Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
Streven
| |
[pagina 391]
| |
Gescheiden gelovigen en hun tweede huwelijk
| |
Eerbied en begrip voor mensen die scheidenWe hebben het hier niet over mensen die met de liefde een loopje nemen en er zonder de minste notie van overgave en trouw een oppervlakkig spel van maken. Die stellen zich overigens weinig vragen. Het gaat ons om de velen die het op hun huwelijksdag ernstig en eerlijk meenden en zich ertoe verbonden om elkaar definitief trouw te blijven. Bij een aantal van hen was bovendien een bewust (bij anderen een vaag) christelijk geloofsengagement in de sacramentele huwelijkssluiting aanwezig. Het is onbegonnen werk om hier de vele uiteenlopende en zeer complexe oorzaken en aanleidingen te ontleden waarom hun huwelijk strandde. Vast staat dat het bij de meesten een langdurige en zeer pijnlijke aftakeling was die nauwelijks te beschrijven valt; als al niet een van de partners | |
[pagina 392]
| |
zomaar, zonder schuld of reden, in de steek gelaten werd en de andere spoorloos verdwenen is. Vaak hebben beiden tot het uiterst gevochten en het verlies komt pijnlijker aan dan een scheiding door de dood. In geen ander leed zijn zulke wanhopige, angstige, ontgoochelde, opgejaagde mensen te vinden. Men is inderdaad soms compleet aan elkaar kapot gegaan en gelooft nauwelijks dat na deze mislukking nog geluk mogelijk is. Te vaak wordt door gezagsinstanties en door de medemensen - ook familie en vrienden - over deze mensen ongenuanceerd en veralgemeend in termen van schuld en ontrouw gesproken, alsof het steeds om oppervlakkigen en egoïsten ging. In hun diepste leed worden ze nog hard nagetrapt. Buitenstaanders kunnen nauwelijks over de subjectieve, concrete situatie van deze mensen oordelen. Waar halen wij trouwens het recht vandaan om dat te doen? Als deze twee mensen beslissen dat zij samen door het leven willen gaan, dan is dat de zaak van hun persoonlijke, vrije wil. Mits aan een minimum van menswaardige en maatschappelijke voorwaarden is voldaan, heeft de maatschappelijke instantie die vrije wilsbeschikking altijd erkend en geëerbiedigd. Via het gezag beaamt de gemeenschap deze persoonlijke beslissing. Meer dan vroeger is in onze tijd die huwelijkssluiting gaan berusten op de wederzijdse liefde en in die liefde gaat het boven alles om de persoon, die geroepen is om zichzelf te realiseren in vrijheid, bewustzijn, medemenselijkheid en liefde. Meer dan ooit worden huwelijks- en gezinsleven een grotendeels zelf te scheppen opdracht. Als dan diezelfde twee mensen, om aan een mensonwaardige en vernietigende situatie te ontsnappen, op grond van een even vrije en gemotiveerde persoonlijke wilsbeschikking uiteen willen gaan of als een van de twee partners de scheiding als een voldongen feit moet vaststellen, zal dan ook deze nieuwe persoonlijke beslissing niet door de gemeenschap erkend en onder een of andere vorm beaamd moeten worden? Of moet ze genegeerd worden op grond van een alles aan zich onderwerpende institutionele of juridische norm? Mag men vanuit een moraal die nu eenmaal voor geen enkele nuancering vatbaar zou zijn, mensen dwingen om te blijven leven in een immorele situatie? Kan een gezag dat polygamie verbiedt, van een gehuwde eisen dat hij zich blijvend bij een driehoeksverhouding neerlegt? Zouden we niet eerder, met grote bezorgdheid voor een menswaardig en gelukkig bestaan en met een werkelijke eerbied voor de menselijke persoonlijkheid en vrijheid, het drama van de echtscheiding met veel meer voorzichtigheid en discretie moeten benaderen? Moeten wij niet aanvaarden dat de beslissing in de eerste plaats aan de partners zelf toekomt en, waar ideale | |
[pagina 393]
