveau van de organisatie van de arbeid in de ondernemingen behelzen die o.m.: een grote variëteit van ondernemingen zowel qua functie als qua omvang; ruime inspraak en mede-verantwoordelijkheid van alle betrokkenen; een gedifferentieerd gebruik van de ‘winsten’, ten dele voor de vernieuwing en de expansie van de bedrijven zelf, ten dele voor uitkering aan de werknemers, ten dele voor de financiering van de sociale verantwoordelijkheid en de sociale kosten van de onderneming. Uit de eerbied voor de menselijke persoon in het hele proces vloeien een aantal consequenties voort. De arbeidsvoorwaarden dienen zo menselijk mogelijk gemaakt te worden: taakverrijking en zinvolle arbeid worden gestimuleerd, zwaar, gevaarlijk en vuil werk zoveel mogelijk door mechanisatie en automatisering verlicht of uitgeschakeld. De overheid en onafhankelijke consumentenbonden zien erop toe, samen met de producenten, dat degelijke, veilige en gezonde produkten tegen een verantwoorde prijs aangeboden worden. De reclame geeft werkelijk nuttige informatie over reële kwaliteiten en de handel respecteert de regels van de eerlijke mededinging. Op het vlak van de gedeelde verantwoordelijkheid valt er heel wat aan te stippen. Vakbonden en werkgevers overleggen loyaal om de respectieve belangen billijk te behartigen zonder de rechtmatige sociale noch economische verwachtingen geweld aan te doen. De overheid voert een gedifferentieerd beleid: in talrijke economische sectoren rekent zij op een dynamisch en creatief privé-initiatief en neemt, ten dienste van het algemeen welzijn, die taken op zich welke sociaal nuttig of noodzakelijk doch economisch niet rendabel zijn. Voor die taken beschikt de overheid over belastingen die eerlijk gespreid worden over alle categorieën van burgers-met-inkomen. Dat veronderstelt op zijn beurt dat de overheid internationaal bindende afspraken maakt, waardoor kapitaalvlucht en belastingontduiking beteugeld kunnen worden, maar eveneens dat ze haar ingrijpen rechtvaardigt door een zorgvuldig, efficiënt en zuinig beheer van haar budgetten. En zijn tenslotte internationale akkoorden nodig die onder toezicht van supranationale gezagsinstanties ervoor zorgen dat niet het recht van de sterkste blijft zegevieren: dat met name reële kansen geboden worden aan alle staten, vooral aan de armste ontwikkelingslanden, om hun inwoners een menswaardig bestaan te verzekeren, in overeenstemming met hun eigen waarden en cultuur. Wat concreter uitgedrukt behelst dit o.m.: dat werk gemaakt wordt van de stabilisering van grondstoffenprijzen en -verdeling; dat de monetaire stabiliteit verzekerd en muntspeculaties ontmoedigd worden; dat de internationale handel door eerlijke verdragen | |
[pagina 405]
| |
tussen gelijkberechtigde partners geregeld wordt; dat het vrije verkeer van personen en goederen over de hele wereld gewaarborgd wordt; dat de algemene ontwapening bespoedigd wordt om met de enorme vrijgekomen bedragen een reeks urgentieprogramma's op ontwikkelingsgebied op het getouw te zetten; dat een supranationaal recht met bindende sancties tot stand komt, waaraan geleidelijk belangrijke domeinen van de nationale soevereiniteit worden overgedragen; dat de verscheidenheid van ideologieën, levensbeschouwingen en politieke systemen zich niet langer uit in gewapende conflicten of koude oorlog, maar in een gezonde, economische, culturele en sociale wedijver, waarin men de degelijkheid van het eigen systeem bewijst met feiten en niet met slogans, verdachtmaking of geweld. De lezer zal wellicht van mening verschillen over tal van onderdelen van deze utopie. Dat is een gezonde reactie: de barensweeën van een nieuwe wereld zullen nog veel tijd, oneindig veel dialoog en bijsturing van de modellen vergen. Intussen is het toch ook