| |
menselijke oplossingen onmogelijk blijken, ook falende mensen recht blijven hebben op begrip en respect die verder gaan dan mededogen? | |
Tweede huwelijkNog delicater wordt het probleem als gescheidenen gaan denken aan hertrouwen. Als men dat ‘zomaar’ toelaat, komt de vrees om het hoekje kijken dat de huwelijkstrouw te gemakkelijk op de helling wordt gezet. Tot nog toe wordt een tweede kerkelijk huwelijk alleen aanvaard in gevallen waarin het eerste huwelijk nietig of ongeldig wordt verklaard. Deze procedure is de laatste tijd op sommige plaatsen vergemakkelijkt. Belangrijk was de beslissing van Rome, die bevoegdheid aan de plaatselijke kerk te delegeren. In sommige bisdommen evolueerde de sedert eeuwen heersende rechtspraak-vorm naar een meer pastoraal gerichte begeleiding in het zoeken naar een menswaardige oplossing en vonden vele gescheiden mensen baat bij een meer humane benadering van hun noodsituatie. Zij die deze versoepeling en humanisering van de procedure de beste oplossing vinden, zien echter over het hoofd dat de persoonlijke beslissing hiermee nog altijd helemaal ondergeschikt blijft aan het oordeel van buitenstaanders, dat doorslaggevend blijft. Realiseren wij ons voldoende, in welke ondraaglijke situatie de betrokken personen terechtkomen als hun een tweede huwelijk geweigerd wordt? Is het werkelijk houdbaar dat jongens of meisjes van 'n jaar of vijfentwintig, die met of zonder schuld alleen komen te staan, voor hun hele verdere leven verplicht worden tot het celibaat? Wordt hier bij het verdedigen van het principe voldoende rekening gehouden met de concrete situatie van deze mensen? Is er dan geen ruimte meer voor evangelische vergevingsgezindheid en voor evangelisch openhouden van kansen? Is het moreel, laat staan evangelisch, mensen te vernietigen door ze definitief vast te spijkeren in wat de pijnlijkste mislukking van hun leven is? Scheiding betekent voor velen het stukvallen van de grootste waarde en de diepste verwachting in hun leven: slagen in liefde en gezin. In alle andere aangelegenheden sporen wij de mensen aan zich nooit definitief bij een mislukking neer te leggen. Is het dan niet vanzelfsprekend dat mensen ook tegen deze pijnlijkste en meest kwetsende mislukking van hun leven willen vechten en zichzelf en anderen willen bewijzen dat zij deze alleressentieelste levenstaak wel degelijk aankunnen? Waar halen wij het recht vandaan hun die kans te ontzeggen? Is er voor alle kwaad barmhartigheid, maar niet voor de ene situatie, waarin soms niet eens sprake is van | |
[pagina 394]
| |
persoonlijke bewuste schuld? Vraagt Jezus' boodschap niet dat we de mens boven de wet stellen en ten allen tijde - ook in de echtscheidingsproblematiek - in het gebod van de liefde het doorslaggevende criterium voor het morele handelen zien? Indien het de taak van de kerk is, de mensen Gods heil te brengen, moet dat heil hun dan niet in alle concrete situaties worden geboden en zeker daar waar leed en onheil is? Mag de beleving van de wezenlijke drang om zich in wederzijdse liefde samen met de andere te realiseren, vanuit moreel-juridische overwegingen en van buitenaf een mens ooit radicaal en definitief ontzegd worden, ook wanneer het gaat om een nieuwe liefde die niemand benadeelt? | |