zo dat de wereldburgers makkelijk over alle vitale kwesties geconsulteerd kunnen worden, dank zij de enorme mogelijkheden van de informatica, op voorwaarde althans dat die niet als een geheim wapen tegen de burgers maar als een efficiënt middel tot veelvuldige inspraak en medezeggenschap gehanteerd wordt. Wij blijven er echter bij dat de hier voorgestelde utopie in grote lijnen de verwachtingen weergeeft van een alsmaar aanzienlijker deel van de wereldbevolking. Waar het op aankomt is: de papieren utopie om te zetten in een vaste en massale wil om werk te maken van de vele onderdelen die zij bevat. De bestaande kloof tussen utopisch model en realiteit zal wel iedereen duidelijk zijn. | |
(On-)haalbaarheid van de utopieHet wezen van de ethiek bestaat erin oproep te zijn: de realisatie van haar objectieven kan niet afgedwongen worden maar slechts aanbevolen aan de vrije verantwoordelijkheid van iedereen. Men kan de waarde van de creatieve utopieën betwijfelen of zelfs radicaal afwijzen. Een dynamische ethiek zal evenwel altijd doelstellingen - ook radicale - zien te formuleren: zij kan er zich niet aan onttrekken telkens opnieuw het ethisch optimum te omschrijven in de vorm van een utopie. Utopie, wel te verstaan, in de huidige betekenis van het woord: niet een fantastische en irreële hersenschim maar een daadwerkelijk na te streven optimum van menselijke en sociale volkomenheid. Zo'n utopie is noodzakelijk omdat er | |
[pagina 406]
| |
uiteindelijk geen werkelijk geldige alternatieven bestaan. Wat meer is, dergelijke utopieën hebben al vaker hun deugdelijkheid bewezen. De geschiedenis was al talloze malen getuige van strevingen die door de meeste tijdgenoten als volkomen irreële dagdromerijen verworpen werden of bespottelijk gemaakt, en waarvan toch heel wat reeds verwezenlijkt is. Vermelden wij bij wijze van voorbeeld: de bijna volledige uitschakeling van eertijds geduchte epidemieën en de geleidelijke overwinning op honger en ziekte in grote gebieden van de wereld; de afschaffing van de slavernij en/of van de doodstraf in vele landen; de vermindering van de arbeidsduur en de verwezenlijking van een vrij hoog welvaartspeil, althans in de industrielanden; de ondenkbaarheid van een oorlog tussen staten die veertig jaar geleden nog een wereldoorlog konden ontketenen; het ondanks alle fouten en gebreken toch vrij behoorlijk niveau van democratie in een aantal landen; de dekolonisatie; de nog gebrekkige maar toch reeds in kiem aanwezige internationale en wereldstructuren op economisch, politiek en juridisch vlak... Wie echter doel zegt, dient het ook over de middelen te hebben. Die middelen moeten zelf ethisch verantwoord zijn, zoniet vervalt men haast onmiddellijk in het machiavellisme van het doel dat alle middelen heiligt. Het eerste en fundamenteelste ‘middel’ waarop de ethiek een beroep doet is: de leidraad van het persoonlijke geweten van alle ethische subjecten, d.i. van alle mensen zonder onderscheid die hun mens-zijn niet willen verloochenen. Het geweten is echter allerminst een onveranderlijk natuurgegeven: het dient terdege geïnformeerd, gecultiveerd en gevormd te worden. Dat is nog veel noodzakelijker geworden in een complexe samenleving als de onze, waar de persoonlijke verantwoordelijkheid van steeds talrijkere mensen alsmaar groter wordt. Wat ons punt betreft, de verhouding tussen ethiek en economie, moet bijgevolg een verantwoorde gewetensvorming aansluiten bij een grondig inzicht in de aard en de mechanismen van het economisch gebeuren. Vooral zij die op welke wijze ook daarin een belangrijke plaats innemen - als bedrijfsleider, manager, vakbondsleider, politicus of administrator - zullen naast een steeds veeleisender theoretische, praktisch-technische en juridische opleiding een grondige deontologische vorming moeten doormaken. Economie behoort echter niet alleen en zelfs niet op de eerste plaats tot de sfeer van de zogeheten korte (interpersoonlijke) maar tot die van de lange relaties: het gaat er om de institutionele en maatschappelijke dimensies van de macro-economie. Een rechtvaardige(r) economie is ondenkbaar in een politieke en maatschappelijke jungle. Dat fundamentele besef heeft tot | |
[pagina 407]
| |
twee zeer uiteenlopende reacties geleid, die wij hier kort zullen behandelen. | |
Revolutie of reformismeVooral sinds het einde van de jaren zestig, toen de nog prille droom van een vrij moeiteloze en constante groei van economie en welvaart aan het stokken ging, zijn tal van radicale theorieën, ideologieën of gewoon slogans opgedoken, die het heersende economische bestel met wortel en al willen uitroeien, om het te vervangen door een gloednieuw model of een verbeterde versie van neo-marxistische makelij, waaruit als bij toverslag alle fouten en misdaden van het huidig wanbeleid zouden verzwonden zijn. In het Westen waren die radicale ideologieën vooral het werk van intellectuelen, die nooit echt aansluiting vonden bij de massa van arbeiders in wier naam zij beweerden te spreken. Gefrusteerd hebben zij zich dan teruggetrokken in eindeloze debatten en wederzijdse excommunicaties tussen splintergroepen, of zijn tenslotte tot de actie overgegaan in een niets ontziend terrorisme. In de Derde Wereld zijn eveneens radicale geluiden te horen: zij gaan uit van klassieke, marxistische bewegingen óf gewoon van mensen die de situatie van onrecht en verdrukking aan den lijve ervaarden en de spreekbuis werden van alle onterfden. De verdrukten in de hele wereld kijken met hoop en verwachting uit naar geloofwaardige modellen van een rechtvaardiger maatschappij die dank zij de revolutie op dreef zou geraken. Het blijft echter zeer moeilijk historisch geloofwaardige verwezenlijkingen van die droom aan te wijzen. Al te veel revoluties bleken (onvermijdelijk?) hun eigen kinderen te verslinden. En de vraag is of ze kunnen ontkomen aan de drang naar autoritarisme en puritanisme die vrij vlug in een nieuwe dictatuur ontaardt welke soms erger is dan de tirannie die men ten val wou brengen. De andere weg is die van de geleidelijke hervorming, de ‘piecemeal engineering’ (Popper), het dagelijks geduldig timmeren aan de weg. Die methode heeft niets van het fascinerende en spectaculaire van de revolutionaire bewegingen. Zij vergt bovendien een lange adem en een nooit aflatende inzet van talloze mensen om iets toonbaars te kunnen verwezenlijken. Door de radicalen resoluut verworpen, vermijdt deze weg de katastrofale ontladingen of de gevaarlijke leegte die bij het mislukken van een revolutie plegen voor te komen. Tegelijk kan deze weg slechts geloofwaardig overkomen wanneer al die inspanningen gedragen worden door een voldoende ruime visie. Wij hebben de stellige indruk dat alsmaar meer mensen er zich van bewust worden dat deze weg op lange termijn mis- | |
[pagina 408]
| |
schien toch de vruchtbaarste is, dat steeds meer mensen bereid gevonden worden die lange tocht te beginnen en vol te houden, omdat de sinds lang aangekondigde revolutionaire alternatieven niet zo overtuigend overkomen. Daarmee is echter lang nog niet alles gezegd. Hoe noodzakelijk ook een grootse visie en een verheffende utopie mogen zijn, en hoe belangrijk ook de kritische keuze is van de middelen op halflange en lange termijn, wanneer het daarbij blijft zal men die mooie constructies ervaren als twijfelachtige maneuvers om de onmiddellijke noden uit de weg te gaan in naam van vage en niet-operationele toekomstdromen. Een ruime toekomstvisie, verbonden met een kritische evaluatie van de wegen en middelen, is slechts één