Huwelijk en sacramentAan gelovigen die gescheiden en burgerlijk hertrouwd zijn, wordt een tweede kerkelijke huwelijkssluiting geweigerd, ook als zij helemaal geen schuld hebben aan het falen van hun eerste huwelijk, ook als hun tweede huwelijk geslaagd is en een beeld van belangeloze liefde en trouw. Voor de kerk blijft hun tweede burgerlijk huwelijk ongeldig, omdat het eerste - sacramenteel gesloten - onverbreekbaar blijft bestaan. Maar wat blijft er eigenlijk bestaan? Dat is niet zo duidelijk. Op natuurlijk vlak bestaat er namelijk niets meer: noch de persoonlijke wederzijdse wilsbeschikking, noch het feitelijk samenleven, laat staan de wederzijdse liefde, noch de beaming en de bekrachtiging door de natuurlijke gemeenschap... Niets daarvan is nog aanwezig. De genade bouwt op de natuur, zeggen wij. Hoe blijft dan een bovennatuur die helemaal geen natuurlijke basis meer heeft, voortbestaan? Vervalt die niet in pure fictie? Kan genade ooit echt buiten of boven de natuur, dus niet-geïncarneerd bestaan? Kan ze buiten de mensen om en tegen de vrije wil van die mensen echt in die mensen aanwezig zijn? Kan een verbintenis ten overstaan van God, die essentieel sacramenteel ‘betekend’ wordt door een verbintenis tussen twee mensen, nog aanwezig zijn wanneer die menselijke verbintenis er niet meer is? Zou men zich zelfs niet voorafgaand moeten afvragen of het wel zo zeker is dat het het sacrament van het huwelijk is dat het geldige huwelijk constitueert? Jezus geeft in zijn leven blijk van een ontzaglijke eerbied voor de natuurlijke schepping. Hij komt die niet kleineren of afbreken, zelfs niet opzijschuiven. Hij komt de natuurlijke waarden niet door andere vervangen. Hij wil ze integendeel existentieel doorlichten en verrijken met een goddelijke dimensie. Hij tilt het beperkt en onvolmaakt menselijke op, | |
[pagina 395]
| |
doet de mens en zijn activiteit uitdijen naar goddelijke maat. Wanneer twee mensen zich voorgoed in huwelijksliefde verbinden - een in de menselijke geschiedenis natuurlijke, op een steeds menswaardiger wijze beleefde, pre-godsdienstige werkelijkheid - en ze willen bovendien consequent hun christen-zijn en hun Christus-navolging beleven, dan zullen zij hun menselijke liefde willen beleven met de overgave, de vergevingsgezindheid en de trouw die Jezus hun heeft voorgeleefd. En ze drukken dat uit in een officieel door de kerkelijke gemeenschap erkende sacrementele vorm. Die christelijke zingeving is geen bijkomstigheid, maar ‘herschept’, ‘vergoddelijkt’ hun menselijke huwelijkswerkelijkheid. Maar dat betekent niet dat zij gewoon in de plaats komt van die werkelijkheid! Dat een christen aan zijn huwelijk een christelijke zin geeft, lijkt normaal. Maar dat die christelijke en sacramentele zingeving het huwelijk zelf is en constitueert, is niet zo vanzelfsprekend. Het feit dat de kerk de huidige inhoud en vorm van het huwelijkssacrament, waarin de natuurlijke huwelijkswerkelijkheid soms naar de achtergrond dreigt te worden geschoven en wel eens helemaal verdonkeremaand wordt, vastgelegd heeft in een tijd waarin ze vanuit een sterke staatsmentaliteit al het profane aan zich onderwierp en in juridische vormen vastknelde, maakt de daaruit gegroeide traditie overigens niet overtuigender.Ga naar voetnoot1 Natuur en genade ‘vervlieten’ in elkaar (het mooie woord is van Ruusbroec). Maar als dat zou betekenen dat daarmee de natuurlijke realiteit opgeheven wordt in de slechte betekenis van het woord, vervangen, terwijl anderzijds die natuurlijke realiteit hoe dan ook op evidente wijze blijft bestaan, dan leidt dat onvermijdelijk tot een onoverbrugbaar dualisme, soms haast schizofrenie, waarin geen verzoening tussen natuur en bovennatuur meer mogelijk is. Gaan twee mensen een tweede burgerlijk huwelijk aan, dan doemt plotseling de natuurlijke feitelijkheid van het huwelijk - niet alleen persoonlijk, maar ook sociaal - weer op en schept een hopeloze patsituatie. Zou het dan toch zo absurd en zo ketters zijn te durven opperen dat de sacramentaliteit van een huwelijk misschien staat of valt met de profaan-menselijke huwelijkswerkelijkheid? Het jammerlijke falen in de menselijke trouw kan moeilijk anders dan samenvallen met het falen van de christelijke en kerkelijke duidings- en belevingwil van die liefde. Wat | |