kant van de medaille. De keerzijde heet: de vele vormen en dimensies van heersend onrecht, verdrukking, uitbuiting en schrijnende ongelijkheid in de wereld. Mensen, groepen en volkeren die daar het slachtoffer van zijn, kunnen niet gepaaid worden met een eschatologische of millenaristische utopie, die hun zegt dat het er in het hiernamaals of over een paar eeuwen wel veel beter zal aan toegaan. Revoluties kunnen in de meeste gevallen een twijfelachtige of hoogst riskante weg tot lotsverbetering zijn: voor wie geen keuze heeft zijn ze de laatste hoop van de wanhopigen. | |
PrioriteitenNaast het grootschalige werk op lange termijn is er de nog dringender taak de belangrijkste prioriteiten op korte termijn op te sporen en te behartigen om zonder verder talmen de ergste vormen van onrecht en ongelijkheid uit de wereld te helpen. De rapporten van de Club van Rome waren één voorbeeld van dergelijke alarmsignalen: vooral het RIO-rapportGa naar voetnoot2, dat onder de coördinatie van Prof. Jan Tinbergen tot stand kwam heeft duidelijk zo'n reeks prioriteiten aangewezen. Ze betreffen de internationale monetaire orde, de inkomensherverdeling en ontwikkelingsfinanciering, de voedselproduktie, de industrialisatie, handel en internationale arbeidsverdelingGa naar voetnoot3, de energie, de ertsen en mineralen, het wetenschappelijk onderzoek en de technologische ontwik- | |
[pagina 409]
| |
keling; de transnationale ondernemingen, het menselijk leefmilieu, de bewapeningsbeperkingen en het oceaanbeheer. Deze en dergelijke rapporten hebben heel wat stof doen opwaaien en zullen nog wel lange tijd aanleiding geven tot soms heftige discussies over doelstellingen, inhoud en strategie. Daarop kan ik hier niet ingaan. Belangrijk is in alle geval dat die studies verschijnen en de discussie en bewustwording stimuleren. De zaak waar het om gaat is die aandacht dubbel en dik waard. Naast de doelstellingen en strategieën die op wereldschaal absolute prioriteiten verdienen, zijn er de even dringende en levensgrote prioriteiten op het kleinschalige(r) vlak. Het economisch leven speelt zich nu eenmaal concreet af in de ondernemingen: produktie-ondernemingen in landbouw en industrie, handelsondernemingen, rederijen, transportbedrijven, banken, verzekeringsmaatschappijen en de rest van de zich alsmaar uitbreidende dienstensector. Over de hele wereld is het nog steeds zo dat het grootste deel van de werknemers in de kleine en middelgrote bedrijven, de KMO's arbeiden. Blikvangers zijn evenwel de mammoetbedrijven en vooral de zogeheten multinationale of transnationale ondernemingen met hun verticale en horizontale vertakkingen en filialen over de hele planeet. De ethische bezinning op de onderneming-in-deze-tijd draait eveneens op volle toeren. Zij betreft het statuut, de organisatie en de strategie, de wetgeving en de ‘erecodes’; de ethiek van het management, de arbeid, het personeelsbeleid, de public relations, de werkgelegenheid, de afdankingen en de werkloosheid; de deontologie van de produktie, de handelspraktijken, de reclame, de dienstverlening, de concurrentie, de winst, de fiscaliteit, het loonbeleid, de steekpenningen en de corruptie; de sociale verantwoordelijkheid en de sociale lasten van de onderneming, de overheidsinmenging, de relatie tussen werkgevers en vakbonden, de kapitaaltransacties; de groei, expansie en macht van de onderneming, de modaliteiten van investering, vestiging, uitbreiding, omschakeling of sluiting; de verantwoordelijkheid voor het leefmilieu; de relatie tussen de ondernemingen en de opleiding in het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de technologie... Een paar miljard mensen over de hele wereld brengen het beste deel van hun leven en een groot deel van hun tijd door in grote en vooral kleine ondernemingen, waar àl deze problemen de nuchtere, dagelijkse kost zijn. De behandeling van al die onderwerpen zou boekdelen vergen. Boeken, rapporten en artikels over deze problematiek zijn al ruim voorhanden: onze faculteiten van economie gonzen van bedrijvigheid op al die ge- | |