[pagina 396]
| |
blijft er over van het huwelijkssacrament als er geen huwelijkswerkelijkheid meer is? | |
Huwelijkstrouw en onverbreekbaarheidUit het voorgaande moet men natuurlijk niet gaan afleiden dat men het met de huwelijkstrouw niet meer zo ernstig moet nemen. In een tijd waarin liefde zo vaak tot een spelletje van ‘liefhebberij’ ontaardt, is het meer dan ooit noodzakelijk de nadruk te leggen op de exclusieve en definitieve waarde van een echt en diep doorleefde menselijke liefdesverhouding, niet alleen voor gelovigen maar voor iedere menselijke liefde. Door de christelijke duidingswil bij gelovigen wordt die trouw bovendien gemeten naar de maatstaf van Gods eigen oneindige overgave en trouw. Maar ook die menselijke trouw is een ideaal dat niet zonder de inzet van de hele persoon en niet zonder Gods hulp wordt gerealiseerd. Tal van geslaagde huwelijken helpen ons in dat ideaal te blijven geloven. Voor vele andere huwelijken is het onmogelijk in detail uit te maken - en dat oordeel komt ons trouwens niet toe - in welke mate zij, ondanks hun eerlijke poging, afwijken van het ideaal. Vast staat dat het ideaal in sommige gevallen onmogelijk blijkt en dat de eerlijke poging vastloopt in het drama van een scheiding. En is er van het ideaal méér overgebleven in de gevallen waar de liefde totaal mislukt is, de partners psychisch en geestelijk of fysiek als gescheidenen onder één dak blijven leven en om welke reden dan ook - om de schijn en het fatsoen te houden, omwille van de kerkelijke en maatschappelijke veroordeling - niet officieel uiteen willen gaan? Als zo'n huwelijk dan echt ontwricht is, feitelijk niet meer bestaat, kan men dan die feitelijke mislukking blijven negeren, alleen maar omdat men het na te streven ideaal veilig wil stellen? Terecht legt men geen algemene principes en normen vast vanuit randgevallen en uitzonderingen. Is het echter even terecht dat juist vanuit die principes en normen niet alleen uitzonderingen als een mislukking worden vastgesteld, maar dat tevens de gevolgen van die mislukking niet worden aanvaard? | |
PastoraalSommige bisschoppen hebben al gezegd dat een priester niet noodzakelijk de eucharistie hoeft te weigeren aan gescheiden en burgerlijk hertrouwde gelovigen die daarop aandringen. Die gelovigen moeten zelf in geweten uitmaken in welke mate zij gerechtigd zijn om de eucharistie te ontvangen. | |
[pagina 397]
| |
Zou het - ondanks alle sociaal-kerkelijke verwikkelingen - ook niet in de eerste plaats aan het geweten van die mensen toekomen om uit te maken hoe het zit met de mogelijkheid van hun trouw? En moeten wij in een eerlijke pastorale zorg daar geen rekening mee houden? Men kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat anders op zeer pijnlijke wijze mensen worden opgeofferd aan principes. Kan men trouwens hertrouwde gelovigen beletten te leven vanuit een evangelische inspiratie? Kan men ze werkelijk beletten in hun wederzijdse liefde de Heer te ontmoeten en hun liefde te beleven in de gezindheid van Jezus? In afwachting van meer duidelijkheid in zovele vragen kunnen deze mensen zich wel troosten met de gedachte dat de genade van Christus en zijn Vader zich wel op eminente wijze, maar niet uitsluitend via de georganiseerde god-menselijke kerk voltrekt en dat Gods beschikkingen en zijn barmhartige tegemoetkoming niet noodzakelijk altijd honderd procent met de praktische en juridische beschikkingen van zijn kerk samenvallen. God schrijft recht op kromme regels, soms ook wel eens op kerkelijk kromme regels. |
|