[pagina 410]
| |
bieden, jammer genoeg vaak nog te fragmentair en te weinig interdisciplinair. Toch pogen alsmaar talrijker colloquia en congressen de stukjes van de puzzel in elkaar te passen. Ook de ondernemingen zelf worden zich steeds meer bewust van hun rol en verantwoordelijkheid in dit proces. | |
‘Prioritaire’ prioriteitenOmdat de opgegeven prioriteitenlijst zo - ontmoedigend - veel omvat en slechts op langere termijn tastbare verbeteringen kan opleveren, heeft men daarenboven de behoefte gevoeld aan een aparte lijst van absoluut dringende prioriteiten. Ook deze lijst omvat veel meer dan het louter economische, waartoe wij ons hier zullen beperken. In de opsomming daarvan willen wij kort vier prioriteiten behandelen, al naargelang zij zich situeren op het vlak van de hele wereldeconomie, van de ontwikkelingslanden, van de Oost-West betrekkingen en van de Westerse wereld. Op wereldschaal is er het nog steeds prangende probleem van de voedselvoorziening. Om nieuwe voedselrampen te voorkomen dienen buffervoorraden, vooral van granen, aangelegd te worden: een dure aangelegenheid die slechts door de samenwerking van de rijkste landen tot een goed einde gebracht kan worden. Met alle macht moet de landbouwontwikkeling gestimuleerd worden, vooral dan de landbouw voor eigen gebruik in de ontwikkelingslanden zelf. Nieuwe voedselbronnen dienen aangeboord, eenvoudige bouwtechnieken verbeterd en ruim verspreid te worden. Ongeveer hetzelfde geldt voor bepaalde grondstoffen en zeker voor de energiebevoorrading, althans zolang er geen werkelijk aanvaardbare alternatieven voor de energievoorziening bestaan. De internationale produktie en handel zijn aan een grondige herziening toe. Op Unctad V pleitte Prof. Mark Eyskens, de Belgische minister voor ontwikkelingssamenwerking, voor een internationaal model van solidaire groei, dat hem de enig mogelijke uitweg leek te zijn. De vraag is of dat model tijdig genoeg door voldoende regeringen aanvaard zal worden. Ook de gestadige groei van de wereldbevolking stelt hachelijke problemen: het in de hand houden van deze groei op een tegelijk ethisch verantwoorde en menswaardige wijze is één van de zwaarste dilemma's van deze tijd. Wat de ontwikkelingslanden betreft groeit het besef dat de voorziening in de basisbehoeften van de gehele bevolking een andere aanpak veronderstelt: absolute voorrang verdienen kleinschaligheid en zachte technologie. Dat betekent niet dat de industrialisatie niet eveneens moet doorgaan, | |
[pagina 411]
| |
maar dan wel op een andere leest geschoeidGa naar voetnoot4. De wereld dient nog veel meer druk uit te oefenen op dictatoriale, koloniale of neo-koloniale regimes en hun corrupte ‘elites’. Dat kan gebeuren door middel van de communicatie-media, diplomatieke of economische druk. De alfabetisatie-, vormings- en bewustmakingsprogramma's moeten opgevoerd en uitgebreid worden tegelijk met de oprichting van talrijke vormen van onderlinge samenwerking. De oprichting van vakbonden en democratische politieke partijen dient aangemoedigd en gesteund te worden. In de Oost-West relaties dienen alle liberaliseringspogingen gesteund te worden, en moet vooral het vertrouwen geleidelijk de plaats innemen van de mentaliteit van de koude oorlog. Dat moet wederzijdse ontwapening in een versneld tempo bevorderen, waardoor de enorme vrijgekomen energie, in onderling overleg, besteed kan worden aan veel grotere nationale en internationale ontwikkelingsprogramma's. Het Westen tenslotte heeft dringend behoefte aan een nieuw bewustzijn en een nieuwe levensstijl, op grond van een realistische evaluatie van zijn veranderde situatie in de wereld. Onze lang gekoesterde idealen van overheersing dienen plaats te maken voor die van universeel welzijn, die aan het méér zijn van alle mensen hogere waarde toekennen dan aan het méér hebben van sommigen. Politiek, syndicaal en juridisch Europa moet met meer krachtdadigheid doorgedreven worden dan de tot nog toe gekende, broze economische probeersels. Het Westen zou echt werk moeten maken van de omschakeling van een groot gedeelte van zijn wapenproduktie en -handel naar vredelievende initiatieven. Het zou zijn enorme intellectuele, institutionele en technologische mogelijkheden moeten gebruiken om zowat het laboratorium van de wereld te worden, waar een menselijker toekomst niet alleen gedacht maar ook getest wordt om de bevindingen daarvan aan anderen mee te delen. Vooral voor West-Europa is het de hoogste tijd dat het zich weet los te maken van de steriele nostalgie naar het verleden, om zich, voor het te laat is, op de toekomst in te stellen. | |
En de christenen?Welke taak is hier voor de christenen weggelegd? Laten wij vooreerst opmerken dat een aantal kerkleden, de laatste decennia, blijk hebben | |
[pagina 412]
| |
gegeven van veel moed en uithoudingsvermogen in de strijd voor een rechtvaardiger wereld. Tegelijk werd veel denk- en motiveringsarbeid verricht. Om bij de roomskatholieke kerk te blijven: denken wij slechts aan de nieuwe geluiden van de constitutie ‘Gaudium et Spes’ van Vaticanum II en van de encyclieken ‘Populorum Progressio’ en ‘Pacem in Terris’, aan de Europabrief van de Belgische bisschoppen, aan de commissie ‘Rechtvaardigheid en Vrede’, aan het ‘jaar van de rechtvaardigheid’... Tal van theologen, filosofen, juristen, wetenschapsmensen, economen, vakbondsverantwoordelijken, politici, werkgevers- en werknemersorganisaties, naast of samen met vredes-, ontwikkelings- en welzijnsorganisaties zijn onverpoosd aan het werk om, op dit keerpunt van de geschiedenis, de uitdaging te beantwoorden op een constructieve en enigszins haalbare wijze. Dat vele van die initiatieven niet op een unanieme instemming kunnen bogen en vaak met kritische of sceptische reserve bejegend worden, betekent nog niet dat zij overbodig zouden zijn. Het meest zorgwekkend is wellicht dat al die pogingen te weinig de amorfe massa bereiken van de toch al erg geslonken groep ‘kerkelijken’. Des te meer beroeren zij de naar bewust engagement strevende gelovigen. De vooral op dit punt onzalige gevolgen van de verzuiling zijn aan het afbrokkelenen: over kerkelijke en levensbeschouwelijke omheiningen heen worden in alle milieus handen in elkaar geslagen door mensen die gevoelig zijn voor de drang naar bevrijding en gerechtigheid die over de wereld waait. Als men mij dan vraagt wat de specifieke bijdrage van christenen voor een rechtvaardiger economich bestel zou kunnen zijn, dan ben ik geneigd aldus te antwoorden: christenen kunnen helpen om de problematiek te doen uitstijgen boven het louter materiële, louter revendicatieve of het louter moralisme; om de economie terug te plaatsen in haar ware, volledige context; om de hele economie ten dienste te helpen stellen van de mens die, geroepen tot heilsverbondenheid met God en de gehele mensheid, ook de materiële goederen van deze wereld dient in te schakelen als instrumenten voor het volledige aardse én eschatologische heil en tot verheerlijking van Hem die wij christenen Schepper, Voorzienigheid en uiteindelijke Toekomst noemen. Christenen kunnen helpen om zowel de ethiek als de economie op te tillen tot op het niveau waar beide hun ultieme dimensie bereiken: de dienst aan God en de wereld. |
|